23
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dingsdag 25 Maart 1890.
De heer van Sloterdijck zegt, dat de regeling van een
en ander aan burgemeester en wethouders moest worden over
gelaten en de Baad hen daarin niet moet binden. De com
missie ontwerpt bepalingen, doch heeft verder met de uitvoering
niets te maken, en kan daarom geen antwoord op de vraag
van den geachten vorigen spreker geven. Burgemeester en
wethouders zijn ex professo de uitvoerders van 's Raads ver
ordeningen.
De heer Troelstra spreekt nu als wethouder en zou juist
omdat hij de verordening moet helpen uitvoeren gaarne meer
licht van de commissie ontvangen.
De Voorzitter wijster op, dat al had men een abattoir er
toch een kenmerk moest worden bepaald als bewijs van keu
ring, zelfs van het kleinste stuk vleesch. De verpligte keuring
zal eerst wel eenige moeijelijkheid opleveren maar gaandeweg
zal dat beter worden. Wanneer men bijv. een locaal voor de
keuring digt bij het politiebureau kon bestemmen zullen de
bezwaren spoedig verdwijnen.
De heer Duparc wijst ook op de wet van 1870 op het
veeartsenijkundig staatstoezigtwaarbij eene soortgelijke rege
ling is opgedragen aan den Minister, d i. aan één persoon, ter
wijl hier vier personen zich met de vaststelling van eene rege
ling zullen hebben bezig te houden hetgeen wel zooveel te
gemakkelijker zal zijn.
De heer Troelstra vraagt of het den heer Duparc bekend
is dat aan die opdragt in de wet van 1870 uitvoering is ge
geven en ook voor kleine stukken vleesch de bedoelde regeling
is toegepast.
Den heer van Slotordijck doet het leed, dat de heer
Troelstra na de verwerping van zijn amendement op art. 1 zoo
veel bezwaar ziet in de uitvoering van art. 12. Dit is echter
nnnoodig. Burgemeester en wethouders kunnen, blijkt het in
derdaad hun te moeijelijkhier en daar inlichtingen inwinnen
en welligt modellen van het kenmerk vragen. Bovendiende
commissie zeide in de toelichting op art. 12 dat „nïögt evenwel
om een of andere reden de hier bedoelde regeling worden ge
acht, liever van den Raad te moeten uitgaan, dan bestaat hier
tegen geen principiëel bezwaar doch dan dient het ontwerpen
van die bepalingen, als liggende buiten den werkkring der straf
verordeningscommissie, van burgemeester en wethouders uit te
gaan" Kunnen dus burgemeester en wethouders niet met de
regeling klaar komen dan hebben ze maar de hulp van den
Raad in te roepen.
De heer Troelstra had reeds vóór de vergadering over zijn
bezwaar tegen de uitvoering van art. 12 gesproken. Hij deelt
dit mede omdat de heer van Sloterdijck het in zijne woorden
liet doorschemerenalsof spr. uit rancune wegens de verwer
ping van zijn amendementdit bezwaar zou te berde brengen.
De heer Duparc heeft de wet op het veeartsenijkundig
Staatstoezigt met tal van daarop betrekking hebbende besluiten
voor zich liggen maar kan niet zoo spoedig de door den heer
Troelstra gevraagde bepaling vinden. Hij kan echter de ver
zekering gevendat die bepaling bestaat en ook voortdurend
wordt toegepasten tevens dat de vorm voor het kenmerk is
vastgesteld.
De beraadslagingen worden hierop gesloten.
Art. 2 wordt zonder hoofdelijke stemming, gewijzigd vastge
steld.
De heer Troelstra verklaarde zich tegen.
Art. 3. „Het is verboden, vleesch als in art. 2 alinea 1 is
bedoeld in de gemeente in te voeren of te vervoeren in min
dere dan vierde deelen van het geslagte dier.
De heer TheuniSSe handhaaft zijn voorstel om in plaats
van „mindere" te lezen „kleinere".
De Voorzitter geeft naar aanleiding van eene opmerking
van den heer Troelstra te kennendat bij elk college verschil
van gevoelen kan bestaan tusschen de leden en den voorzitter.
Spr. had reeds in de vergadering der commissie zijn bezwaar
tegen de scherpe bepaling van art. 3 medegedeeld en gaf daar
om nu in het belang der consumenten in overwegingdit ar
tikel te doen vervallen.
De heer de la Faille vraagtwelk het nut van deze be
paling zal zijn.
De heer van Sloterdijck zegtin antwoord op de vraag
van den heer de la Failledat de beteekenis van dit verbod is,
om de keuring van het vleesch mogelijk te maken en de keu
ring alleen goed kan geschieden bij vierdedeelen. De bedoe
ling is dus meer de controle op den invoer van vleesch.
De heer Duparc deelt mededat ook in Amsterdam en
Rotterdam dergelijke bepaling bestaat en vooral gerigt is tegen
clandestienen invoer, daar kleine stukken gemakkelijker kunnen
worden ingevoerd dan groote. Meermalen kan men dan ook
in de dagbladen van genoemde steden lezen van pogingen tot
heimelijken invoer van vleesch doch dat door de ambtenaren
in beslag werd genomen.
De voorzitter erkentdat dit de beteekenis van art. 3 is,
doch hij is van oordeeldat men de ziekte aan eene rollade
evengoed of evenmin als aan een vierdedeel kan waarnemen
zoolang het hart of ingewanden van het dier waarvan het
vleesch afkomstig is er niet bij zijn.
De heer dö la Faille is dit met den voorzitter eens, doch
acht dit artikel aannemelijk op het argument van den heer
Duparc n.l. dat de bepaling vooral tegen clandestinen invoer
moet waken.
De heer Troelstra doet opmerken, dat nu zijn amendement
op art. 1 is verworpen art. 3 van het ontwerp moet behouden
blijvenzoodat zijn derde amendement nu strekke voor een
nieuw artikel te volgen op art. 3.
Art. 3 wordt nu in stemming gebragt en aangenomen met
alle (18) stemmen. De heer van Harinxma thoe Slooten had
vóór die stemming de vergadering verlaten.
Door den heer Troelstra wordt nu dus voorgesteld op art. 3
te laten volgen een nieuw artikelluidende
„Aan slachters buiten de gemeente woonachtig kan door
burgemeester en wethouders onder door hen te stellen voor
waarden vergunning worden verleend, om kleine hoeveelheden
versch vleesch regtstreeks aan hunne klanten binnen deze
gemeente te doen bezorgen zonder deze hoeveelheden vleesch
aan de verpligte keuring volgens de eerste alinea van art. 2
te onderwerpen.
Het verbod van art. 1 alinea 1 blijft echter ook hierop van
toepassing."
Dit amendement wordt in stemming gebragt en verworpen
met 14 tegen 4 stemmen. Vóór stemden de heeren Reeling
Brouwer, Dirks Kuipers en Troelstra.
Met het oog op liet vergevorderd uur wordt de verdere be
handeling van de overige artikelen der verordening tot eene
volgende vergadering verdaagd.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dingsdag 25 Maart 1890.
29
4. Voorstel van burgemeester en wethouders om op nader
door hen te stellen voorwaarden het bovenlokaal van het beurs
en waaggebouiv op 5, 6 en 7 April e.k. kosteloos in gebruik af
te staan aan het bestuur der Maatschappij van schilder- en
teekenkunst alhier voor het houden van eene tentoonstelling van
aquarellen
Zonder hoofdelijke stemming wordt dien overeenkomstig be
sloten.
5. Missive van burgemeester en wethouders van Rozendaal
en Nispen houdende verzoekom bij de Hooge regeering te
ondersteunen eene motie van den llaad der gemeente tegen de
invoering van den persoonlijken dienstpligt.
Op voorstel van den voorzitter wordt zonder discussie en hoof
delijke stemming besloten aan dit verzoek niet te voldoen.
De vergadering wordt hierop gesloten.
Boekdrukkerij van A. Jongbloedte Leeuwarden.