42 Verslag der handelingen van den gemeenteraad Ie Leeuwarden van Dingsdag 22 April 1890. gen in de onkosten voor een wedstrl, d en prijskamp voor hand werkslieden. De Voorzitter deelt mede, dat blijkens de nader ontvan gen inlichtingen in het geheel voor het waarborgfonds voor dezen wedstrijd is ingeschreven voor ƒ2101 en de onkosten niet ƒ400, maar ƒ294.741 hebben bedragen, zoodat niet over 20 °/o, maar ongeveer 14 van dat fonds zal moeten worden beschikt. Spr. wijzigt nu namens burgemeester en wethouders de con clusie van het voorstelzoodat wordt voorgesteld te besluiten tot de dekking der onkosten die gemaakt zijn wegens voorbe reidende maatregelen voor een alhier te houden wedstrijd en prijskamp voor handwerkslieden eene bijdrage uit de gemeen tekas uit te keeren van ten hoogste 14 van het bedrag ad 250waarvoor door de gemeente is ingeschreven in het waar borgfonds. Dienovereenkomstig wordt zonder discussie en hoofdelijke stem ming besloten. 7. Voorstel tot conversie van gemeenteschuld. (Zie bijlage no. 7 tot het verslag van 's Raads handelingen). De algemeene beraadslagingen worden geopend. De heer Duparc zegt weinig te hebben kunnen vermoeden, dat, nadat in de vergadering van den 13 Augustus 1889 zijn amendement op het voorstel van burgemeester en wethouders om behalve de gemeenteschuld van ruim een nullioen ook de resterende 7 J ton 4 pCts. schuld in de conversie op te ne men met alle kracht door burgemeester en wethouders was bestreden nu na slechts 8 maanden burgemeester en wet houders zeiven een vooistel van dezelfde strekking zouden aan bieden. Spr. zou, met het oog hierop geneigd zijn te zeggen niet „les idéés marchenV', maar „les idéés galoppenV\ Spr. is er echter verre van af, om het burgemeester en wethouders tot een verwijt aan te rekenen dat zij zoo spoedig op hunne toen geuite zienswijze zijn terug gekomen, integendeel open lijk brengt hij hun daarvoor zijn welgemeenden dank toe en hij hoopt slechts dat al de leden die met uitzondering van den heer Beucker Andreae in de vergadering van 13 Augustus 1889 tegen spr.'s amendement hebben gestemd thans even zeer als burgemeester en wethouders, zullen zijn bekeerd en zich nu vóór het voorstel zullen verklaren. De heer Troelstra zegtdat het burgemeester en wethou ders aangenaam is, te vernemen dat de heer Duparc met hart en ziel voor het voorstel is. Hij moet dien geachten spreker evenwel nog eens in herinnering brengen de motieven die in 1889 burgemeester en wethouders er toe hebben geleid om het amendement van den heer Duparc te bestrijden. In de eerste plaats hadden zij dit er tegen dat het zoo maar klak keloos was ingediend zonder eenige berekening en in het voor stel van burgemeester en wethouders was destijds reeds geme moreerd waarom zij niet ook de andere leeningen in die con versie hadden begrepen n.l. omdat voor enkele seriën belangrijk boven pari was ingeschreven en deze leeningen nog zóó kort liepen. Verder werd nog door den voorzitter aangevoerddat door het gemis van eene becijfering de Raad niet a même was om de zaak goed te beoordeelen. Verder moet spr. den heer Duparc doen opmerkendat al waren deze leeningen reeds in de conversieleening van het vo rige jaar opgenomen, zij toch niet vóór October 1890 hadden kunnen worden afgelost. Ook dit was een reden waarom het toen minder wenschelijk voorkwam ze in de conversie te be grijpen. De heer Dup&rc zegtdat, ware hij op de plaats van den heer Troelstra gezeten hij geheel zou hebben gezwegen. Spr. toch heeft eenvoudig te kennen gegeven thans geheel te kun nen medegaan met het voorstel van burgemeester en wethou- deis, dat thans geheel hetzelfde inhoudt als spr. in het vorige jaar bij zijn amendement wilde. Wat de heer Troelstra heden meende te moeten aanvoeren was niets anders dan eene her haling van hetgeen hij in de vergadering van 13 Augustus 1889 in het midden bragt tegen spr.'s amendementdat ieder in het verslag van het verhandelde in die vergadering kan lezen. Nu echter de heer Troelstra op zijne vroegere argumenten terugkomt, wenscht spr. op zijn beurt nog één argument van dien geachten wethouder in herinnering te brengen dat thans evenwel geen dienst heeft gedaan dat n.l., om bij de daling van den rente- standaard met de aflossing te wachten totdat die leeningen onder billijke bepalingen voor de obligatiehouders misschien konden worden geconverteerd in eene leening tegen 3 pCt. Burge meester en wethouders hebben hiermede echter thans volgens spr. terechtgemeend geen rekening te moeten houden. De heer Menalda zal zeer kort zijn hij heeft eene vraag en een bezwaar in het midden te brengen. Misschien ligt het aan hem), maar hij begrijpt niet hoe men aan het cijfer ƒ17 als bijslag voor de af te lossen obligatiën komt. Hij leest in de toelichting op het voorstel dat bijv. op de leening van 1885, voor de tweede serie is ingeschreven gemiddeld tegen 1022.20 per ƒ1000 en voor de derde serie tegen ƒ1020.30 per ƒ1000. Als men het gemiddelde van deze twee cijfers neemt dan zou, naar spr. meent, de bijslag ƒ21.50 moeten bedragen, en niet ƒ17. Hoe is dit Spr.'s bezwaar is dat de bijslag alleen zal worden toegekend aan houdets van obligatiën die opnieuw inschrijven. De toe kenning van bijslag is billijk of niet. Is zij niet billijk dan moet zij aan niemand worden gegevenmaar is zij billijk dan moet ook ieder obligatiehouder in het genot daarvan worden gesteld. Spr. kan zich voorstellen dat houders van gemeentc- obligatiën het op den duur vervelend gaan vinden, dat zij telkens hun geld weer thuis krijgen en den lust verliezen om aan gc- meenteleeningen deel te nemen. Daarom is het niet goed om hen op de voorgestelde manier te dringen om opnieuw in te schrijven. De bijslag behoort gegeven te worden aan iederen houder van af te lossen obligatiënonverschillig of hij opnieuw inschrijft of niet. De heer TfOOlstra kan in antwoord op de vraag van den heer Menalda niet beter doen dan aan te halen wat daarom trent in de toelichting wordt gezegd. „Bij een dalenden renlestandaard is nog van de genoemde gcldleeningen waarvoor het hoogst is ingeschrevengemiddeld eene rente genoten van ruim 3.9 pet. in het jaar. De hoogste inschrijvers in die geldopnemingen hebben nog genoten 3.8 pet. Anders is het ten aanzien der tweede en derde serie van de geldleening van 1885 voor gewone gemeenteschuld en der derde serie van de geldleening voor de gasfabriek van 1884. De rente ad 4 pet. van de beide eerstgenoemde seriën loopt onderscheidenlijk over 4j en 4 jaar. Voor de tweede serie is de gemiddelde inschrijving iets hooger geweest (102.22 pet. of 1022.20 per ƒ1000) dan voor de derde serie (102.03 pet. of ƒ1020.30 per ƒ1000), doch daar do rente voor de tweede serie 3 maanden langer zal loopen dan die voor de derde zijn wij van oordeeldat voor deze beide seriën de bijslag gelijk gesteld kan worden. Voor deze beide geldopnemingen is de gemiddelde koers ge weest 102,1 pet. of ƒ1021 per f 1000, en gerekend, dat daarvoor 4 jaar lang 4 pet. rente wordt genoten dan zal die voor 1000 bedragen 160. Af het boven pari betaalde ad 21 rest alzoo ƒ139. Van 1000 wordt dan geno ten eene jaarlijksche rente van 3.475 pet. Het komt ons billijk voor dat de obligatiën dezer seriën worden afgelost met 1017als wanneer gemiddeld daar voor zal zijn genoten eene rente van 3.9 pet.zoodat er vrij wel gelijkstelling zal zijn met de genoten rente van de inschrij vingen op de eerste serie der geldleening van 1885." Spr. weet hier niets aan toe te voegen. Het bezwaar van den heer Menalda acht spr. wel wat over dreven. Iemand, die in October zijn geld terug krijgt is vol Vcrslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan Dingsdag 22 April 1890. 43 komen vrij om weder in te schrijven in de conversie leening. Spr. drukt op het woord conversieomdat daarbij eene verwis seling van stukken plaats heelt van eene hoogere tot eene la gere rente. Zoo heeft ook het Rijk bij het converteren van zijne 34 pets. leening een bijslag gegeven aan de oude obliga tiehouders die opnieuw inschreven. Spr. acht er niets tegen om aan de ruilers van stukken een bijslag te geven. De heer Menalda is het geheel met den heer Troelstra eens, dat een bijslag billijk is maar onbillijk vindt hij het, dat die niet ook aan de obligatiehouders, die niet hunne stuk ken tegen nieuwe inwisselen, zal worden gegeven. Wat de berekening van den bijslag betreftdeze is spr. na de aanhaling door den heer Troelstra niet duidelijker gewor den. Maar hij is ook niet thuis in de haute finance en zal de vergaderingdie geen bezwaar schijnt te hebbenniet langer bij dit punt ophouden. De lieer Bekhuis releveertdat toen in de vergadering van 13 Augustus 1889 het voorstel tot conversie van gemeenteschuld aanhangig was het de eerste maal was dat hij geroepen werd over eene dergelijke zaak te oordeelen. Bij die gelegenheid heeft hij gezegd hoe hij over conversie dacht en hij is te dien opzigte niet veranderd. De wijze, waarop toen de Raad eene beslissing heeft genomenlegt spr. de verpligting op zijn bezwaar te staken en zijne stem aan het voorstel te geven. De heer Dirks wenscht eene vraag te doen. Bij deze con versie worden afgelost de leeningen voor de gasfabriek van 1884 en 1885 respectievelijk groot 172000 en 113000. Wor den deze leeningen nu versmolten in de gemeenteleeningof blijven die ook na de conversie voor de gasfabriek bestemd. Spr. doet die vraag met het oog op de interest-rekening tusschen de fabriek en de gemeente. Hij zou gaarne de vraag officiëel zien beantwoordhoewel hij wel een bevestigend antwoord in den laatsten zin verwacht. Overigens heeft hij met groot genoegen deze conversie begroet, want de gemeentefinantiën hebben met het oog op de toekomst wel eene vaste versterking noodigen deze kan het beste wor den geschapendoor het rentebedrag te verminderen. Heden toch is mededeeling gedaan van den uitslag der gehouden aan besteding van de levering van Engelsche gaskolen de prijs is omstreeks van 62 tot 92 cent gestegendat is op de geheele hoeveelheid niet minder dan dertigduizend gulden meer. Wel is nog maar de helft van de benoodigde hoeveelheid aangeno men en drukt deze met omstreeks ƒ15000 op 1890, maar te genover die meerdere zekere uitgaven staan de nog onzekere inkomsten van verhoogden gasprijs. Men moet trachten eene vaste vermeerdering van inkomsten te verkrijgen en dergelijke vermindering van uitgaven. Tot dit laatste strekken de con version. De heer TrOGlStra geeft op de vraag van den heer Dirks te kennen, dat de nieuwe leeningen voor de gasfabriek afzonder lijk worden aangegaan, met vermelding, dat die voor de fabriek bestemd zijn. De algemeene beraadslagingen worden gesloten. Onderdeel 1 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Bij onderdeel 2 stelt de heer Menalda als amendement voor, dit te lezen als volgt„te bepalen dat de obligatiën der 2e en 3e serie dier leening, die buitengewoon zullen worden afgelost, met ƒ1017 per obligatie van 1000 zullen worden aangenomen." Dit amendement wordt voldoende ondersteund. De heer Beucker Andreae kan niet met het amende ment medegaandaar hem dit te ver gaat. Liever zal hij zijne stem geven aan het voorstel van burgemeester en wethouders ook omdat het amendement is in strijd met de bestaande plans der leeningenvolgens welke de Raad het regt heeft meer af te lossen en dus ook tot de geheele aflossing zou kunnen over gaan natuurlijk a parizonder bijslag. Volgens het voorstel zal nu die bijslag alleen gegeven worden op de stukken die ingewisseld worden. Dit geschiedt ook wel in andere gemeen ten in ons landzoomede in het buitenland. De heer van Harinxma thoe Slooten heeft uit de woorden van de laatste sprekers opgemaaktdat deze zich in hoofdzaak plaatsen op het standpunt van de geldschieters voor wie een bijslag billijk is te achten. Spr. ziet in die bepaling een middelen een zeer juist middel ooktot het instandhou den van het crediet der gemeente. Dit zou er onder kunnen lijden wanneer eene leening waarvoor boven pari is ingeschre ven binnen weinige jaren in massa a, pari werd afgelost. Spr. is van oordeeldat men door eene bepalingals door burge meester en wethouders wordt voorgesteld voldoende zal zijn geholpen en zal daarom tegen het amendement stemmen. De heer Bekhuis zal gaarne stemmen voor het amende ment, dat z.i. volkomen juist en logisch is. Want waarom heb ben de inschrijvers die hooge sommen per 1000 geboden Spr. meent, omdat zij met het plan van aflossing vóór zich zekerheid meenden te hebben dat zij jaren lang 4 pet. van hun geld zouden ontvangen. Het contract zal nu worden ver broken zij krijgen hun geld terug. Zeer teregt moet de ge meente bezwaar maken om aan hendie bijv. 1022.20 gaven, slechts 1000 terug te geven. Daarom stemt spr. met het denkbeeld van den heer Menalda in om aan alle oude inschrij vers een bijslag te gevenen dit onverschillig of zij al dan niet aan de nieuwe leening deelnemen. De heer Duparc is ook tegen het amendement. Ronduit gesproken gaat het voorstel van burgemeester en wethouders hem al ver genoeg. Spr. heeft in de vergadering van 13 Augus tus 1889 reeds er op gewezen dat de gemeente volkomen hel regt heeft, om, indien in een leeningsplan een minimum aflos sing is bepaaldten allen tijde meer dan dat minimum af te te lossen. In vroegere jaren, toen er door de ruime overwinsten der gasfabriek herhaaldelijk aanzienlijke bedragen buitengewoon werden afgelostis er dan ook nooit aan gedachtom deswege een bijslag te geven. De heer Bekhuis beschouwt eene dergelijke aflossing als een verbreken van een contract. Dit is niet juist. Van verbreken van een contract zou slechts sprake kunnen zijn indien in de plans van geldleening een fixum van aflossing ware bepaald geenszins waar, gelijk hier, een minimum is vastgesteld. De geachte vorige spreker stelde ook nog de vraagwaarom de vroegere inschrijvers zoo hoog hadden geboden. Spr. gelooft, dat dit alleen is geschied uit overweging, dat de leeningen goed en soliede waren en zij eene behoorlijke rente konden genieten. Daarom alleen hebben zij ingeschreven, niet echter om aan de gemeente een dienst te bewijzen. De heer Menalda verwondert er zich over, dat zijn amen dement zooveel tegenstand ondervindt. Dit ligt waarschijnlijk hieraan dat men het denkbeeld om een bijslag te geven em- brouilleert met dat van spr.'s amendementn.l. om dien bij slag toe te kennenniet alleen aan de obligatiehoudersdie hunne stukken tegen nieuwe inwisselendoch ook aan hen die daarvoor geld terugnemen. Die stap is toch zóó groot niet en gaat niet zóóveel verderdan het voorstel van burgemeester en wethouders. Of het crediet der gemeente hierdoor zou worden geschaad gelijk op grond van mogelijk minder vlotte inschrij ving beweerd is Spr. gelooft van niet. Integendeel het zal er door worden versterktomdat er mede wordt te kennen ge geven dat men vertrouwen heeft op voldoende deelneming in de conversieleeningzonder eenige pressie. Spr. blijft er bij dat het correcter en beter zal zijn den bijslag onvoorwaardelijk te verleenen. De heer Troelstra wijst er opdat men zooals de heer Duparc teregt zeideniet uit het oog moet verliezen dat men niet verpligt is, een bijslag van ƒ17 per ƒ1000 uit te keeren.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1890 | | pagina 3