Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dingsdag 27 Augustus 1889.
IV. Wordt overgegaan tot behandeling vaii de op den op
roepingsbrief vermelde punten.
1. Vaststelling van den gewijzigden legger van onderhoud-
pligtigen van den Dokkumer trekweg.
Bij de toezending van dezen legger aan den Raad deelen
burgemeester en wethouders mede dat het hun was gebleken,
dat de heer J. Bieruma Oosting ten onregte als onderhoudplig-
tige van het brugje over de Taniameer op den legger voorkwam,
en dat zij in verband daarmede den legger hadden gewijzigd
door de wed. E. J. Meijer als onderhoudpligtige van dat brugje
op den legger te vermelden.
Deze legger wordt nu ter voorloopige vaststelling den Raad
aangeboden.
De heer Duparc is van oordeeldat de Raad deze zaak
niet tot zich kan nemen. Burgemeester en wethouders hebben
zijns inziens door deze wijziging gehandeld in strijd met de
verordening van politie. Wat is het geval Nadat in 1887
bij deze verordening, waarbij de onderhoudspligt betreffende
de voor den gemeenen dienst bestemde werken werd geregeld,
was vastgesteld werden als uitvloeisel dier verordening onder
scheidene leggers van onderhoudpligtigen opgemaakt o. a. ook
die voor den Dockumer Trekweg. Hierbij werd gevolgd de
proces-orde, die bij de verordening is voorgeschreven. Deze
legger behoudt nu zijn kracht gedurende vijf jaren na zijne
vaststelling. Dit volgt uit de bewoordingen van art. 1G, waar
bij wordt bepaald„dat de vastgestelde legger telkens, na ver
loop van vijf jaren, door burgemeester en wethouders aan eene
herziening (wordt) onderworpen." Dit is een fatale termijn
welke elke herziening tusschentijds buitensluittenzij in de ge
vallen genoemd in art. 17. Dit art. zegt: „Bij overgang van
den eigendom van of van een zakelijk regt op onderhoudpligtige
perceelen of ingeval van het vestigen van zoodanig regt wordt
door burgemeester en wethouders ambtshalve of op verzoek
van belanghebbendenmet inachtneming der bepalingen van
artt. 2—15, de vereischte wijziging van den legger bevorderd."
Geen van deze gevallen echter is hier aanwezig. De omstan
digheid, waarop burgemeester en wethouders in hun begeleidend
schrijven wijzen heeft zich voorgedaan niet na de vaststelling
in welk geval art. 17 van toepassing zou zijn maar vóór dien
tijd. Het einde van het vijfjarig tijdvak zal dus moeten afgewacht,
om den legger te kunnen verbeteren. Spr. voorziet, dat men hem
nu zal tegenwerpen, dat de heer Bieruma Oosting dan ook al dien
tijd ten onregte op den legger als onderhoudpligtige zal vermeld
blijven, maaar daar is nu niets aan te doen. De legger heeft
indertijd vóór de vaststelling voor een ieder ter inzage gelegen,
en de gelegenheid tot reclame stond toen open. Spr. geeft toe,
dat de vorige eigenaar van het perceelwaarop het onderhoud
van dit brugje rust, er niet over gedacht zal hebbendat het
perceelook nadat het aan een ander was overgedragenop
zijn naam op den legger nog zou voorkomen, maar daarmede
heeft de Raad zich niet in te laten.
Het is hier hetzelfde als b. v. indien iemancl verzuimt bin
nen den gestelden termijn gebruik te maken van het recht van
reclame in zake belastingen. Aan den aanslag is dan niets
meer te veranderen. Het gebeurt meermalen, dat iemand jaren
lang onverplicht in de grondbelasting betaalt wegens een per
ceel dat hij niet bezitzelfs nooit in bezit had gehad. Bleek
dit eindelijk, dan was dit wel een motiefom de tenaamstelling
te verbeterendoch, was de termijn van reclame voor de loo-
pende dienst verstreken, dan kon in den aanslag deswege niets
veranderd en dus ook geen restitutie verleend worden.
Burgemeester en wethouders zullen derhalve den legger we
der tot zich moeten nemen en de vorige eigenaar zal dienen
te wachten, totdat na de voorgeschreven vijf jaren de legger
zal worden herzien.
De heer MinilOIïMl Buiua is het met de opvatting van
den heer Duparc omtrent den zin van art. 16 niet eens. Dit
legt de verpligting opom telkens na verloop van vijf jaren
den legger te herziendoch daarmede is geenszins bedoeld
de vaststelling van een fatalen termijndie men moet afwach
ten. Dit artikel en evenmin eene andere bepaling in de ver
ordening verbiedt, om ook binnen dien tijd den legger te her
zien wanneer er omstandigheden zich voordoen, die het nood
zakelijk maken. Spr. heeft er dus volstrekt geen bezwaar te
gen om tot voorloopige vaststelling van dezen gewijzigden legger
mede te werken.
De Voorzitter is het met den heer Buma eens. De ver
ordening geeft waarborgdat de leggers steeds in overeen
stemming zijn met den werkelijken toestand. Die waarborg
ligt in de artt. 1G en 17. Het eerste artikel schrijft voor, dat
de legger niet langer dan vijf jaren op eene herziening mag
wachten, terwijl uit art. 17 volgt, dat de legger ten allen tijde
mag worden herzien en de vereischte wijziging bevorderd moet
worden. Na de vaststelling van dezen legger is geblekendat
de heer Oosting abusievelijk als onderhoudpligtige er op staat
vermeld. Om die reden hebben burgemeester en wethouders
den legger gewijzigd en stellen nu voor, hem aldus vast te
stellen. Geenerlei bepaling in de verordening strijdt tegen deze
handelwijze.
De heer Duparc herhaalt, dat de bepaling van art. 16 als
pertinent en als elke tusschentijdsche herziening buiten slui
tende is te beschouwen, en dat het reeds door hem aangehaal
de art. 17 eene exceptie bevat, waardoor juist op den regel
van art. 16 het cachet wordt gedrukt. Anders had dit art. moe
ten bepalen niet alleen dat herziening om de vijf jaren ver
plichtend is, maar ook, dat bij het ontdekken van abuizen her
stel daarvan kan plaats hebben in den loop van dezen termijn.
Bij het provinciaal reglement van toezigt op de openbare wa
terstaatswerken is bij de artt. 14 en 15 in de zaak voorzien
in dien zin nJL, datindien na de definitieve vaststelling der
staten, behoefte aan aanvulliug ontstaateen suppletoire staat
kan worden opgemaakt.
De heer Troölstra zegt, dat de vergelijking met reclames
wegens de grondbelasting door den heer Duparc z. i. niet op
gaat. Het kan zijn, dat men jarenlang te veel heeft betaald
omdat men zich niet op de hoogte heeft gesteld voor welke
perceelen men is aangeslagenmen kan dan redres vragen
doch men ontvangt niets van het te veel betaalde terug. Daar
mede is het dan uit. Maar in deze is het wat anders. Wordt
de legger niet gewijzigd en blijft dus de heer Bieruma Oosting
er op vermeld als onderhoudpligtige van een der brugjes
dan moet hij dat nu in goeden staat van onderhoud brengen
en in het vervolg houden. Doet hij dat niet, dan zou men hem
moeten vervolgen, hoewel men weet, dat een ander het onder
houd bij contract op zich heeft genomen. Dat is echter te on
gerijmd en daarom hebben burgemeester en wethouders den
gewijzigden legger den Raad ter vaststelling aangeboden. De
vraag is hetof een legger goed is. Zoo neen, dan moet hij
gewijzigd worden en hiertegen verzet zich de verordening niet.
Art. 16 bepaalt, dat de legger telkens na 5 jaar door burge
meester en wethouders wordt herzien, doch deze bepaling sluit
eene tusschentijdsche wijziging niet uit. De persoon, die in de
plaats van den heer Oosting als onderhoudpligtige zal worden
vermeld, zal zich nooit op grond daarvan tegen eene eventuëele
vervolging kunnen verzetten. In de gemeentewet is ook voor
geschreven, dat de politieverordeningen om de 5 jaren moeten
worden herzien, maar daarom kan de Raad ze tusschentijds
wel wijzigen.
De heer Meijer kan zich ook niet vereenigen met de inter
pretatie van den heer Duparc, als zou art. 16 den regel en
art. 17 de uitzondering daarop bevatten. Spr. gelooft dat deze
artikelen anders moeten worden uitgelegd. Art. 16 bevat den
regel, nl. de verpligting om telkens na verloop van vijf jaren den
legger te herzien. Dit laat nu, zonder dat het met zooveel
woorden wordt gezegdeene tusschentijdsche herziening
toe. Art. 17 is dus geene uitzondering op art. 16, doch min
of meer eene aanvulling van dat artikelin zooverdat waar
art. 16 alleen aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid
tot herziening geeft, art. 17 ook aan belanghebbenden in de
daarbij genoemde gevallen de gelegenheid opensteltom eene
wijziging te verzoeken. De Raad kan dus zeer wel van den
gewijzigden legger kennis nemen.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dingsdag 27 Augustus 1889.
63
Spr. maakt van deze gelegenheid gebruikom eene opmer
king te maken. Het voorstel van burgemeester en wethouders
tot vaststelling van dezen legger komt hem wel wat mager ge
argumenteerd voor. Hij vindt er geen ander motief indan
dat het aan burgemeester en wethouders is gebleken dat de
heer J. Bieruma Oosting ten onregte op den legger voorkwam,
zonder vermelding wat daarvan de oorzaak is. Hoe zal nu de
Raadvolgens art. 8 der verordening een gemotiveerd be
sluit kunnen nemenwanneer door burgemeester en wethou
ders geene motieven worden aangegeven. Spr. spreekt den
wensch uit, dat in het vervolg hetzij door een goed gemotiveerd
voorstel hetzij door overlegging van stukken den Raad het ne
men van een gemotiveerd besluit mogelijk worde gemaakt.
De heer Duparc zal de vergadering niet langer over deze
kwestie zelve ophouden. Hij blijft natuurlijk bij zijn gevoelen
en zal zijne medeleden toch wel niet tot zijne zienswijze over
halen. Alleen wenscht hij den heer Troelstra, die zich op een
artikel in de gemeentewet beriep, er op te wijzen, dat art. 178
dier wet bepaalt, niet, dat de politieverordeningen om de vijf
jaren moeten worden herzien, maar dat in dat tijdsverloop de
Raad, tengevolge eener algemeene herziening bepaalt, welke
dier verordeningen nog geldenDit sluit dus geenszins uit
eene tusschentijdsche herziening van de plaatselijke verordenin
gen, waartoe trouwens meermalen, als gevolg van de wet, moet
worden overgegaan.
Overigens is spr. het met den heer Meijer eens, dat burge
meester en wethouders niet behoorlijk stof hebben geleverd, om
deze zaak te kunnen beoordeelen. Hij heeft het evenwel straks
niet ter sprake gebragt, omdat het van zijn standpunt in deze
van secundair belang was.
De Voorzitter zegt, dat in het vervolg aan het verlangen
van den heer Meijer zeer gaarne zal worden voldaan. Spr. kan
verder tot toelichting nog mededeelendat uit eene overeen
komst van 26 April 1875 is gebleken, dat de eigenaar vaneen
gedeelte van den trekweg is belast met het onderhoud van het
brugje over de Taniameer terwijl de heer J. Bieruma Oosting,
als "erfgenaam van den heer Mr. P. Heringa Gatshet regt van
in- en doorvaart door dat brugje heeft, zonder in de kosten
van onderhoud te moeten bijdragen. Bedoeld gedeelte van den
trekwegbezwaard met dat onderhoudis later het eigendom
geworden van de weduwe E. J. Meijer.
Alsnu wordt zonder hoofdelijke stemming besloten den legger,
zooals die door burgemeester en wethouders is gewijzigd voor-
loopig vast te stellen.
De heer Duparc verklaart zich tegen.
2. Voorstel van burgemeester en wethouders tot onderhand-
sche verhuring van gar deniersland bij de Eestraat.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt conform dit
voorstel besloten
behoudens goedkeuring van Gedeputeerde Staten met ingang
van 12 November 1889, voor den tijd van drie jaren, aan A.
Bangma wed. W. Beintemaonderhands in huur af te staan
de perceelen Gardenierslandgelegen bij de Eestraat en kada
straal bekend in sectie F nos. 1156 en 1885, onderscheidenlijk
tegen een jaarlijkschen huurprijs van 80.50 en ƒ110, zulks
op door burgemeester en wethouders vast te stellen voorwaar
den.
3. Voorstel van burgemeester en wethouders tot verhooging
van de wekelijksche toelage van S. van der Meer.
Wordt besloten, die toelage ad ƒ3,— als tegemoetkoming in
zijn levensonderhoud te verhoogen en die tot wederopzegging
te stellen op 4,50.
4. Voorstel van burgemeester en wethouders tot overneming
van eene strook grond op Tulpenburg.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt besloten
I. behoudens goedkeuring van heeren Gedeputeerde Staten
van J. K. Bakker in eigendom over te nemen de op de overge
legde teekening met blaauwe arcering aangeduide strook grond,
deel uitmakende van het kadastrale perceel sectie G no. 3331
op de door adressant aangegeven en voorts door burgemeester
en wethouders vast te stellen voorwaarden
II. burgemeester en wethouders te magtigen tot het doen
uitvoeren der werken, welke van deze overneming het gevolg
zullen zijn
III. burgemeester en wethouders uit te noodigente zijner
tijd de finantiële voorstellen te doen tot vinding der kosten van
de sub 11 bedoelde werken.
De Voorzitter sluit hierop de openbare vergadering.
Boekdrukkerij van A. Jongbloed te Leeuwarden.