54 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dingsdag 13 Augustus 1889. Art. 7. Op aanvrage van de pachters of gaarders of andere daartoe door burgemeester en wethouders aan te wijzen personen, zijn de gezagvoerders of schippers in deze gemeente vertoevende verpligt de quitantie van het door hen betaalde regt te ver- toonen. Art. 8. Indien gezagvoerders of schippers op aanvrage van de pach ters weigerachtig of nalatig zijn het door hen verschuldigde regt te betalen geven de pachters van deze weigering of na latigheid terstond kennis aan den ambtenaar bedoeld bij art. 261 der gemeentewet, ten einde door dezen van die weigering of nalatigheid zoo zij hem blijktovereenkomstig art. 275 dier wetprocesverbaal worde opgemaakt. Dit procesverbaal wordt door hem overgebragt ten kantore van den gemeente-ontvan ger die alsdan onmiddellijk overgaat tot de maatregelen voor geschreven bij artt. 258, 259 en 260 der gemeentewet. De artt. 161, 262, 269 tot en met 273 dierzelfde wet zijn hier mede van toepassing. Geschiedt de invordering door gaarderingdan zijn de gaar ders bevoegd bij weigering of nalatigheid in het voldoen van het gevorderde regt zelf hiervan procesverbaal op te maken op hunnen ambtseed. Zij brengen dit over ten kantore van den gemeente-ontvangerdie daarmede handelt als boven is aangegeven. genneid heeft opengehouden om meer dan die som af te lossen, door het woordje „minstens" er aan toe te voegenmaar de bedoeling van dat woord is toch alleen dat, wanneer de stand van de gemeentekas toelaathet cijfer van het af te lossen bedrag te verhoogen het plan van leening daartegen niets in den weg zou leggen. Doch nooit kan naar spr's meening hier aan deze beteekenis worden gegeven datnu de geldmarkt in eene voor de gemeente gunstigen zin verlooptin eens de ge- heele leening kan worden afgelost. Want gestelddat de geldmarkt eene andere rigting nam, de geldschieter hooger rente konde bedingen en het kapitaal van de gemeente terug vroegomdat hij het voordeeliger konde be leggen dan voorzeker zou de gemeente daarin niet tredenen dit teregt. Met allen eerbied voor anderer overtuiging heeft spr. openlijk zijne zienswijze in deze aangelegenheid willen doen kennen en hij zal op de door hem ontwikkelde gronden tegen het voorstel stemmen. Art. 9. Bij verschil van gevoelen nopens de riglige toepassing de zer verordening tusschen de pachters of gaarders en hendie het regt verschuldigd zijn, beslissen burgemeester en wethouders. Art. 10. Deze verordening treedt in werking te gelijk met het besluit tot het heffen dezer belasting. De voorzitter, het noodzakelijk achtende de vergadering voor- loopig met gesloten deuren voort te zettensluit tijdelijk de openbare vergadering. Na heropening van deze komt aan de orde 7. Voorstel van burgemeester en wethouders om over te guan tot conversie van gemeente-leeningen. (Zie bijlage no. 8 tot het verslag van 's raads handelingen.) De algemeene beraadslagingen worden geopend. De heer Bekhuis wil met een enkel woord zijne straks uit te brengen stem motiveren. Het denkbeeld van eene con versie van gemeenteschuld is hier niet nieuw. De heer Duparc heeft een en andermaal bij de behandeling van de gemeente- begrooting dat denkbeeld ter sprake gebragt en in eene nota met cijfers duidelijk gemaakt, welke besparing voor de ge meentekas van de conversie het gevolg zal zijn. Naar aan leiding daarvan is dat denkbeeld in de sectiën besproken maar spr. heeft er zich tegen verklaardomdat hij in beginsel tegen elke conversie is. En ook nu nog geldt dit bezwaar tegen het onaerwerpelijk plan, hoewel hij gaarne erkent, dat van zijn standpunt beschouwd het voorstel van burgemeester' en wet houders billijker isdan de zienswijze die de heer Duparc in dertijd voorstondomdat burgemeester en wethouders van de conversie wenschen uit te sluiten de jongste leeningen die boven den pari koers zijn geplaatst. Zooals spr. reeds zeidehij is in beginsel tegen elke con versie, en wel om de volgende reden. De gemeente heeft geld te leen gevraagd; de inschrijvers, geleid door hunne berekening hebben de voorwaarden gesteldwaarop zij het geld wilden verstrekken; de gemeente heeft de verpligting op zich genomen, om jaarlijks een zekere nadrukkelijk vastgestelde som van de leemng af te lossen. Nu weet spr. weldat de raad de gele- De heer Duparc zegt, dat de vergadering licht zal begrij pen, dat hij, na van 1886 af te vergeefs te hebben beproefd, den raad te winnen voor eene conversie van de gemeentelijke 4 pets. schuld in eene van 3.J pet.in de vergadering van 23 Juli j.l. aangenaam werd verrast door het thans in behandeling zijnde voorstel van burgemeester en wethouders. Met beide handen vat hij dit voorstel dan ook aan. Met hoeveel genoegen intusschen hij het voorstel ontvingtoch heeft het hem aanlei ding gegeven tot enkele opmerkingen en bedenkingendie hij zich zal veroorloven aan 's raads overweging te onderwerpen. In de eerste plaats kwam bij spr. de vraag op waarom thans niet ondernomen de conversie van alle nog loopende geldleenin- gen maar zich bepaald tot slechts ruim 11 van de 18i tori gemeentelijke schuld Als motief hiervoor zeggen burgemeester en wethouders niets anders dan „Daarop eene enkele uitzondering na de aan gegane geldleeningen nog slechts weinige jaren loopenmeenen wij, dat van de conversie moeten worden uitgesloten de lee ningen Nu zou menzegt spr., denkendat volgen moest eene opgave van de jarenwaarin de leeningen zijn geslotendie burgemeester en wethouders op het oog heb ben. Wat echter leest men „waarvoor boven pari is inge schreven." De gedachtengang is hier minder juist de conclu sie sluit niet op de praemisse. De toelichting van dit punt is het doet spr. leed, het te moeten zeggeninderdaad ook verder vrij sober. Volgens spr. had men mogen verwachten een overzicht van de totale opbrengst der leeningen die boven pari zijn aangegaan ten einde te kunnen oordeelen over de waarde van het motief van burgemeester en wethouders. Dan was het geheel anders in 1880, toen de raad zeer uitgewerkte voorstellen van conversie ontvingdiemet de bijlagen eene lijvige brochure vormden. Die voorstellen werden in de sectiën onderzocht, en de com missie van rappoiteurs bestaande uit de heeren Troelstradie den raad ook later op fmantieel gebied zoo menigmaal voorlichtte, als algemeen rapporteur en Plantenga en van Sloterdijck begon dan ook in haar verslag met de mededeelingdat de voorstel len in de sectiën tot weinig of geen algemeene beschouwingen hadden aanleiding gegevenwat zij hoofdzakelijk meende te moe ten toeschrijven aan de heldere en volledige toelichtingen, welke die voorstellen voorafgingen. Ofschoongelijk spr. deed opmerkende gedachtengang van burgemeester en wethouders minder juist is, zal wel door hen zijn bedoelddat van de conversie behooren te worden uitge sloten, zoowel de leeningen, die nog slechts weinige jaren loo pen als dieboven pari aangegaan. Wat waarde echter vraagt spr., hebben deze motieven Blijkens het voorstel zijn burgemeester en wethouders van oordeeldat men mag aflossen of converteeren wèl de leenin gen van 1884, niet die van 1885. Welken grond hebben bur gemeester en wethouders hiervoor Welke norm nemen zij in deze zaak aan Is er misschien eenig voorschriftdat toe laat, leeningen van vijf jaren oud wèl, leeningen van vier jaren oud niet te converteeren Het tweede motiefde boven pari-koersheeft, volgens spr., nog veel minder waarde. Blijkens door spr. aan de gemeente Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dingsdag 13 Augustus 1889. verslagen ontleende cijfers werd boven pari ontvangen voor de leening van 1885 ad f 528,000 ƒ701,111, voor die van 1887 ad ƒ24,000 ƒ565, voor die ten behoeve van de gasfabriek van 1884 ad 172,000 ƒ323.24, van 1885 ad 113,000 ƒ213.001, te zamen dus slechts ƒ8113.36 of ruim 1 pet. op een totaal van ƒ827,000. (Spr. legt van deze cijfers een uitgewerkt over zicht over waarvan hij den leden een hectograplnschen afdruk aanbiedt.) En om dit betrekkelijk geringe bedrag van ruim ƒ8000 meent men het restant van die ƒ837,000 ad pl.m. 1\ ton van de conversie te moeten buitensluiten en de gemeente dus ieder jaar pl.m. 3500 rente meer te laten betalen dan bij conversie benoodigd zou zijn. Dan zou spr. veel liever hen, die in der tijd boven pari inschrevenhet meerdere bedrag bij inschrijving in de conversie-leening willen toekennen. In ruim twee jaren ware dit door de rente-besparing uitgewon nen, en dan was men van alles af. Spr. vindt nogtansdat burgemeester en wethouders niet consequent zijn. In hun stelsel toch hadden zij dan ook niet moeten voorstellen de conversie der leening van 1880, want ook daarvoor werd boven pari ingeschreven wel is waar voor slechts ƒ10,000 a 10055/,00 doch meer of minder boven pari doet hier niets af. Tegen hen die voor dit bedrag inschreven, wordt men, altijd in het systeem van burgemeester -en wethou ders evenzeer onbillijk. Doch spr. ziet in den maatregel niets onbillijks. Meent men, dat conversie van schuldwaarvoor boven pari is ingeschreven, niet behoort te geschiedendan zou men ook nooit tot buiten gewone aflossing op zoodanige schuld mogen overgaan want hierdoor zou men hen die boven pari inschreven misschien het eerst kunnen treffen. En toch hoe dikwijls is de raad niet, op voorstel van burgemeester en wethouders zeiven, tot derge lijke buitengewone aflossing overgegaan. Die inschrijvers kan men trouwens elk jaar treffen bij de uitloting voor de verplichte aflossing. Ieder inschrijver weet evenwel vooraf, moet althans wetendat hem volgens de plans der leeningenelk jaar het zwaard van Damocles boven het hoofd hangt. En daarom kan het hem ook geen grief opleveren als hijwil hij zijn geld op nieuw bij de gemeente plaatsen zich met eene lagere rente zal moeten tevreden stellen. Er is tevens eene breede schaar van personen die de gemeentelijke schuldbrieven vóór en na van de primitieve inschrijvers hebben gekocht boven pari. Waar om dan ook niet die personen evenzeer als de anderen ont zien De koopers zouden daarop, altijd weer in het stelsel van burgemeester en wethoudersniet minder aanspraak hebben dan zij die reeds sedert 1885 eene rente kweekten van 4 pet. De volkomen bevoegdheid tot geheele aflossing, ook van de niet in het voorstel begrepen leeningen zal wel door niemand worden betwistdaar toch in al de plans ook daarvan niet een fixum maar een minimum van aflossing is vastgesteld met de bepaling tevensdat de raad jaarlijks verder het bedrag der aflossingen regelt. Spr. brengt hierbij in herinnering de in 1886 tot stand gebrachte groote conversie van onze 4 pets. staats schuld in eene van 3J pet. Die conversie omvatte meteen de pas in 1883 en 1884 gesloten 4 pets. geldleeningen ieder van 60 millioen. Spr. heeft gemeenddit alles min of meer uitvoerig te moe ten behandelen ook ter bestrijding van den heer Bekhuis die heeft getoond te zijn een opposant quand même van alle con versie en de aanhanger eener oudemaar reeds lang ver ouderde, orthodoxe leer, waarmede echter ook de Leeuwarder gemeenteraad reeds voorlang heelt gebroken. Waarom echter, vraagt spr., de leeningen ten behoeve der gasfabriek van de conversie uitgesloten Daarvoor wordt let terlijk geen enkel motief aangegeven. Burgemeester en wet houders zeggen, na de leeningen van 1885 en 1887 kort te hebben besproken alléén„Buiten de conversie blijven dan de leeningen van 1885 en 1887 en die voor de gasfa briek." Niets meer. Spr. brengt in herinnering, dat burge meester en wethouders ook in 1880 gelijke uitzondering ten aanzien van de toen loopende leeningen ten behoeve der gas fabriek wilden hebben bepaald. Wat deed echter de commissie van rapportours, waarvan algemeen rapporteur was de heer Troel stra bij wiengelijk van zoo menig financieel voorstel van burgemeester en wethouders, wel het vaderschap van het tegenwoordige voorstel zal mogen worden gezocht Die com missie bestreed in het breede de uitsluiting der bedoelde lee ningen. Woordelijk luidde het „De schuld der gasfabriek is in den grond der zaak eene gemeenteschuld evengoed als iedere andere. Met de conversie wordt voordeel beoogddit is met opzicht der 5 pets. leening vrij zeker in niet onbelangrijke mate te verkrijgen. Waarom dus de schuld der fabriek ook niet da delijk te converteeren Dan volgt nog eene breede toelichting van deze meening. En toen de zaak in de raadsvergadering van 5 Augustus 1880 werd behandeld, was het alweder de heer Troelstradie met het meeste talent wijlen den geacliten wethouder Bloembergen bestreed, toen deze vasthield aan de uitsluiting der leeningen voor de gasfabriek aangegaaan. Spr. wijst er verder op dat hoofdzaak eener conversie steeds moet zijn ontlasting van de gemeentefinantiën in de eerstkomende jaren. Dit doel zal nogtans niet worden bereikt bij het aan nemen van het voorstel van burgemeester en wethouders. Vol gens dit voorstel tocii zal de conversie-leening reeds zijn af gelost in 1928, terwijl de te converteeren leeningen loopen tot 1935. Waarom, vraagt spr., zooveel haast gemaakt met de af lossing Het gevolg zal zijndat de gemeente-financiën in de eerste twee jaren slechts zullen worden ontlast met ƒ27,945 te zamende volgende zeven jaren slechts met 2340 te zamen dan één jaar met 1930, vervolgens gedurende achttien jaren telkens met een luttel bedrag zullen worden bezwaard om hen, die van 1928 tot en met 1935 ingezeten van Leeuwarden zul len zijn, te ontlasten met niet minder dan 72,690. Vanwaar, vraagt spr., die groote zorg voor het volgend geslacht en waarom dit het leeuwenaandeel in de voordeelen der conversie te be zorgen Spr. wenscht zich zeiven evenals ieder mensch steeds een lang leven toe, thans te meer om de belangrijke verlichting van lasten die in de genoemde acht jaren zal plaats hebbenom den benijdenswaardigen toestand, waarin Leeuwardens ingezetenen dan te dezer zake zullen "verkeeren. Spr. waardeert ten zeerste de zorg van burgemeester en wethouders voor het volgend ge slachtdoch, zonder te huldigen het „Après nous le déluge," denkt hij meer aan den toestand van de eerstkomende jaren. Hij vindt hiervoor te meer redenals hij er aan denktdat wij staan aan den vóóravond van de behandeling der wijziging van de wet op het lager onderwijs bij wier aanneming de gemeente Leeuwarden ten minste f 5000 jaarlijks minder rijkssubsidie voor het lager onderwijs zal ontvangen voorts dat wij in de eerst volgende dertien jaren mede zullen hebben te zorgen voor het subsidie ten behoeve der waterleiding terwijl later in de win sten deze inrichting door de gemeente zal worden gedeeld. Om te resumeerenzegt spr., datvinden zijne denkbeelden ingang de gemeente in de eerste vier jaren telkens ƒ8000 a ƒ9000 van de conversie zal profiteeren, tegen gemiddeld 3000 vol gens het voorstel van burgemeester en wethoudersterwijl latei- door vermindering der renteals gevolg van de jaarlijksche af lossingen, het voordeel gaandeweg zal klimmen. Spr. zal den loop der discussiën afwachten en daarna een amendement indienen tot bereiking van het door hem beoogde doel. De heeren Reeling Brouwer, de la Faille en van Eijsinga hebben inmiddels de vergadering verlaten. De heer Beucker Andreae zegtdat de praemissen van het voorstel hem aanleiding hebben gegeven eenige inlichtingen te vragen. Enkele cijfers n.l. zijn hem niet duidelijk. In de le kolom wordt onder de leeningen die voor de conversie in aan merking komen, opgenomen die van 1883, aangegaan tot een bedrag van ƒ162,000, welke na de aflossing in October e.k. nog per rest zal bedragen ƒ142,000. In verband met deze op gaaf en de cijfers van de te converteren leeningenblijkt het, dat met 1 Januarij 1890 zal worden afgelost een bedrag van ƒ25000. Wanneer spr. zijne berekening maakt, dan zou dat ƒ21,000 moeten zijn wanneer het cijfer van 142,000 goed ware. Dit moet echter vermoedelijk ƒ146,000 zijn, hetgeen ook volgt uit de toelichting op de begrooting voor dit jaar waar deze leening vermeld staat als nog ƒ146,000 te bedragen. In de tweede plaats wijst spr. op de toelichting op het voor stel waar burgemeester en wethouders onder de buitengewone uitgavendie niet uit de gewone inkomsten kunnen worden be streden en dus in de leening kunnen worden begrepenopne*

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1889 | | pagina 3