56
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dingsdag 13 Augustus 1889.
men die voor de verbouwing van het perceel in het St. Jobs-
leen. Dit klopt evenwel niet met de mededeeling van burge
meester en wethouders toen het voorstel tot die verbouwing
in behandeling wasdat voor dit werk niet geleend behoefde
te worden maar de kosten daarvan konden gevonden worden
uit de opbrengst van het Aschland. Mogt spr. zich hierin ver
gissen dan is het voor een deel hieraan te wijten dat hij te
weinig tijd heeft gehadom zich behoorlijk van een en ander
op de hoogte te stellen.
Wat nu het denkbeeld van den heer Duparc aangaat, spr.
kan in beginsel met hem medegaan. Het heeft zijne bevreem
ding opgewekt, dat in de voorgestelde conversie niet alle lee
ningen zijn opgenomen maar enkele van de laatste jaren uit
gesloten zijn. Er zal dus voortaan ééne groote leening a 3 i °/0
en nog vier verschillende kleinere a 4 zijn. Waarom niet
ook de leeningen voor de gasfabriek geconverteerd kunnen wor
den is voor spr. een raadsel. Nu zou men wel kunnen zeg
gendat de gasfabriek een afzonderlijk beheer heeft en dus de
leeningen daarvoor ook afzonderlijk moeten zijn maar dat be
hoeft geen bezwaar op te leveren. Wat zou er tegen zijnom
van de groote nieuwe leening een deelbijv. de eerste 237
nummers te stellen voor de gasfabriek
De heer TrO0lstra zal beginnendoor met een enkel
woord den heer Bekhuis te beantwoorden hij kan daarin kort
zijn. Hij bepaalt zich tot de opmerking dat in 1880 een voor
stel van burgemeester en wethouders tot conversie van gemeen
teschuld voor het eerst in behandeling kwam. Daar het toen
iets nieuws was werd dat voorstel zeer grondig onderzocht en
uitvoerig behandeld. Over het beginsel van conversie heeft toen
de Raad uitspraak gedaan de strijd daarover is toen in deze
vergadering uitgevochten. Daarom meent hij dat het vrij over
bodig kan worden geacht voor dat beginsel hier op nieuw een
lans te breken. De heer Duparc heeft bovendien zooeven dui
delijk in het licht gesteld waarom eene conversie geoorloofd is,
zoodat het ook daardoor onnoodig is geworden, dat spreker daar
nog iets aan zou toevoegen. Ten opzigte van de opmerking
van den heer Bekhuisdat het woord „minstens" nooit kan
doelen op eene algeheele aflossingkan spreker er op wijzen
dat de plans van de nu te converteren leeningen opgemaakt
zijn na de conversie van 1880, dus wel degelijk met de mogelijk
heid van eene conversie voor oogen.
Nu komt spreker tot den heer Duparc. Deze spreker is
heden niet erg gemakkelijk hij zegt met het plan ingenomen
te zijn en heeft toch tal van op- en aanmerkingen. In de
eerste plaats tegen de redactie van de toelichting. Burgemeester
en wethouders zeggen „Daar, op eene enkele uitzondering na,
de aangegane leeningen nog slechts weinige jaren loopenmee-
nen wij dat van de conversie moeten worden uitgesloten de
leeningen waarvoor boven pari is ingeschreven." Spreker ge
looft dat dit zoo duidelijk mogelijk is. Burgemeester en wet
houders zeggen dat de meeste leeningen nog van jongen datum
zijn en daarom zonderen zij uit de leeningen, waarvoor boven
pari is ingeschreven. Waarom omdat het zeker niet met de
billijkheid zou zijn overeen te brengen, deze te converteren zon
der teruggave van het boven pari ingeschrevene en een andere
handelwijze zeker ook niet zou strekken tot verhooging van het
crediet der gemeente. De heer Duparc ziet daarin intussehen
geen bezwaar. Den geldschieter hangt toch altijd het zwaard
van Damocles boven het hoofd, heden schrijven zij boven pari
inmorgen kunnen hunne aandeelen a pari worden afgelost.
Dergelijk zwaard mag den geldschieter niet boven het hoofd
hangen dit zou aan het crediet van de gemeente afbreuk doen.
Er is nog een tweede punt, waarop hier te letten is. In de
laatste jaren is de rente-standaard sterk verlaagd en het is
zelfs de vraag of men met het onderwerpelijk conversie-plan
niet te vroeg is of men misschien later nog niet voordee-
liger zou kunnen converteren. En is het, vraagt spr., wel van
zóó groot belang voor de gemeente om ook de andere leeningen,
welke buiten die voor de gasfabriek ongeveer ƒ500,000 bedra
gen. nu mede te converteren Is het bij de daling van den
rente-standaard niet veeleer wenschelijk met die aflossing te
wachten totdat die leeningen onder billijke bepalingen voor de
obligatiehouders misschien kunnen geconverteerd worden in eene
leening tegen 3 pet. Als men nu daartoe overgingdan zou
- de gemeentewel niet regtens, maar toch zedelijk verpligt zijn,
het boven pari ingeschrevene terug te geven, zooals ook is toe-
r gepast door de gemeente Rotterdam en door den Staat.
In verband met het niet zoo bijzonder groot bedrag zou de
i conversie dan weinig voordeel opleverenwant tegen besparing
eener rente van i ®/0 zou dan staan eene hoogere vermeerdering
van schuldbuiten de kosten der conversie,
r Beter schijnt het dus de conversie dezer leeningen nu niet
te ondernemen. De aflossingen en rentebetalingen der leening
van 1885 hebben plaats op 1 October en het restant dier lee-
ning is nog 493,000. De inschrijving voor deze leening zou
dus toch eerst in den zomer van het volgend jaar moeten ge-
schieden. Het zou dus nog veel beter zijn, later daaromtrent
een afzonderlijk voorstel te doendan ook die leening in deze
t conversie te begrijpen. De heeren Duparc en Beucker Andreae
prijzen eene algemeene conversie ook aan, omdat unificatie van
schuld wenschelijk zou zijn. Spreker is van een ander gevoelen,
en acht het op zich zelf beterdat de gemeente verschillende
- leeningen heeftdan één grootewant dan zouden de aflossin-
t gen en rentebetalingen op één datum vallenterwijl nu op
verschillende tijdstippen aflossing en rentebetaling plaats heb
ben hetgeen met het oog op de gemeentekas verkieselijker
is. Voorts heeft de heer Duparc aanmerkingen gemaakt op de
I magere argumenten van het voorstel van burgemeester en wet-
houders en gewezen op de conversie in 1880, waartoe een uit-
gewerkt voorstel werd ingedienddat gevolgd werd door een
- uitvoerig rapport van de commissie uit de sectiën. Die geachte
II spreker vergeet echter, dat in 1884 5 a 6 ton zijn geconver-
teerdwaartoe door burgemeester en wethouders een gelijk
voorstel met een gelijke berekening als nu werd ingediend,
zonder dat door hem gewezen werd op magerheid van argu-
menten. Waarom ook niet, vroeg dezelfde geachte spreker,,
een exposé gegeven van de leeningen die niet geconverteerd
zullen worden Maar hoe kan hij een exposé verlangen van
ietswat buiten het voorstel van burgemeester en wethouders
ligt. Het ligt alleen op zijn weg en in het kader van zijn stei-
selom dat exposé te leveren van burgemeester en wethou-
ders kan hij dit niet verlangen.
i Nog werd spreker door den heer Duparc verwetendat hij
nu tegen aflossing der leenmgen voor de gasfabriek is terwijl
hij zich in 1880 er voor verklaard heeft. Dit is waar. Voor
die leeningen was echter niet boven pari ingeschreven zooals
hij meenten zij waren niet van zoo jongen datum als de te
genwoordige er werd toen van die leeningen 5 pet. rente be-
taaldterwijl de rentestandaard tot 4 pet. was gedaald. Er
bestond toen geen enkeie reden om ook niet de leeningen voor
de gasfabriek te converteeren. De tegenwoordige leeningen zijn
tegen 4 pet. aangegaan en loopen nog maar kort en er werd bo
ven pari voor ingeschreven. Een groot verschil dus tusschen
toen en thans. Bovendien loopen ze niet lang meerde een zal
in 1903, de ander in 1908 aigeloopen zijn.
Nog een ander punthetwelk eigenlijk nog niet aan de orde
is werd door den heer Duparc aangevoerd n.l. de aflossing van
de nieuwe geldleening. Waarom niet vroeg deze spreker
jaarlijks 2 pet. af te lossen Spreker verbaast er zich over
dat de heer Duparc in dezen zich een zóó slecht rekenmeester
heeft betoond. Waarschijnlijk heeft hij in 't geheel niet gere
kend. Wanneer zijn denkbeeld ingang vond dan zou van eene
leening van 1.155,000 jaarlijks ƒ23000 worden afgelost, ter
wijl volgens de beslaande plans dit cijfer reeds in de eerste
jaren ƒ26000 bedraagt en later nog belangrijk liooger wordt.
De gemeente zou dan groote schade lijden. De minder te be
talen rente zou dan door vertraging in de aflossing niet alleen
geheel geneutraliseerd wordenmaar veroorzaken, dat over de
jaren, waarover de leening zou loopen, een veel grooter be
drag dan nu op de begrootingen moest worden uitgetrokken.
Spreker heeft eene berekening gemaakt, gebaseerd opeenejaar-
lijksche aflossing van ƒ26000 en het resultaat verkregen, dat
de conversie dan aan de gemeente geen voordeel zou opleve
ren. Men moet de aflossingen zooals zij volgens de oorspron
kelijke plans zijn tenminste behoudenwelk stelsel bij de con-
versiën in 1880 en 1884 mede is gevolgd. Het is ook billijk,
dat de schuldvermeerdering en de ƒ35,000 voor buitengewone
uitgaven over de verschillende jaren van aflossing worden om
geslagen want anders zou alles op het nageslacht geschoven
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dingsdag 13 Augustus 1889.
57
worden. In de eerste jaren zal daarom in plaats van 26000
ƒ27000 worden afgelost en nogtans zullen de begrootingen
van de 5 volgende jaren met ruim 3000 worden ontlast. Spre
ker heeft groot bezwaar tegen het finantiëel stelsel dat de heer
Duparc den raad wil opdringen.
Ten slotte nog een enkel woord tot den heer Beucker Andreae,
wien de cijfers niet regt duidelijk waren.
Spreker doet dat geachte lid opmerken, dat de aflossingen van
de leeningen, op 2 Januarij 1890, belmoren tot den dienst van 1889.
De leening van 1883, die na de aflossing in October a.s. pro
rest ƒ142000 zal bedragen wordt in het volgende jaar gecon
verteerd. Spreker kan overigens de verzekering geven dat de
berekeningen naauwkeurig zijn nagegaan.
Wat de opmerking omtrent de verbouwing van het perceel in
het St. Jobsleen betreftde daarbij aangehaalde mededeeling
van burgemeester en wethouders had niet hierop betrekking
maar op de kosten van aanschaffing der sproeiwagens die uit
de opbrengst van het aschland konden gevonden worden.
De heer Duparc heeft van den heer Troelstra moeten hoo-
ren heden niet zeer gemakkelijk te zijn. Spr. begrijpt daar
niets van. Hij heeft toch het denkbeeld van conversie met beide
handen aangegrepenen wil alleen nog verder gaan dan bur
gemeester en wethouders n.l. alle leeningen converteren, en heeft
daartoe de bezwarendie tegen eene unificatie der schuld in
het voorstel zijn ontwikkeld getracht te weerleggen. Als men
nu daarom ongemakkelijk is omdat men een voorstel van bur
gemeester en wethouders niet grif aanneemt dan weet spr.
nietwaaraan zich te houden. Hij zal zich evenwel niet aan
het verwijt storen maar steeds op het gevaar af van wêer
den bijnaam van een ongemakkelijk raadslid te krijgen op de
zelfde wijze voortgaanindien hij van oordeel is daardoor de
belangen der gemeente te behartigen.
Het verschil tusschen den heer Troelstra en spr. liep ook
over eene clausule in het voorsteldie voor hem zoo duidelijk
mogelijk wasdoch dit in spr's. oog niet» was. Wel, zei hij
straks reeds begrijpt hijwat er de bedoeling van is hij heeft
dit dan ook laten blijkenzoodat hij vermeent het burgemees
ter en wethouders juist zoo gemakkelijk mogelijk te hebben ge
maakt. Spr. zou volstrekt niet steeds alles dadelijk willen aflos
sen zooals de heer Troelstra uit zijne woorden meende te moe
ten opmaken. Dit zou natuurlijk eene dwaasheid zijn. Ook
conversieleeningen hebben behoefte aan een digestieproces. Maar
wanneer dan na verloop van eenige jaren de geldmarkt de
gelegenheid aanbiedtom door eene conversie een belangrijk
voordeel te verkrijgendan moet men daarvan gebruik maken.
Gaat men uitzonderingen maken waar is dan de grens Moet
men wachten tot eene leening 4 of tot ze 5 jaar oud is Dit
hangt van de individuele zienswijze af. Maar vraagt de heer
Troelstra, is het niet verstandiger, met het aflossen van de
andere leeningen te wachten totdat ze in eene 3 pets. leening
kunnen geconverteerd worden? Alles is mogelijk, zegt spr.,
maar niet waarschijnlijk acht hij hetdat men reeds binnen
een paar jaren tegen 3 pet. zal kunnen negotiëren tenzij ver
beneden pari. Waarom dus nu niet van deze gelegenheid te
profiteren en ook nog de overige 7'/i ton geconverteerd? Een
kind kan het begrijpen dat, als het jaarlijksch voordeel van eene
conversie van een millioen pl.m. ƒ5000 zal zijn, dat van 7'/j
ton meer ongeveer ƒ3000 zal bedragen.
De heer Troelstra heeft alk bezwaar tegen algeheele conver
sie doen gelden dat eene unificatie van schuld voor eene ge
meente niet is aan te bevelen en dat hetmet het oog op de
aflossing en rentebetalingbeter isdat er verscheidene leenin
gen bestaan. Maar hoe is het dan in andere gemeenten gegaan,
bijv. in Arnhemwaar de geheele schuld tot een bedrag van
2J millioen in één leening is geconverteerd Ligt het bezwaar
hierin dat de rente dan op één termijn moet worden betaald
en dit minder wenschelijk is met het oog op de gemeentekas
dan zou men bijv. de coupons van de eene serie elk halfjaar
en die van de andere serie eens per jaar betaalbaar kunnen
stellen.
Spr. heeft er den heer Troelstra aan herinnerd, dat deze in
1880 niet tegen conversie van de leeningen ten behoeve van de gas
fabriek was, en dit geachte lid heeft hiervan deze verklaring gege
ven, dat die leeningen toen tegen 5 pet. rente waren aangegaan en
de conversie kon geschieden tegen 4 pet. Zoo zegt spr. nu op
zijn beurtde rente van de tegenwoordige leeningen bedraagt
4 pet. en deze kunnen worden geconverteerd in eene van 3J-
pct. Waarom zou de gemeente dit voordeel niet mogen heb
ben De gasfabriek zelve heeft er letterlijk geen belang bij
of de leeningen tegen 4 of tegen 3j pet. worden uitgegeven,
want zij betaalt eene vaste rente berekend naar het haar oor
spronkelijk verstrekte kapitaalonverschillig of daarvan door
de gemeente wordt afgelost. Om haar behoeft er dus geen be
zwaar tegen eene conversie van de ten haren behoeve aange
gane schuld te bestaan.
Wat voorts de aflossingen van eene nieuwe leening betreft
zou spr., volgens den heer Troelstra, een gemakkelijk reken
meester zijn, en waarom? omdat hij jaarlijks 2 pet. wil aflossen.
Dit is echter dezelfde norm die ook voor de te converteeren lee
ningen is aangenomen. Spr. ziet geen enkele reden waarom nu
alles zeven jaar eerder zou moeten worden afgelostdan bij de
oorspronkelijke plans van leening is bepaald. Dit is de zorg
voor het toekomstig nageslacht wel wat ver gedreven. Spr.
wilgelijk hij straks reeds deed opmerken liever de tijdge-
nooten in het voordeel eener conversie laten deelen. Spr. ont
kent voorts ten sterkste dat hij den raad zijn finantieel stelsel
wil opdringen. Mag het den naam van drang dragen als een
lid een amendement op een voorstel van burgemeester en wet
houders indient Zijne geachte medeleden zouden zich ook
moeijelijk iets willen laten opdringen.
Ten slotte moet spr. den heer Troelstra, waar deze spr.'s
bezwaar tegen de magerheid der argumentatie van het voorstel
refuteert, door te zeggen, dat voor de conversie in 1884 een
voorstel van gelijken omvang en met gelijke berekeningen was
ingediender op wijzen dat het bedrag van die leening vrij
wat lager wasdan dat van de nu uit te schrijven leening
die dus een uitvoeriger voorstel en meer uitgewerkt plan alles
zins wenschelijk had doen zijn.
De heer van Harinxma thoe Slooten wenscht een
paar woorden in het midden te brengen naar aanleiding van
het door den heer Duparc gesprokene. Deze geachte spreker
zeideniet te begrijpen de zinsnede in de praemissen van het
voorstel van burgemeester en wethouders waar zij als hunne
meening te kennen geven, dat enkele leeningen van de con
versie moeten worden uitgesloten. Spr. erkentdat de logische
gedachtengang van hem die zich tot deze zinsnede bepaalt
gemakkelijk in de war gebragt kan wordenmaar wanneer
men het voorafgaande mede in verband beschouwtdan ziet
men dat de leeningenwaarvoor boven pari is ingeschreven
zijn die van 1884, waarvan de 3e serie in 1886 is uitgeschre
ven, en die van 1885 en 1887, en dan is het ook duidelijk,
dat de leeningen waarvan gezegd wordtdat ze nog slechts
weinige jaren loopen tevens die zijn waarvoor boven pari is
ingeschreven. Wanneer men dit verband in het oog houdt,
behoeft de bewuste zinsnede niet onduidelijk te zijn. Spr.'s
hoofdbezwaar tegen de woorden van den heer Duparc is ech
ter gerigt tegen het laatst door dezen gesprokene, omtrent de
wijze van aflossing door burgemeester en wethouders voorge
steld waardoor te veel voor het nageslacht zou worden gezorgd.
Het is echter duidelijk datwanneer de Raad overeenkomstig
het denkbeeld van den heer Duparc besloot, om nu ruim ander
half millioen te leenen en dan jaarlijks 2 °/o van dat bedrag
af te lossende conversie geen voordeel zou opleverengeen
eigenlijke conversie zou zijnmaar er uitsluitend eene beden
kelijke verschuiving van aflossing zou plaats hebben want dan
zouden de leeningendie nu over 35 jaar afgelost zouden zijn,
eerst over 50 jaar afgelost worden. Het nageslacht heeft bo
vendien zijn eigen lasten te dragen en ook weer nieuwe werken
uit te voeren zoodat men wel zal doenmet deze schuld
door het tegenwoordige geslacht aangegaanmet vlijt af te
lossen.
Daarenboven dient de aflossing van eene leening te worden
geregeldniet alleen met het oog op het bedragmaar vooral
ook in verband met het doel, waarvoor de leening is aangegaan.
Dit is de hoofdfactor voor de beoordeeling van de wijze van
aflossing. Bijv. wat de gasfabriek aangaathet is niet te ont
kennen dat deze onderneming wisselvallige baten afwerptdie
misschien over 50 jaar geheel zijn opgehouden. De winst moge