34
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 21 Mei 1889.
keurmeesters zijn maar men vergete nietdat zij naast zich
hebben den specialen keurmeester, die vroeger slagter is ge
weest en den gemeente-veearts die ten allen tijde kan wor
den geraadpleegd. Zij hebben bovendien krachtens hunne be
trekking toegang tot alle slagterijen en'moeten alle vee verifi-
eerenhetgeen wel van belang is waar ook aan hen de zorg
voor de naleving der verordening is opgedragen.
Voorts wordt in het adres gezegd
„Eene rationeele vleeschkeuring van uit nood geslagt vee
vereischt niet alleen dat het geslagte dier in zijn geheel of in
vierendeelen worde ingevoerd maar dat ook aanwezig zijn de
voornaamste borst- en buikingewanden van dit dier afkomstig".
De heer van Harinxmn wees reeds op het moeijelijke hiervan.
Wanneer bijv. een vierendeel hier en een ander elders wordt
ingevoerddan kan men onmogelijk vorderendat ook inge
wanden aanwezig zijn. Wordt echter hier een uit nood geslagt
dier aangegeven dan moet volgens het voorstel vóór en na de
slagling eene keuring plaats hebben waarbij dan alle inge
wanden aanwezig zijn. Dit is de bedoeling van burgemeester
en wethouders), zoodanig voorschrift is uitvoerbar en moet toch
zeker als eene verbetering worden aangemerkt.
De adressante wijst er opdat het niet alleen wenschelijk
is versch vleeschmaar ook geconserveerde vleeschwaren aan
keuring te onderwerpen. Dit geschiedt ook. De bestaande
verordening laat toe het bezoeken van slagterijen en winkels
en zoo gebeurt het weldat in winkels worst wordt doorge
sneden en onderzocht. Dit kan worden opgedragen aan den
gemeente-veearts en niet uitsluitend aan de andere keurders.
Maar waar zal het heen, als alle gerookt en gedroogd inge
voerd vleesch enz. aan verpligtc keuring zal worden onderwor
pen en alle winkels moeten worden onderzocht. In theorie
lijkt dit zeer wenschelijk misschien maar in de practijk zal
men op te groote besvaren stuiten.
Door de derde bepaling eindelijk zal de invoer van schade
lijk vleesch geenszins worden beletzegt de adressante. Dit
is natuurlijk en ook geenszins de bedoeling. De beide eerste
bepalingen betreffen den invoer van vleesch het doel der derde
bepaling isom het vee, dat beneden eene zekere som wordt
veraccijnsdwaaruit moet worden opgemaaktdat het niet ge
heel gaaf of gezond iste doen keuren. Dan zullen de be
langhebbenden door het vee tegen een hooger bedrag aan te
gevendie bepaling geheel kunnen ontduikenwordt door de
adressante beweerd. Wanneer zij evenwel dit doen hoewel
het vee ziek of wrak is dan zullen de kommiezen die het
moeten verifiëerenhet vermoeden krijgendat er iets aan
hapert en dus den gemeenteveearts waarschuwen. Ook dan
kan dus nog eene behoorlijke keuring plaats hebben.
Ten slotte komt de vereeniging voor de volksgezondheid op
tegen de verklaring van den commissaris van politiedat de
wijze van vleeschkeuren in deze gemeente geene aanleiding
tot klagten geeft. Jaklagten zijn er van de vereeniging ter
bevordering van volksgezondheid ingekomen en in den Raad
in het breede besprokenmaar wanneer men bedenkt dat
reeds in 1879 de wenschelijkheid van het aanbrengen van
verbetering in het toezigt op de levensmiddelen is uitgesproken
en in 1882 eene commissie is benoemd, om te adviseren over
de oprigting van een abattoir en deze nog geen rapport heeft
uitgebragtdaar zal men toch niet kunnen volhouden dat deze
zaak zoo urgent is.
Eindelijk moet spr. er op wijzen dat in het adres het woord
„sporadisch" uit het advies van den commissaris van politie
niet juist is aangehaald. Dit woord ziet niet op het veedat
als ongezond is aangegeven maar de commissaris zegt, dat
de gevallen dat het gebruik van vleesch schadelijk voor de
gezondheid is gebleken te zijn, slechts zeer sporadisch zijn
voorgekomen. Dit laatste nu kan niet worden ontkend.
De heer MeijOF acht het door den heer Troelstra met het
oog op de geschiedenis teregt opgemerktdat deze zaak niet
bijzonder urgent is. Daarom wil hij de zaakdie overigens
van groot gewigt isin haar geheel aan de orde stellen en
afdoen. Burgemeester en wethouders stellen verscherping der
bepalingen van de verordening voormaar dan blijft nog de
raadscommissie tot voorbereiding van de oprigting van een
abattoir bestaan. Het zou dus naar spr.'s meening wensche
lijk zijn dat dit voorstel van burgemeester en wethouders
het adres der vereeniging voor volksgezondheid en het eventu
eel rapport der raadscommissie tegelijk den Raad bereikte
opdat hij dan voldoende voorbereid een oordeel zal kunnen uit
spreken'
Spr. stelt hiertoe de volgende motie voor „De Raad van
oordeeldat de bestaande verordening van 24 Januarij 1884
no. 5 behoort te worden verscherptde zaak vooralsnog niet
voldoende voorbereid achtend stelt het voorstel van burge
meester en wethoudersmet het adres der vereeniging ter be
vordering van volksgezondheid in handen van de bestaande
raadscommissie voor het abattoirmet uitnoodiging om den
Raad te dienen van rapport en adviesover de wijzewaarop
de keuring van vleesch visch enz. in de gemeente dient te
worden geregeld."
Ofschoon de zaak niet bijzonder urgent is meent spr. toch
met bescheidenheid de raadscommissie te mogen wijzen op
art. 1 van het reglement van orde voor deze vergadering.
De motie wordt voldoende ondersteund en komt in behan
deling.
De heer Hijlkoma kan zich met deze motie niet veréeni-
genomdat ze als zoovele andere moties begrafeniswerk doet
en zaken in de doos stopt. Naar het spr. voorkomt verdient
het voorstel van burgemeester en wethouders dit niet. Hij er
kent dat men door verscherping der verordening geen ideaal
zal bereikenmaar in ieder geval ziet hij daarin eene schrede
op den goeden weg. Het groote kwaad zit in den invoer van
versch vleesch en juist hierop zal een streng toezigt worden
gehoudenwanneer de onderdeelen a en b van het voorstel
worden aangenomen. Men zal dan veel gewonnen hebben.
Wat sub c betreft gaat spr. mede met de vereeniging voor
volksgezondheid en acht het beterdat dit geheel vervalt. Niet
zoozeer voor tegenwerking van de zijde der belanghebbenden is
hij bevreesd, maar hij verwacht er geen resultaat van.
De heer DupaïC ondersteunde de motie omdat deze althans
eenigszins tegemoet komt aan zijne bezwaren. De bestrijders van
zijne zienswijze hebben aan zijne bezwaren echter wel eenigszins
eene verkeerde beteekenis gegeven want zij deden het voorkomen,
alsof hij geheel tegen het voorstel is. Dit is niet juist. Hij
acht slechts den voorgestelden maatregel niet voldoende. De
motie van den heer Meijer heeft z.i. daarom recht van bestaan.
Door hare aanneming kan bezwaarlijk worden gezegd dat de
zaak op de lange baan geschoven en de oprigting van een abat
toir naar een verdere toekomst teruggedrongen zal worden.
Bij aanneming van de motiekan men misschien van de com
missie (voor het abattoir) voorstellen verwachtenzoo niet tot
oprigting van een abattoir dan toch welligt om betere bepa
lingen in het leven te roependan nu worden voorgesteld door
burgemeester en wethoudersbijv. om alle vleesch versch en
geconserveerd aan keuring te onderwerpen.
Er is op gewezen dat de kommiezenals keurmeesters fun
gerende, in bijzondere gevallen den bijstand van den gemeente
veearts kunnen inroepen, maar spr. neemt niets terug van het
eenige jaren geleden door hem gesprokenen.l. dat deze be
voegdheid in zijn oog niets beteekent daar hij die beambten ten
eenenmale de bevoegdheid ontzegtom te kunnen beoordeelen, of
het geval aanwezig isdat de hulp van een werkelijk deskundig
persoon noodig is tot het inroepen waarvan zij voor hun eigen
prestige ook niet zoo ligt zullen overgaan.
Hij spreekt, dit zegt spr. meer speciaal aan het adres
van den heer van Harinxma nu even als straks in vollen
ernst en kan aan dit geachte lid tevens de verzekering geven
dat hij te weinig steeds zich begeeft op het gebied der illusiën,
dan dat hij zich vooral in eene zoo practische zaak als de on-
derwerpelijke er zich aan zou overgeven.
De heer van Harinxma thoe Slooten beschouwt de
wijze waarop de heer Duparc de motie ondersteuntals za-
menhangend met diens bezwaren tegen het voorstel. Dat ge-ig
achte lid houde het spr. ten goede, wanneer hij verklaart, dat
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 21 Mei 1889.
35
de argumenten voor de motie en tegen het voorstel hem her
inneren aan een gulzigaard, die het stuk broodvoldoende om
zijn eersten honger te stillen weigertomdat hij er zijn buik
niet mede vullen kan. Want het voorstel is door den heer Du
parc bestreden omdat het niet genoeg gaf en toch gaat hij
mede met de motiewaardoor een stap op den goeden weg op
de lange baan zal worden geschoven. Spr. moet bekennen
dat hij dit niet begrijpt. Hoelang dat uitstel zal duren is na
tuurlijk niet bekendmaar wanneer men overtuigd iseene
schrede in de goede rigting te kunnen doen dan zal men wel
doen daartoe over te gaanal ware het slechts voor enkele
maanden.
De heer Troelstra heeft tegen de motie dit bezwaardat
ze een minder regelmatigen weg wil inslaan. Spr. weet niet
of de heer Meijer de opdragtin 1882 aan de raadscommissie
gedaanheeft gelezen. Deze commissie zal den Raad hebben
te adviseren omtrent de uitvoerbaarheid en wenschelijkheid van
de oprigting van een abattoir terwijl de heer Meijer deze zaak
in hare handen wil stellen om te adviseren over de wijze van
regeling van de keuring van vleeschvisch enz. Dit laatste
is evenwel het werk der commissie voor het ontwerpen van
strafverordeningen. In ieder geval doet het voorstel van burge
meester en wethouders niets tekort aan het abattoirde speciale
raadscommissie blijft bestaan en wanneer het voorstel wordt
aangenomen zal de verordeningscommissie nader de bepalingen
betreffende invoer en keuringhebben te redigeren.
De heer Bekhuis is tegen de motie om deze redendat
hij vreestdat men bij aanneming er van digter tot de op
rigting van een abattoir zal naderen. Spr. acht dergelijke in-
rigting gewenscht noch noodzakelijkze zal èn voor de stich
ting èn voor onderhoud en beheer veel geld kosten doch bo
vendien diep ingrijpen in de belangen van vele neringdoende
ingezetenen. Vooral om deze laatste redenen hoopt hij niet
dat de openbare slagtplaats ooit tot stand zal komen en omdat,
naar hij vreestde motie ons eene schrede nader tot het abat
toir zal doen komen zal hij zijne stem er niet aan geven.
De heer Meijer moet ten stelligste ontkennendat hij
met deze motie de zaak op de lange baan wil schuiven. Hij
herhaalt, dat hij ten zeerste in deze zaak belang stelt en haar
gaarne spoedig wil afdoen maar hij wil ze alleen een oogen-
blik ophouden om dan in staat te zijn haar geheel te kunnen
behandelen en voor goed afdoen.
Spr. kan ook niet inzien dat de Raad door aanneming van
zijne motie een onregelmatigen weg zou inslaan. De raads
commissie van 1882 zal moeten adviseren omtrent de uitvoer
baarheid en wenschelijkheid om van gemeentewege een abattoir
op te rigten en het slagten daar ter plaatse veipligt te stellen.
Nu is er niets irrationeels inin hare handen een voorstel te
stellen dat alleen een beginsel betreft en zonder nog te raken
aan eene wijziging der verordening. Uit de toelichting van het
voorstel blijkt ookdat een geheele wijziging der verordening
bijv. eene regeling van den tijd van slagtingnader aan de
orde zal worden gesteld. Daarover zal later een besluit worden
genomen wanneer een voorstel der verordeningscommissie aan
de orde is.
De heer Bekhuis bestreed de motieomdat menbij aanne
ming er vanmeer tot de stichting van een abattoir zou nade
ren. De motie praejudicieert echter te dezen opz'igte niet. Spr.
is in theorie voor de stichting van een abattoir maar het is
nog zeer de vraag wanneer eventueel het voorstel tot die stich
ting mogt worden gedaan of hij zich dan niet door den on-
gunstigen toestand van de gemeentefinantiën of om andere re
denen zou moeten laten weerhouden daaraan zijne stem te
geven.
Spr. heeft met opzet in de motie doen uitkomendat de
zaak vooralsnog niet voldoende voorbereid is omdat naar zijn
oordeel niet voldoende licht is te verkrijgen uit de overgelegde
stukken, evenmin als uit het aangehaalde werk van den heer
Kooperberg. Dit is voor hem een motief om over deze geheele
zaakoprigting van een abattoir en keuring van vleeschzaken
die zoo nauw zamenhangenhet rapporl af te wachten van eene
commissiedie zoo uitstekend voor hare taak berekend is, die
bovendien zoo noodigdeskundigen omtrent den feitelijken toe
stand in de gemeente kan raadplegen.
De motie wordt hierop in stemming gebragt en verworpen
met 12 tegen 7 stemmen. Vóór stemden de heeren Wijbrandi,
Meijer van der Scheer Menalda Theunisse, de la Faille en
Duparc.
Onderdeel a van het voorstel wordt nu met algemeene (19)
stemmen aangenomen.
Bij sub b vraagt de heer d.0 la Faillo wat de bedoeling
is van de woorden „een en ander behoudens de noodzakelijke
uitzonderingen". Hij hoopt nietdat dit ziet op het vleesdii
dat op de vleeschmarkt ten verkoop wordt aangeboden want
als er eenig vleesch is, dat van alle kanten wordt ingevoerd en
dringend aan de keuring moet worden onderworpendan is
het dit.
De heer Troelstra acht deze vraag niet ongegrondom
dat de bedoelde woorden misschien tot eene verkeerde opvatting
zouden kunnen leiden. De bedoeling is eene keuring van alle
ingevoerd vleesch en het verbod van invoer des nachts. Nu
heeft het den steller van het voorstel voor den geest gezweefd,
dat de keuring voortaan op een vaste plaats zou geschieden
maar dat het op de vleeschmarkt aangevoerd vleesch daar ter
plaatse zou kunnen worden gekeurd. Ook zal deze bepaling
niet van toepassing zijn op de enkele stukken vleeschdie door
slagers buiten de gemeente bijv. in de Schrans en op Snak-
kerburenaan hunne klanten hier worden bezorgd.
De heer d0 la Faill0 bedankt voor de bekomen inlichtin
gen. Hij heeft er vrede mêe, nu hij heeft vernomen dat het
vleesch op de vleeschmarkt niet aan de keuring zal worden
onttrokken en dat de uitzondering alleen ziet op het vleesch
door ingezetenen bij slagers buiten de stad besteld.
Onderdeel b en c worden nu zonder hoofdelijke stemming
aangenomen. De heer Hijlkema verklaart zich tegen het laatste.
Het voorstel wordt nu in zijn geheel onveranderd aangeno
men en tevens wordt afwijzend beschikt op het adres der ver
eeniging ter bevordering van volksgezondheid.
De voorzitter sluit hierop de vergadering.
Boekdrukkerij van A. Jongbloed te Leeuwarden.