2
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dingsdag li Januari 1889.
van burgemeester en wethouders tot onbewöonbaarverklaring
van de woning Achter de Wittehand No. 21.
2. Een voorstel van de commissie lot het ontwerpen van
strafverordeningen tot wijziging der verordeninghoudende
algemeene bepalingen van politie te Leeuwarden.
3. Een voorstel van burgemeester en wethouders tot wijzi
ging van het besluit tot heffing der belasting op looneelvertoo-
ningen en andere openbare vermakelijkheden.
4. Alsboven op een verzoek van II. H. Kramer om een plek
gemeentegrondachter het beurs- en waaggebouw in eigen
dom te erlangen.
5. Alsboven tot overdragt van een sloot en een strookje
grond deel uitmakende van de linnenbleekerij aan den Hoek-
ster Singel.
6. Alsboven tot onderhandsche verhui ing van het huis Prins
Hendrikstraat no. 13.
7. Alsbovenaangaande de bestemming van een plek ge
meentegrond in de St. Anthonystraat.
8. Rekening en verantwoording van de ontvangsten en uit
gaven van den Stads- of Prinsentuin over 1889.
De voorstellen sub 1 4, 5 en 7 worden voor de leden ter
visie gelegd om in eene volgende vergadering te worden behan
deld die sub 2 en 3 zullen worden gedrukt in de bijlagen tot
's raads verslag, terwijl op voorstel van den Voorzitter het voor
stel sub G in de heden gehouden vergadering zal worden behan
delden de rekening van den Stads- of Prinsentuin ten fine
van onderzoek wordt gesteld in handen van de heeren Beucker
AndreaeTigler Wijbrandi en Kuipers.
V. Wordt overgegaan tot de behandeling van de op de
agenda vermelde punten.
1. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanlei
ding van een verzoek van C. van Welijaangaande de ver
leende vergunning tot vooruitbouw van den westelijken hoek
van het huis van P. de Hoo.
Burgemeester en wethouders stellen voor aan den adressant
te berigtendat er voor den raad geene termen bestaan om
burgemeester en wethouders uit te noodigen tot intrekking en
buiten effectstelling van hun besluit van 25 September 1889,
waarbij aan P. de Hoo vergunning is verleend tot den vooruit
bouw van het westelijk gedeelte van zijn perceel aan den Sta
tionsweg zoodat zijn verzoekdat de raad deze zaak aan zich
moge trekken en het verzoek van P. de Hoo voornoemd alsnog
van de hand wijzen niet kan worden ingewilligd.}
De beraadslagingen worden geopend.
Den heer van Sloterdijck zal zich met het voorstel ver
eenigen ofschoon z. i. de conclusie voor eene aanvulling vat
baar is. Het komt hem evenwel voor, dat de motieven van
burgemeester en wethouders niet juist en geen bepaald ant
woord zijn op de argumenten door adressant aangehaald.
Spr. beschouwt het contract, waarbij perceel 88 uit handen van
de gemeente in handen van de Hoo is overgegaanals een ge
woon burgerlijk koopcontract.
De bepalingen door den raad ten aanzien van overdragt van
bouwterrein vastgesteldhebben geen andere strekking dan
om te worden opgenomen in het koopcontract.
Door de opdragt van den raad aan burgemeester en wet
houders om het besluit tot overdragt van bouwterrein uit te
voeren kwam de zaak geheel binnen den werkkring van bur
gemeester en wethouders.
Het komt spr. voor dat daar alinea 1 en 2 van art. 11 der
algemeene voorwaarden van uitgifte van bedoelde terreinen voor
perceel No. 88 zijn ingetrokken de Hoo ontslagen was van de
verphgting om te bouwen volgens den eisch van die bepalin
gen en burgemeester en wethouders ongehouden om die voor
schriften in de akte van overdragt op t e nemen iets anders in
de plaats daarvan konden bedingen.
Spr. is het in het geheel niet eens met adressant, dat art. 9 van
het koopcontract in de plaats van art. 11 alinea 1 en 2 is ge
treden zoodat niet burgemeester en wethouders maar alleen
de Raad bevoegd zou zijn magtiging tot afwijking te verleenen.
Burgemeester en weihouders waren als uitvoeiders van 's
raads besluit bevoegdzoodanige conditiën te stellen als hun
in het belang van de gemeente juist voorkwamen.
Daar het contract een gewoon burgerlijk contract iskan de
naastleger voor zich daaruit geen regt scheppen, daar hij daarin
geen partij is. Nu is het waar dat de nemer van dat perceel
niet blind was voor de verpligtingen die op den naastleger
rustten daar hij daarin een waarborg zag dat overeenkomstig
het vastgestelde plan op het naastgelegen perceel zou worden
gebouwdmaar daaruit spruit geen burgerlijk regt voort voor
den naastleger, hetzij tegenover zijn buurman hetzij tegenover
de gemeenteallerminst in casu daar de alinea's 1 en 2 van
art. 11 waren ingetrokken vóór adressants voorganger zijn
perceel bouwde.
Ten opzigte van de stelling, dat de verpligting welke de koo-
per van perceel 88 op zich nam een geheel persoonlijke ver
pligting waswelke zijn opvolger niet heeft na te levenis
spr. het niet met burgemeester en wethouders eens. De be
palingen van een koopcontract binden niet alleen den kooper
maar ook zijn regt verkrijgend en.
Bij art. 9 van het koopcontract is wel voorgeschreven de
manier, waarop de kooper moet bouwen, maar niet verboden
om in het vervolg anders te bouwen. Nu doet zich het ge
val voor dat de eigenaar van het pand zich bij adres tot bur
gemeester en wethouders heeft gewend om ten behoeve der
verbouwing van zijn perceel een rooilijn aan te wijzen waar
op deze krachtens art. 56 der algemeene politieverordening de
rooijing hebben aangegeven.
Waar dit adres van dien eigenaar eenvoudig te beschouwen
1 is als een verzoek om aanwijzing van rooiingheeft de raad
er zich niet in te mengen, daar deze zaak behoort tot de com
petentie van burgemeester en wethouders.
Spr. acht adressant onbevoegd den raad te verzoeken bur
gemeester en wethouders uit te noodigen hun besluit in te
trekken, en vereenigt zich geheel met het voorstel van bui ge-
meester en wethouders om aan adressant te berigtendat er
geen termen bestaan zijn verzoek in te willigendoch geeft in
overweging aan het voorstel van burgemeester en wethouders
toe te voegen „of om de zaak aan zich te trekken."
De Voorzitter neemt namens burgemeester en wethou
ders die toevoeging over. Waar de geachte spreker te kennen
geeft, dat hij overigens met het voorstel van burgemeester en
wethouders medegaatdoch op andere gronden daar appreci
eert hij de mededeeling van die motieven. Mogt zich opnieuw
een dergelijk geval voordoen dan kan het advies van den ge-
achten spreker zeker nut doen. Nu hij tot dezelfde conclusie
komt als burgemeester en wethouders is het niet noodig na
der van gedachten te wisselen over de beweegredenen.
De beraadslagingen worden hierop gesloten.
Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
2. Voorstel van burgemeester en wethouiers aangaande een
verzoek ean R. Okel c. s., zich noemende leden van de aan
spreker s-vereeniging Leeuwarden"
Burgemeester en wethouders stellen voor aan de adressanten
te berigten
1. dat er geen termen bestaan om de verordeningen om
trent de inrigting en het gebruik van de algemeene begraaf
plaats en de begrafenissen in deze gemeente, en het besluit
tot heffing en de verordening op de invordering van begrafe-
nisregten (gemeentebladen nos. 19 en 20 van 1888) in den door
hen bedoelden zin te wijzigen.
2. dat het niet noodzakelijk of wenschelijk wordt geacht,
om de stadsboden het doen van leedaanzeggingen en het assis-
teeren bij begrafenissen te verbieden.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Duparc vereenigt zich met het voorstel in zijn
geheeldoch geeft ten aanzien van het tweede punt als zijn
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dingsdag 14 Januarij 1890.
3
wensch te kennendat bij eventuëele vacature van stadsboden,
aan de nieuw te benoemen functionarissen worde verboden het
doen van voormelde diensten evenals dit indertijd ten aanzien
van de nieuw benoemde boden van het provinciaal bestuur is
geschied.
Dc Voorzitter zegt, dat dit denkbeeld te zijner tijd in
overweging kan worden genomen
Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
3. Voorstel van burgemeester en wethouders tot vaststelling
van eene verordening omtrent het doen van aanbevelingen en
voordragtende benoeming en het ontslag van gemeenteamb
tenaren enz.
(Zie bijlage 16 tot het verslag van 's raads handelingen
over 1889.)
De beraadslagingen worden geopend.
Daar geen der leden in het algemeen over dit voorstel het
woord verlangtwordt overgegaan tot de art ik elsge wijze be
handeling.
Art. 1. De heer van Slotördijck zegt, dat bij dit ar
tikel uit het oog verloren is, dat dit behoort te omschrijven de
materie, waarover de verordening loopt. Wel is dit in den
titel vermeld maar dezen kan niet beschouwd worden tot de
verordening te behooren.
Het eerste artikel moet een omschrijving inhouden van de
materie der verordening tenzij elk artikel afzonderlijk een dui
delijke omschrijving bevathetgeen evenwel tot nutteloozen om
slag zou voeren.
De heer Troölstra kan niet inzien waarom het noodza
kelijk zou zijn in artikel 1 de materie der verordening nader te
omschrijvendaar dit reeds in den titel is vermelden deze
een deel van het besluit uitmaakt.
De bedoeling is duidelijk genoegwaarom het spr. onnoodig
voorkomt in herhalingen te vallen.
De heer Duparc is van hetzelfde gevoelen als de heer
van Sloterdijck.
Men moet niet hebben te vragen wat is de bedoeling eener
bepaling, deze moet terstond duidelijk zijn.
Gelijk de genoemde geachte spreker ook reeds deed uitko
men is de titel geheel iets anders dan de verordening. Spr.
verwijst dienaangaande naar art. 173 der gemeentewet, waar
bij het formulier voor de afkondiging van plaatselijke strafver
ordeningen is vastgesteldin dien zin dat titel en inhoud wor
den medegedeeld. De titel omschrijft slechts in het kort wat
zal worden vastgesteld.
De artikelen moeten de bepalingen zelve bevatten. Indien de
meening juist waredat de titel voldoende waredan zou dit
groote moeijelijkheden opleveren bij strafverordeningen. Geen
regter toch zou iemand veroordeelen indien het betrof over
treding van 't geen in een titel omschreven en niet in de eigen
lijke verordening opgenomen is.
Spr. stelt thans voor artikel 1 te lezen als volgt„behoudens
het bepaalde bij de wet of bijzondere plaatselijke verordening
wordt voor elke door den raad te doene benoeming van ge
meenteambtenaren en bediendendoor burgemeester en wet
houders een aanbeveling van ten minste twee personen aange
boden."
Spr. wil tevens nog de aandagt vestigen op gebrek aan over
eenstemming in den titel en in eenige artikelen der verorde
ning. In den titel wordt gesproken van het doen van aanbe
velingen en voordragten evenzoo in art. 2, terwijl art. 1 slechts
van het doen van aanbevelingen spreekt.
Deze zaak is niet uniform. Spr. gelooft dat het voldoende
isindien overal alleen van aanbevelingen gesproken wordt
daar men den raad vrij moet laten buiten de door burgemees
ter en wethouders voorgestelde personen te kiezen.
De heer Troelstra moet opkomen tegen het voorstel van
den heer Duparcalsof het intitulé geen deel zou uitmaken van
het besluit.
Spr. maakt echter geen bezwaar het voorstel van den heer
Duparc over te nemen.
De heer Duparc blijft bij zijn voorstel. De heer Troelstra
heeft in geen enkel opzigt de argumenten van spr. weerlegd.
Het voorstel van den heer Duparc wordt zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
Art. 2. De heer Duparc wenscht voor te stellen in den
eersten regel van dit artikel te doen vervallen de woorden
„voordragt of' en „al".
De heer Troelstra kan zich met de voorgestelde wijziging
vereenigen.
Het aldus gewijzigd artikel wordt vastgesteld.
Art. 3.
De heer van Sloterdijck wenscht over dit artikel twee
opmerkingen te maken.
10 wijst spr. er op dat in de considerans aangehaald is
art. 145 der gemeentewet, welk artikel luidt: „hij benoemt
en ontslaat alle gemeenteambtenaren en bediendenwier be
noeming niet bij deze wet of de plaatselijke verordeningen aan
anderen is opgedragen." Wat betreft de keurmeesters van ste
delijke harddraverijenspr. beschouwt deze met als gemeente
ambtenaren zij nemen hunne betrekking waar op verzoek van
burgemeester en wethouders hunne benoeming behoort alzoo
niet in deze verordening te worden opgenomen.
De 2e opmerking betreft sub e. De opzigter der beplantin
gen is een ambtenaar, die volgens de opmerkingenbij de be
handeling van de gemeentebegrooting voor 1888 gewisseld
beschouwd kan worden te behooren tot de opzigters der ge
meentelijke architectuur. Is deze meening juistdan behoort
zijne benoeming te geschieden door den raadtenzij deze haar
bij speciale verordening aan burgemeester en wethouders op
draagt. Ir elk geval behoort zijne benoeming met in art. 3
thuis.
De Voorzitter is het met den geachten spreker eens wat
betreft het royeeren van sub a van art. 3. Met het oog op
den grondslag waarop deze verordening rustnl. art. 145 der
gemeentewet, zou men kunnen aannemen dat zij alleen spec-
teert gemeente-ambtenaren en dus als de keurmeesters er in
blijven staan, tot dc conclusie kunnen komen dat die keurmees
ters moeten worden beschouwd als gemeente-ambtenaren en
bijgevolg niet benoembaar zijn tot leden van den raad.
Een geheel ander geval is het met den opzigter der beplan
tingen. Deze is een gemeente-ambtenaarwiens benoeming
niet bij een gemeente-verordening is geregeld. Hij behoort ei
genlijk opgenomen te worden in de verordening, regelende het
getal en de bezoldiging der ambtenaren van de gemeentewer
ken maar tijdens de vaststelling dier verordening bestond de
betrekking van opzigter der beplantingen nog niet, wel die van
stadstuinman.
De heer Duparc kan zich niet vereenigen met de meening
van den Voorzitter, dat de keurmeesters niet benoembaar zou
den zijn lot lid van den raad, als zij door den gemeenteraad
werden benoemd.
Niet de benoeming maakt iemand tot ambtenaar, maar de aard
der betrekkingwaartoe hij wordt benoemd. Art. 23f der ge
meentewet is voor geen andere uitlegging vatbaar. De keur
meesters voor de harddraverijen staan in dezen geheel gelijk
met leden van andere collegesdie door den raad worden be
noemd zooals leden van de stads-armenkamer wijkmeesters
enz. En nu zal het wel bij niemand opkomen te decreteeren
dat deze functionarissen ambtenaren zijn en genoemde wets
bepaling op hen van toepassing zou zijn.