24 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan Dingsdag 25 Maart 1S9Ü.
gemeente te dwingen tot hel doen van aangifte. Dit kan niet
in de bedoeling liggen. Het eigenlijke bezwaar van den heer
de la Faille is dan ook dat het moeijelijk is achter den oor
sprong van het vee te komen m. a. w. dat men bij den invoer
niet kan weten of het vleesch van gezond of van ziek vee her
komstig is. Eene verklaring hieromtrent zou dan moeten wor
den gegeven door keurmeesters buiten de gemeente. Maar zijn
deze dan zooveel beter dan die in deze gemeente Kan het
gemeentebestuur niet het best controle houden over eigen per
soneel en tevens over het van elders ingevoerde vleesch, indien
het personeel goed is. Bovendien acht spr. de vraag naar de
herkomst van het vleesch vrij wel onverschillig. Wat doet het
er toe van waar het komt, als toch alle ingevoerde vleesch
wordt gekeurd? Hoe ver strekt zich dal „elders" uil? Spr.
weet nietof het waar is dan wel overdreven maar er is ge
zegd dat er zelfs uit Groningen afkomstig vleesch wordt inge
voerd. In ieder geval wordt zeker niet alleen uit de directe
omgeving der stad, maar ook uit verder gelegen plaatsen vleesch
ingevoerd.
De heer DirkS was indertijd niet tegenwoordig bij de dis
cussion in de vergadering van 21 Mei 1889, doch zoo dit wel
het geval ware geweestzou hij aan alle drie bepalingen op
den invoer en de keuringdie toen zijn aangenomenzijne
stem hebben gegeven. Deze bepalingen maken den grondslag
uit van de nieuwe verordeningwaartegen hij dus ook geene
hoofdbezwaren kan hebben. Spr. heeft de toen gevoerde dis-
cussiën naauwkeurig nagegaan en is het geheel eens met het
geen door den heer Troelstra in de voormelde zitting is ge
sproken. Zoowel toen als nu schuilt wel hier eenig onbevre
digd zijn over het niet tot stand komen van een abattoirmaar
al bestond dergelijke inrigtingtoch zou spr. het verbod om
bij nacht van buiten de gemeente afkomstig versch vleesch in
de gemeente in te voerennoodig achten. Wat het tweede
puntde keuring aangaatdeelt spr. de bezwaren van den
heer Troelstra en hoopt dat diens derde amendement zal wor
den aangenomenterwijl hij ook het derde punt toejuicht, om
dat in de lage som waarvoor vee wordt aangegeven reeds
a priori een bewijs is gelegendat het met dat vee niet
pluis is.
De algemeene beraadslagingen worden hierop gesloten.
Aan de orde wordt gesteld art. 1 met het door den heer
Troelstra voorgestelde amendement.
Dit artikel luidt„Het is verboden van buiten de gemeente
afkomstig versch vleesch bij nacht waaronder wordt ver
staan in de maanden April tot Augustus de tijd tusschen 8 uur
's avonds en 6 uur 's morgens, in de overige maanden de tijd
tusschen zons-onder- en zons-opgang in de gemeente in te
voeren of te vervoeren."
Door den heer Troelstra is voorgesteld aan dit artikel de
volgende alinea toe te voegen
„Het is verboden zoodanig vleesch in de gemeente in te voe
ren of te vervoeren in mindere dan vierde deelen van het ge-
slagte dier."
Dit amendement wordt voldoende ondersteund.
De heer Troelstra heeft weinig meer aan de toelichting
van zijn amendement toe te voegen. Hij heeft zijne amende
menten aan den voorzitter gezonden met verzoek ze in de bij
lagen te doen drukkenomdat hij 't van het meeste belang
achtte, dat de leden van den Raad en vooral die der verorde
ningscommissie er vooraf mede bekend waren. De strekking
van het amendement op art. 1 is eenvoudig deze, om geheel in
den geest der commissie per se allen invoer van versch vleesch
in mindere dan vierde deelen te verbieden. Dit verbod komt
wel in art. 3 van het ontwerp voormaar daarin wordt art. 2
aangehaald en daarmede de bepaling alleen van toepassing ver
klaard op vleesch van buiten de gemeente afkomstigdat niet
vóór den invoer is gekeurd. Door het amendement zal nu wor
den voorkomen spr. meent dit duidelijk te hebben aange
toond de invoer van versch vleesch in minder dan vierde
deelen.
De heer Theunisse doet opmerken datals hij met het
amendement medegaat, den voorsteller in overweging geeft,
het woordje „mindere" te doen vervangen door „kleinere". De
bedoeling is toch zeker het verbod van invoer van stukken
vleesch die niet kleiner dan vierde deelen zijn. Dit staat er
evenwel niet en om nu de letter te doen overeenstemmen met
den geest der bepaling, acht spr. deze wijziging wenschelijk.
De heer Troölstra heeft de uitdrukking uit art. 3 van het
ontwerp der commissie overgenomen doch hij heeft geen bezwaar
tegen het denkbeeld van den heer Theunisse en wijzigt in dien
zin zijn amendement.
De heer van Sloterdijck zegtdat de amendementen
van den heer Troelstra te laat ter kennis van de leden zijn
gebragtom vooraf door de commissie te kunnen zijn bespro
ken. Wanneer hij dus zijn gevoelen er over uitspreektis dit
geheel persoonlijk en niet ook van zijne medeleden der com
missie.
Bij het overwegen van deze amendementen heeft hij niet
kunnen nalaten het le en het 3e amendement met elkaar in
verband te beschouwen. Het eerste amendement geldt het be
zwaar tegen art. 3dat alleen van toepassing is op het in art.
2 bedoelde vleeschnl. vleesch dat niet vooraf is goedgekeurd.
Hierdoor zal volgens den heer Troelstra ten onregte ruimte
worden gelaten voor invoer van afgehakt versch vleeschwan
neer de keuring heeft plaats gehad. Hij wil dus het voor
schrift van invoer in niet kleinere dan vierde deelen op alle
vleesch van buiten goedgekeurd nf niettoegepast hebben.
Doch hiermede is in strijd de bedoeling van het derde amen
dement waardoor moet worden tegemoetgekomen aan des voor
stellers bezwaar tegen art. 9 der verordening. Immersde
heer Troelstra heeft tegen art. 9 het bezwaar, dat hierdoor
voor slagers in de Schrans en op Snakkerburen het debiet van
vleesch in deze gemeente belemmerd ja zoo goed als onmo
gelijk wordt gemaakt. Nu wil hij voor dezendoor een speci
ale vergunning van burgemeester en wethouders de gelegenheid
open stellenom kleine hoeveelheden vleesch aan hunne klan
ten binnen deze gemeente te kunnen blijven bezorgenzonder
het aan de verpligte keuring te onderwerpen. Hiertoe is ech
ter de exceptie noodig, die de heer Troelstra als nieuw art. 3
voorsteltomdat anders de nieuwe alinea van art. 1 zooals
die bij amendement is voorgesteldvan toepassing is. Aan de
eene kant vergunning, om zonder keuring kleine hoeveelheden
vleesch in te voerenaan de andere kant het verbod om versch
vleesch in kleinere dan vierde deelen in te voeren. Het laat
ste zou het eerste feitelijk onmogelijk maken. Wordt dus het
eerste amendement aangenomen dan zal daardoor het doel der
verordening voorbij gestreefd worden en deze meer belemme
rend werken dan noodig is voor eene uitvoering van het raads
besluit van 21 Mei 1889, maar dan zal ook duidelijk worden
de behoefte aan de exceptie, bij amendement als art. 3 voor
gesteld. Spr. heeft de porté van de amendementen niet spoe
dig kunnen vatten daar ze te omwonden zijn voorgedragen
om terstond duidelijk te zijn. Mogt onverhoopt het denkbeeld
van het eerste amendement door den raad worden omhelsd
dan zalmet het oog op de economie van de verordeningde
bepaling niet als 2e alinea aan art. 1 moeten worden toege
voegd maar art. 3 moeten blijven mits gewijzigd in dien zin,
dat de aanhef aldus luide„Het is verboden van buiten de
gemeente afkomstig versch vleesch in de gemeente in te voe
ren enz."
Wat nu de kwestie door den heer Theunisse aangevoerd
betreftspr. stelt zich daarin geen partij, maar hij meent toch,
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dingsdag 25 Maart 1890.
25
dat de uitdrukking „mindere dan vierde deelen" de geijkte
term is.
De Voorzitter stelt voor, het le en het 3e amendement te
gelijk te behandelen.
De heer Troel8tra betreurt hetdat zijne bedoeling niet
duidelijk schijnt le zijn. Hij heeft de verordening in verband
met het raadsbesluit zóó opgevatdat de invoer van versch
vleesch bij nacht absoluut is verboden en dat alle versch vleesch
bij dag mag worden ingevoerdals het maar gekeurd wordt
vóór den verkoop enz. Nu volgt uit art. 3 dat de keuring zal
kunnen geschieden direct bij den invoerwelke volgens art. 10
bij openbare middelen van vervoer waaronder ook hondenkar
ren worden bedoeld, geacht wordt plaats te hebben door de aflading
of lossing op de aangewezen stand- of ligplaats. De keurmees
ters zouden dus voor de keuring naar die middelen van vervoer
moeten gaan. Dat gaat nu nog misschienmaar als de slag-
ters uit Huizum en Snakkerburen afgehakt vleesch willen in
voeren dus vleesch dat aan hunne klanten alhier zal worden
bezorgddan zou de keuring moeten geschieden aan de eene
zijde op de spoorbaan en aan de andere zijde op het brugje bij
de afgebrande meelfabriek. Het is echter niet de bedoeling
geweest, de keuring op die manier te doen plaats hebben. Bur
gemeester en wethouders althans hadden bij eene verscher
ping der vigerende bepalingen op het oog eene keuring in een
bepaald daarvoor bestemd lokaal en, niet bij uitzondering, zoo
als de heer Duparc zeidemaar zooveel mogelijk door den
gemeente-veearts. Eene goede keuring kan voorts beter ge
schieden als het vleesch in vierendeelen is, dan wanneer het
in kleine stukken wordt ingevoerd.
Spr.'s derde amendement beoogt hoofdzakelijk om aan slag-
ters uit de Schrans en van Snakkerburendie bekend staan
als nooit ziek vee te slagten en die zijn er vergunning
te kunnen verleenen om kleine hoeveelheden vleesch aan hunne
klanten in de stad te bezorgen zonder het te doen keuren.
Geschiedt dit niet, dan belet men hun dit feitelijk, tenzij zij
in Leeuwarden een verkooplocaal inrigten. En nu vraagt spr.,
waarom zou men die slagtersdie nooit vee slagtenwaaraan
iets mankeertdie altijd duur vee aangevenbelemmeren of
verhinderen in hun debiet, terwijl men toch waarborg heeft
dat het vleesch goed is althans wat de slagters in de Schrans
betreftwaar de rijkskomiezendie hier met de keuring zijn
belastal het ter slagting aangegeven rundvee voor de belas
ting moeten verifiëeren. Waar de verpligting bestaat om het
vleesch in niet kleinere dan vierdedeelen in te voerenen de
keuring niet direct bij den invoermaar in een lokaal plaats
zal hebbendaar acht spr. het in het belang van de ingezete
nen wenschelijk, dat de slagters in deze gemeente niet het
monopolie voor het leveren van vleesch verkrijgenmaar dat
aan vreemde slagters vergunning kan worden verleend, om hun
vleesch regtstreeks aan hunne klanten alhier te bezorgen. Ge
schiedt dit niet regtstreeksdan moet het toch aan de ver
pligte keuring worden onderworpen.
Spr. ziet niet in dat hiertegen eenig gegrond bezwaar kan
bestaan, omdat, wanneer burgemeester en wethouders vergun
ning hebben verleendde slagters er wel voor zullen zorgen
dat zij goed vleesch leverenomdat zij anders hunne clientele
zouden verliezen.
De Voorzitter heeft tegen het verleenen van dergelijke
vergunningen bezwaar, want hoe zullen burgemeester en wet
houders kunnen beoordeelen welke slagters goed vleesch leve
ren. Dit zijn personen die bij burgemeester en wethouders
geheel onbekend zijn. Spr. vreest er voordat deze bepaling
in de practijk tot groote moeijelijkheden zal aanleiding geven.
En, vraagt spr. verder, wanneer liet eerste amendement
wordt aangenomen en dus geen vleesch in kleinere dan vierde
deelen mag worden ingevoerdhoe dan te handelen met kleine
hoeveelheden spek, ham en worst, die volgens art. 13 onder
vleesch worden begrepen
Ten slotte wijst spr. er nog op, dat bij art. 2 niet de in
voer wordt verboden, maar de verkoop enz. van versch vleesch,
dat nog niet gekeurd en goedgekeurd is.
De heer V&n Slotordijck heeft bij het nagaan van de
toelichting op de eerste en derde amendementen die met
elkaar in verband staan eenigen strjjd waargenomen. Vol
gens het derde amendement zou aan enkele vreemde slagters
vergunning tot vrijen invoer van kleine hoeveelheden versch
vleesch kunnen worden verleend welke maatregel wordt aan
geprezen door te wijzen op de soliditeit van sommige dier slag
ters en op het bezwaar van de concurrentie te belemmeren
terwijl altijd nog art. 9 daar zou zijn om misbruik tegen te
gaan. Dit vertrouwen strookt niet met het wantrouwendat
aan het eerste amendement ten grondslag ligten tochof
schoon de toelichting hiervan zwijgtook tegen het misbruik
ter voorkoming waarvan het eerste amendement strektzal art.
9 wakenen nog wel met meer succesomdat het hier niet
in conflict kan komen met eene door burgemeester en wethou
ders verleende vergunning.
De strekking van art. 3 is om alle van buiten de gemeente
afkomstig versch vleesch aan de keuring te onderwerpen. Nu
is het eene principiëele vraag of bij deze verordening aan bur
gemeester en wethouders mag worden opgedragenaan be
paalde personen doorloopende dispensatie van die verpligting
te verleenen. Spr. beantwoord die vraag ontkennend. Dit theo
retisch bezwaar tegen dergelijke dispensatie is zóó gewigtig
dat de practische argumenten voor het amendement er geheel
door worden opgelost. Doch bovendien heeft spr. hetzelfde
practische bezwaar als de Voorzitter. Welken maatstaf zullen
burgemeester en wethouders voor de beoordeeling hebben Aan
wie zal de vergunning worden verleendaan wie geweigerd
Spr. bevecht nu niet bepaalde slagtersmaar hij is van oor
deel dat men bij het vaststellen van eene politie-verordening
niet op het oog moet hebben enkelen aan wier soliditeit ar
gumenten worden ontleend voor een algemeen voorschrift. En
zou het niet eene onbillijke bevoorregting zijn tegenover de
slagters in deze gemeentedie dergelijke vergunningeen
stempel van deugdelijkheid der aangeboden waarniet kun
nen bekomen. De vergunning beteekent iets of nietsmaar
beteekent ze iets, dan strekt ze tot nadeel van de slagters
binnen de gemeente.
De Raad heeft wel is waar de vraag welken maatstaf bur
gemeester en wethouders zullen hebben, niet te beantwoorden,
maar zich nog wel eens te bedenken voor dat hij een maat
regel vaststeltwaarvan de toepassing, zoo niet geheel ondoen
lijk, dan toch hoogst moeijelijk is en tot velerlei onaangenaam
heden aanleiding zal geven. Spr. verklaart zich allereerst op
een theoretischen grond en ook op de verder genoemde gron
den tegenen is ook tegen het eerste amendementook om
dat dit een faciliteit wegneemtwelke in art. 2 ligtjuist in
het belang van hen die door het derde amendement zouden
moeten worden geholpen.
De heer Duparc zou haast geneigd zijn te gelooven dat
het eerste amendementwaardoor de verordening zou worden
verscherpt en dat daarom bij hem geen bezwaar ontmoetdienen
moet als locomotiefom het andere een verzachtend amende
ment er door te halen. Met dit laatste kan hij zich met het
oog op zijn den raad bekende opinie over deze aangelegenheid,
echter niet vereenigen. De heer van Sloterdijck wees teregt
op het theoretisch bezwaar. Nu zal men hem misschien tege
moet voeren dat toch ook in andere verordeningen dispensatie
van enkele voorschriften is toegelatendan antwoordt hij ter
stond dat dit slechts betreft concrete gevallenbijzondere
omstandigheden. Doch eene zóó algemeene dispensatie als nu
in het derde amendement van den heer Troelstra wordt voor
gesteld zal iederdie maar eenig verstand heeft van staats-
regtin strijd achten met elk begrip van dispensatieregt.
De heer van Sloterdijck wees teregt op de onbillijkheid te
genover de slagters binnen deze gemeente, die niet in de ge
legenheid zouden zijn dergelijke vergunning te verkrijgen. Waar
voorts is de grens voor die vergunningen? Nu reeds is aan