90
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dingsdag 22 October 1889.
sprokenhet gevolg van de bespreking door den voorzitter is
geweest.
Spr. hooptdat zijn denkbeeld door den Raad wordt gedeeld,
dat men in en buiten deze vergadering hiervan moge uitgaan
dat de concessionaris zijne onderneming nooit meer populair
kan maken dan door het verkrijgen van het water zoo gemak
kelijk mogelijk te maken voor alle standen der burgerij. Indien
zijn gevoelen wordt gedeeld zou spr. aan burgemeester en wet
houders willen vragen of zij genegen zijn met den concessi
onaris onderhandelingen aan te knoopen die zouden kunnen
leiden tot het door hem gewenschte doelof welligt op eene
andere wijzeom den arbeidersstand van water te voorzien.
Burgemeester en wethouders zijn niet alleen hiertoe bevoegd
maar ook de aangewezen autoriteit voor die onderhandelingen.
De gemeente toch is contractant ter eenede concessionaris die
ter andere zijde en deze laatste spreekt met zooveel lof over
de welwillendheid die het gemeentebestuur in het algemeen
en burgemeester en wethouders in het bijzonder èn bij het ver-
lecnen van de concessie èn bij de uitvoering der werken èn tij
dens den korten duur der concessie aan de maatschappij heb
ben bewezen dat billijk mag worden verwachtdat hij het
op hoogen prijs zal stellen met dat gemeentebestuur op den-
zelfden goeden voet te blijven leven. De maatschappij heeft
natuurlijk hare ve. pligtingen tegenover de aandeelhouders, maar
zij zal toch, zoover het haar mogelijk is, medegaan. Spr. heeft
eenig regt tot dit vermoeden. Vóór eenigen tijd heeft de maat
schappij bij de infirmerie een standpijp doen plaatsen waaruit
het water tegen 1 cent de emmer aan de schipperij wordt ver
kocht. Zij is daartoe overgegaan omdat de vlottende schipperij
niet kan aansluiten. Maar, gelijk spr. heeft trachten aan te
toonen voor de bewoners van kleine woningen is dit ook on
mogelijk en hij meent te mogen verwachten dat de maatschappij
ook voor dezen de gelegenheid zal open stellen om tegen ge
ringe betaling water te bekomen.
Spr. vraagt nu aan den voorzitter beleefd een antwoord op
de vraagof hij genegen is deze zaak met het dagelijksch be
stuur en met het bestuur der maatschappij te bespreken.
De Voorzitter verklaart zich gaarne bereid, het thans
gesprokene bij burgemeester en wethouders ter tafel te bren
gen. Teregt heeft de heer Bekhuis er op gewezen, dat bur
gemeester en wethouders op den concessionaris geen dwang
kunnen uitoefenen, maar wanneer het bestuur der maatschappij
in kennis zal zijn gesteld met de motieven van den heer Bek
huis, die spr. deelt, dan zal het misschien bereid worden ge
vonden om in te gaan op het denkbeeld van dien geachten
spreker om op gunstiger voorwaarden de ingezetenen de ge
legenheid te geven zich van water te voorzien. De directeur
der maatschappij heeft wel te kennen gegeven dat hij geen
bezwaar had tegen het verkrijgbaar stellen van water tegen 1
cent de emmer maar de kosten van de bediening dier stand
pijpen leveren nog de moeijelijkheid op. Wanneer het bestuur
der maatschappij de uitvoerige discussiën over dit onderwerp
heden gevoerdzal hebben gelezenzal het welligt tot een
ander inzigt komen en die moeijelijkheid opheffen.
De heer. d0 la Faille brengt hulde aan de uitstekende
wijzewaarop de heer Bekhuis deze zaak heeft besproken en
ontwikkeld en betuigt den voorzitter zijn dank voor de voorloo-
pige toezegging. Spr. gelooftdat de heer Bekhuis den vinger
heeft gelegd op een wonde plek, n.l. de onmogelijkheid voor eene
zekere klasse van ingezetenen om zich aan de waterleiding te
doen aansluiten. Dit is bij het verleenen der concessie waar
schijnlijk over het hoofd gezien.
Spr. moet toch nog terugkomen op den door hem uitgespro
ken wensch om aan het eind van het Vliet een standpijp te
doen plaatsen. In de stegen aldaar huist eene zeer uitgebreide
bevolking die echter niet deelt in het voorregt van goed drink-
wat er.
De Voorzitter deelt mede, dat bij het plaatsen der stand
pijpen rekening is gehouden met de buurten, waar de meeste
behoefte bestaat. Zoo is er een geplaatst bij de Weerklank.
Wordt er nu ook een op het Vliet geplaatstdan zijn er zeker
nog veel meer plaatsen bijv. Achter de Hovendie in gelijke
male daarop aanspraak zouden kunnen makenen dan zouden
de kosten belangrijk hooger worden. Vóór dat de standpijpen
zijn geplaatst, heeft men met één standpijp in het St. Jobsleen
een proef genomen en werd het water daaruit voor ieder ver
krijgbaar gesteld. Daarna is de berekening gemaakthoeveel
standpijpen er noodig zouden zijn. De hoeveelheid van 5000
M3. waarover de gemeente gratis kan beschikken is voor de
vijf standpijpen voldoende. Breidt men dit getal uitdan ko
men alle kosten voor de gemeente. Het eenige bezwaar is voor
sommigen, dat zij nu wat ver moeten loopen om het water te
verkrijgen.
De beraadslagingen worden hierop gesloten.
Volgno. 107 wordt onveranderd aangenomen.
Volgno. 108. „Onderhoud van secreten en waterplaatsen 50.
De heer Bekhuis heeft tot zijne spijt in de toelichting ge
lezen, dat aan deze inrigtingen niets zal worden gedaan dan
het gewoon onderhoud, waarvoor 50 is uitgetrokken, terwijl
volgens den staat van vaste werklieden ƒ300 als arbeidsloon
moet worden bijgevoegd. Spr. bad gaarne gezien, dat, nu de
waterleiding bestaat en de gemeente over 20,000 M3 voor be-
sproeijing enz. kan beschikkener buitengewone maatregelen
zouden worden genomen, om de urinoirs beter in te rigten. Spr.
oppert het denkbeeld, om één urinoir, dat het meest onaange-
me geuren verspreidt, zoo in te rigten, dat tot reiniging stroo-
mend water worde gebruikt. De eisch zou te ver gaan, om
terstond alle zoo in te rigten; hij zou daar ook niet voor zijn
omdat er verschillende systeemen bestaan en, wanneer men
met één begint en deze uitstekend bevaltmen later verder
kan gaan. Spr. geeft aan burgemeester en wethouders in over
weging, hierover eens na te denken.
De heer de la Faille zou van harte dit denkbeeld onder
steunen, indien de reinigingsdienst anders ware ingerigt. Alle
urine wordt in reservoirs opgevangen ten dienste van de stads
reiniging. Deze zou dus door toevoeging van het water niet ge
baat worden. Spr. heeft er echter niet op tegen, om een enkel
urinoir zóó in te rigten, hoewel dit niet strookt met het tot
hiertoe gevolgd systeem.
Den heer Bekhuis was dit bekend, doch hij acht dat geen
bezwaar. Hij heeft opzettelijk gezegd, dat hij met één urinoir
beginnen wilde, hetwelk voor de omwonenden zeer onaangena
me geuren verspreidt. Wanneer men echter het water laat af-
stroomen in de grachten dan bestaat er veel minder gevaar
dan nu door de schadelijke uitwasemingen van de urinoirs.
Spr. gelooft dus wel, dat zijn denkbeeld overweging verdient.
De heer Troelstra zegtdat de slangen die nu gebruikt
worden voor het doorspoelen van riolen ook konden worden
aangewend voor het doorspoelen van urinoirs. Wanneer men
er daarna carbol in giet, zal de stank zeker wel verminderen.
De Voorzitter deelt mededat des zomers de urinoirs
worden gedesinfecteerd doch de daarvoor gebruikte stoffen rie
ken niet lekker. Ze worden voorts geregeld schoon gehouden
en spr. betwijfeltof de aanbevolen verandering afdoende zou
wezen. Bovendien zou het nieuwe systeem meer een bron tot
verontreiniging der binnengrachten worden.
Dit volgnummer wordt nu onveranderd vastgesteld.
Volgnos. 109 tot en met 119 worden zonder discussie aange
nomen nadat bij den post sub no. 112 de heer Beucker An-
dreae had verklaarddat de rapporteurs door het antwoord van
burgemeester en wethouders op hunne opmerking betreffende
dien post bevredigd waren.
Volgnos. 120 en 121. Hierbij geeft de heer Meualda te
kennen dat de 3e sectic bezwaar had tegen de gewijzigde za-
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dingsdag 22 October 1889.
91
men voeging van de onderdeelen dezer posten. Hij meende, dat
de loonen voor de inning der beursregten eigenaardig meer be
hoorden bij de jaarwedde van den beursmeesterdan bij het
onderhoud van meubelen enz. en zou ook niet tegen eene afzon
derlijke vermelding van dezen post gehad hebben, gelijk uit het
verslag zou kunnen worden opgemaakt. De zaak is echter van
ondergeschikt belang en hij doet geen nader voorstel.
Nadat de heer Duparc eenige inlichting heeft gevraagd en
bekomen omtrent het doel van de verbooging van den post on
der volgno. 121 worden beide volgnummers onveranderd goed
gekeurd.
Volgno. 122 tot en met 125 blijven onveranderd.
Volgno. 126, afd. V, hoofdst. III „Aankoop van grondstoffen
voor de gasfabriek", ƒ65000.
Den heer Plantenga doet het leed, dat hij met deze afdee-
ling niet kan medegaan. Burgemeester en wethouders hebben
natuurlijk de bevoegdheidom de begrooting van de commissie
voor de gasfabriek te wijzigen, maar de wijziging, die zij haar
nu hebben doen ondergaan wordt in de memorie van toelich
ting niet voldoende gemotiveerd. De commissie heeft deze uit
gaaf berekend in verhouding tot de veronderstelde benoodigde
hoeveelheid en den aankoopsprijs van de gaskolen, deze laatste
gerekend naar den prijs van de laatst gehouden aanbesteding.
Volgens de gascommissie was die hoeveelheid 89000 hectoliter,
en de prijs gerekend op 74! cent. Burgemeester en wethou
ders hebben nu niet de hoeveelheid kleiner gecalculeerd of den
prijs lager gerekendmaar alleen als maatstaf genomen de to
taal uitgaaf voor kolen naar het gemiddelde over de laatste acht
jaren, en de voorgedragen som met ƒ2700 verminderd. Voor
eene industriëele onderneming als de gasfabriek is dit, met het
oog op de vei meerdering van gasconsumptie en de wisselval
ligheden in de kolenprijzen geen goede maatstaf. Spr. zou dus
dezen post op het door de gascommissie voorgestelde cijfer wen-
schen te zien teruggehragtdoch daar zijn denkbeeld in zijne
sectie geen bijval vondzal hij er thans geen voorstel van ma
ken maar zich tegen het voorgestelde cijfer verklaren.
De heer Duparc had eene opmerking van anderen aard
verwacht. In de memorie van toelichting staat, dat in 1887
voor aankoop van grondstoffen is uitgegeven eene som van
ƒ49,119.72, in 1888 ƒ54,550.26 en gemiddeld over de laatste
acht jaren ruim ƒ52,000 per jaar. Voor 1889 is ƒ57,000 toe
gestaan. Nu had spr. verwachtdat burgemeester en wethou
ders deze post althans niet hoogerdan tot laatstgemeld bedrag
zouden hebben uitgetrokken. Zij stellen echter een bedrag van
nog ƒ8000 meer voor. Spr. gelooft dus dat de postin stede
van, zooals de heer Plantenga wenschtverhoogdveeleer zou
kunnen worden verlaagd. De gemeente-rekening van ieder
jaar heeft aangetoond dat bij de berekeningen van de gasfa
briek steeds de uitgaven veel te hoogde ontvangsten veel te
laag waren uitgetrokken.
De heer Troelstra is er ook voorom dezen post niet te
laag te ramen, omdat de kolenprijzen aan schommelingen onder
hevig zijn. De heer Plantenga echter kan gerust wezen dat
de uitgaven niet meer zullen bedragen dan het uitgetrokken
cijfer en, mogt er later al iets te kort komen, dan kan het uit
den post voor onvoorzien worden aangevuld.
De heer Plantenga acht het toch altijd voorzigtig om niet
te laag te ramen. Het is zeer wel mogelijkdat deze post niet
te laag ismaar hij rigt zijn bezwaar ook alleen tegen de on
gemotiveerde wijziging van de begrooting der gascommissie. In
het berekenen dezer kosten moet men voorzigtig zijn de kolen
die in hare begrooting op 74! cent zijn gerekend zouden wan
neer er nu eene aanbesteding moest plaats hebben waarschijn
lijk 80 cent kosten.
De heer Troelstra zegtdat elke raming willekeurig is
hetzij die door de gascommissie, hetzij door burgemeester en
wethouders wordt gedaan. Een verschil zelfs van een kwart
cent per hectoliter, dat niet vooruit te berekenen is, is natuur
lijk al van invloed op het werkelijk bedrag van 'dezen uitgaaf.
De heer Dirks wijst er op dat de tegenwoordige verhoo
ging van dezen begrootingspost niet zoozeer het gevolg is van
den hoogeren prijs der kolen als wel van de hoogere vrach
ten. Men moet bij de vaststelling van dezen post niet vergeten
dat men nu in berekening neemt den prijs van de kolen zoo
als die bij de aanbesteding in Julij 1889 voor de levering werd
vastgesteld. De volgende aanbesteding heeft eerst in Junij of
Julij 1S90 plaats wordt de prijs dan hooger hetgeen stellig te
verwachten is.1, dan zit men met dien hoogeren prijs gedurende
het laatste half jaar wanneer deze post niet wat ruim is ge
raamd. Spr. heeft den indruk gekregen dat deze post veelal
als sluitpost wordt gebezigd. Hij vindt ook met het oog op
den vermoedelijk hoogeren prijs der kolen in 1890, de door
burgemeester en wethouders aangebragte verlaging in de be
grooting der commissie bedenkelijk.
De beraadslagingen worden hierop gesloten.
Volgno. 126 tot en met 132, afd. V van hoofdst. 111, worden
onveranderd aangenomen.
De heer Plantenga verklaart zich tegen deze geheele afdeeling.
Afd. VI, VII en VIII van hoofdst. III volgno. 133—144 wor
den onveranderd vastgesteld.
Volgno. 145 leidt tot geene bespreking.
Volgno. 146afd. IX hoofdst. III. „Het maken van een
walmuur langs een gedeelte van de Noordergracht."
De rapporteurs deelen mededat bij de behandeling van deze
afdeeling in twee sectiën de vraag is gedaan wanneer de Oos
tersingel tegenover de gasfabriek voor beschoeijing en afdoende
verbetering aan de beurt zou komen. Zij geven burgemeester
en wethouders in overwegingvoorstellen te doen om de aan
gevangen verbetering voort te zeiten.
De heer Reeling Brouwer heeft uit hetgeen rapporteurs
verder aanvoeren den indruk gekregen alsof de raad zou staan
voor een reeds genomen besluitom het laatste gedeelte van
den Oostersingel ook als rijweg aan te leggen. De geschiedenis
echter is als volgt. Op de begrooting voor 1883 is uitgetrok
ken eene som van ƒ5600 voor het maken van een walmuur en
bestrating langs een gedeelte van den Oostersingelvolgens de
memorie van toelichting noodzakelijk in verband met de voor
genomen stichting van een schoolgebouw op Vijversbuurt. Op
de begrooting voor 1884 is voor het tweede gedeelte een
bedrag uitgetrokken geworden. Naar aanleiding van dien post
deelden de rapporteurs over de gemeentebegrooting mede „In
eene sectie werd de wenschelijkheid uitgesproken om den nog
te maken walmuur zoover in de gracht op te trekkendat de
in verband daarmede te verbeteren weg een voldoende rijweg
kan worden. Rapporteurs ondersteunen dien wensch en herin
neren dat de aankoop van een huis heeft plaats gehad juist
met het doelom te zijner tijd langs dien singel den weg voor
rijtuigen geschikt te maken." In hun antwoord zeiden burge
meester en wethouders dat de wenschelijkheid van een com-
municatieweg langs den Oostersingel meermalen was betoogd
en dat de voorgedragen som dan ook moest dienen voor het
maken van een walmuur en een rijweg van de gemeenteschool
No. 11 tot het huis bewoond door Sluizer. De rapporteurs had
den dus alleen gevraagd om den walmuur te verbreeden en
hooger op te trekkenen doordoor meende men zou de weg
als rijweg gereed zijn. Er blijkt dus uit nietsder er indertijd
is besloten om den Oostersingel ook over het laatste gedeelte
dat is van het Gambuursterpad tot de Hoeksterbrugals rijweg