4
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dingsdag 14 Januarij 1890.
De heer Troelstra wenscht in herinnering te brengen dat
van gemeentewege harddraverijen plaats hebben en dat bur
gemeester en wethouders een collegie benoemen om als keur
meesters bij de stedelijke harddraverijen op te treden.
Dit wordt ook reeds genoemd in de verordening van 15 April
1853, en heeft men daarin aanleiding gevonden deze bepaling
in de onderwerpelijke verordening over te nemen. Spr. acht
het wenschelijk de keurmeesters in de verordening te behou
den, als ware het alleen als een daad van courtoisie.
Het bezwaar van den voorzitter bestaat z. i. niet.
De Voorzitter is het eens met den heer van Sloterdijck
dat op grond van art. 145 gemeentewet de bepaling sub a
vermeldmoet worden weggenomen. Het is toch eene com
missie welke burgemeester en wethouders bijstaat om de fees
ten te regelenwaarvoor door uwe vergadering de gelden op
de begrooting worden toegestaan. Als burgemeester en wet
houders heeren keurmeesters niet jaarlijks daartoe uitnoodigen
dan is er geen collegie keurmeesters.
De heer TfOölstra merkt op dat de voorzitter het college
van keurmeesters terecht een college van bijstand heeft ge
noemd. Deze verordening is nu de eenige waarin van dit col
lege wordt gesproken.
Zooals hij reeds zeide wordt het opgenomen in de verorde
ning van 1853, ja, hij houdt het er voor, dat dit reeds dag-
teekent van het begin dezer eeuwde traditie pleit er dus mede
voor.
De Voorzitter vraagt of de heer van Sloterdijck een amen
dement voorstelt, en of dit wordt ondersteund.
Dit blijkt het geval te zijn.
De heer van Sloterdijck antwoordt bevestigend ten aan
zien van sub adoch wenscht ten aanzien van sub e aan bur
gemeester en wethouders in overweging te geven te onderzoe
ken, of volgens vroegere besluiten, de opzigter der beplan
tingen te beschouwen is als een ambtenaardie onder de ge
meentelijke architectuur resorteerten zijne benoeming aan
burgemeester en wethouders is opgedragen.
Is dit het gevaldan wenscht spr. sub e te behoudenre-
sorteert hij onder de opzichters bij de gemeentelijke architec
tuur en is zijne benoeming niet aan burgemeester en wethou
ders opgedragen, dan stelt spr. voor sub e te doen vervallen.
De Voorzitter kan zich met het gevoelen van den heer
van Sloterdijck vereenigen.
De heer Bekhuis vindt de opmerking van den heer van
Sloterdijck juist.
De opzigter voor de beplantingen behoort tot het departe
ment der gemeentewerken. Spr. stelt daarom voor sub e weg
te laten en de verordening regelende het getal en de bezoldi
ging der ambtenaren van de gemeentewerken aan te vullen met
een opzigter, speciaal voor de beplantingen.
De heer van Harinxma thoe Slooten kan zich wel
vereenigen met het voorstel om art. 3 sub e te doen vervallen,
maar heeft bezwaar ten aanzien van sub a.
Spr. associeert zich met het gevoelen van den heer Troel
stradat men uit hoofde een gevoel van hoffelijkheid, de be
noeming van keurmeesters niet stilzwijgend kan voorbijgaan.
Deze toch presteeren geheel belangeloos goede diensten aan de
gemeente.
Spr. verklaart zich tegen het voorslel van den heer van
Sloterdijck.
De heer Duparc gelooft uit naam van al zijne medeleden,
tegenwoordige zoowel als afwezige te spreken als hij zegt dat
niemand in het gevoel van hoffelijkheid tegenover het college
van keurmeesters zal onderdoen voor burgemeester en wethou
ders. Aan dit gevoel zal echter niet in het minst worden te
kort gedaan, als de leden van genoemd college niet in de ver
ordening worden opgenomen.
De heer van Eijsinga wenscht het amendement van den
heer van Sloterdijck te steunen.
In de considerans toch wordt genoemd art. 145 der gemeen
tewet en in dat art. is alleen sprake van gemeente-ambtenaren.
Nu zal toch niemand de leden van het collegie keurmeesters
als gemeente-ambtenaren beschouwen en daarom is het ook
minder juist om hen in deze verordening te noemen.
De heer van Sloterdijck had dezelfde opmerking willen
maken als de heer Duparc gedaan heeft. Het is hier volstrekt
de bedoeling niet de heeren keurmeesters minder hoffelijk te
behandelen alleen is het doel te beletten de opname van een
commissie, wier leden niet als ambtenaren beschouwd kunnen
worden.
De Voorzitter sluit de beraadslagingen.
Het amendement van den heer van Sloterdijck wordt in stem
ming gebragt en aangenomen met 9 tegen 3 stemmen. Tegen
stemden de heeren Troelstra, Reeling Brouwer en van Ha
rinxma thoe Slooten.
Het voorstel van den heer Bekhuis om art. 3 sub e te doen
vervallen wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Het aldus gewijzigd artikel wordt vastgesteld.
Art. 4. De heer Duparc wenscht een kleine redactie-wij
ziging van dit artikel voor te stellenom in plaats van het
woord dienovereenkomstig" voorkomende in den 3en en 4en
regel te lezen„daartoe strekkend''.
De Voorzitter Stelt voor dit amendement aan te nemen.
Wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen en het ar
tikel aldus gewijzigd vastgesteld.
Artikel 5 en 6 worden onveranderd goedgekeurd.
De heer van Sloterdijck verlaat de vergadering.
In behandeling komt het intitulé.
De heer Duparc stelt voor uit den titel te doen vervallen
in den eersten regel de woorden „omtrent" en daarvoor te le
zen „tot regeling van" in den tweeden regel „en voordrach
ten", in den vierden regel „leden van collegiën" en in den ze
venden achtsten en negenden regel de woorden „voor zoover
dit niet bij de wet of bij bijzondere plaatselijke verordeningen
is geregeld".
Spr. acht het onnoodig deze laatste woorden hier te behou
den nu ze door aanneming van zijn amendement reeds in ar
tikel 1 zijn opgenomen.
Een titel behoort zoo kort mogelijk te zijn.
De heer Reeling Brouwer vindt het wel wenschelijk
den titel te behouden zooals deze nu is.
De titel behoort duidelijk te omschrijven hetgeen in de ver
ordening wordt opgenomen.
Spr. is daarom tegen het voorstel van den heer Duparc.
De Voorzitter stelt voor het amendement aan te nemen.
Het amendement van den heer Duparc wordt in stemming
gebragt en aangenomen met 6 tegen 5 stemmen. Tegen stem
den de heeren Reeling BrouwerDirksvan Harinxma thoe
Slooten Troelstra en van Eijsinga.
Alsnu wordt besloten vast te stellen navolgende verordening
De raad der gemeente Leeuwarden
Overwegende dat het wenschelijk is de verordening regelende
de benoeming en het ontslag van gemeente-ambtenaren en be
dienden mitsgaders de wijze van benoeming van de leden en
beambten van het bestuur van gemeentelijke inrigtingen en van
Gods huizen en andere instellingen van liefdadigheid, vastgesteld
15 April 1853, te herzien
Gezien art. 145 der gemeentewet
heeft goedgevonden
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dingsdag 14 Januarij 1890.
5
I. vast te stellen de volgende
VERORDENING tot regeling van het
doen van aanbevelingende be
noeming en het ontslag van ge
meente-ambtenaren en bedienden
en van werklieden in dienst der
gemeente.
Art. 1.
Behoudens het bepaalde bij de wet of bij bijzondere plaatse-
ijke verordening, wordt voor elke door den Raad te doene be
noeming van gemeente-ambtenaren en bedienden door burge
meester en wethouders eenc aanbeveling van ten minste twee
personen aangeboden.
Art. 2.
Bij elke aanbeveling worden overgelegd de verzoekschriften
met de bijlagen van al de personen die naar de opengevallen
betrekking of bediening dingen.
Art. 3.
Door burgemeester en wethouders worden benoemd en ont
slagen
a. de boden de concierge en alle verdere bedienden van en
voor het gemeentebestuur en het gemeentehuis,
b. de gemeente omroeper,
c. de toeziener op de tijdregeling en de klokluiders,
d. de brugwachters,
e. de gaarders van brug- markt- en veergelden
f. de turfmeters en turfdragers,
g. de turfbrengers in lokalen van gemeentegebouwen,
h. de schoonmaaksters van gemeentegebouwen,
i. de concierge van het gymnasium
j. de concierge van de middelbare school voor meisjes,
k. de portier van de burger dag- en avondschool.
Art. 4.
Indien door burgemeester en wethouders de vervulling van
eene opengevallen betrekking of bediening niet noodzakelijk wordt
geachtdan wordt door hen tijdig den raad een daartoe strek
kend voorstel aangeboden om het even of de benoeming door
den raad dan wel door burgemeester en wethouders moet ge
schieden.
Art. 5.
Burgemeester en wethouders beschikken niet op eene voor-
dragt tot ontslag dan na den ambtenaar of bediendewien
het geldthetzij ter vergadering of voor eene commissie uit hun
midden in de gelegenheid te hebben gesteld zich te verant
woorden.
Art. 6.
De regeling van het getal en de bepaling der wijze van be
noeming schorsing en ontslag van de werklieden bij plaatse
lijke werken en inrigtingen worden aan burgemeester en wet
houders opgedragen.
II. In te trekken de verordening van 15 April 1853.
4 Benoeming van een onderivijzer aan gemeenteschool No. 6.
Op de voordragt zijn geplaatst1. G. O. v. d. Veen te Ech
ten, 2. H. v. d. Meer te Oldetrijne, 3. D. de Groot te Arum.
Met algemeene (11) stemmen wordt eerstgenoemde benoemd.
De datum van infunctietreding zal nader door burgemees
ter en wethouders worden vastgesteld.
5. Wordt overgegaan tot de behandeling van het in deze
vergadering aangebragt voorstel van burgemeester en wethou-
deis tot onderhandsche verhuring der woning Prins Hendrik
straat no. 13, aan den heer J. Soutendam.
Wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming overeen
komstig het voorstel van burgemeester en wethouders besloten.
De Voorzittter sluit hierop de vergadering.
Boekdrukkerij van A. Jongbloedte Leeuwarden.