82 Verslag der handelingen van den gemeenteraad le Leeuwarden van Dingsdag 12 Augustus 1890. deze aangelegenheid is voorgevallen. Spr. zal zich om de zoo even ontwikkelde reden geen oordeel hierover aanmatigen. Een enkele opmerking evenwel moet hij maken. Men heeft hier te doen eigenlijk met drie verschillende zaken in de vermenging waarvan volgens spr. juist de moeijelijkheid voor het nemen van eene beslissing schuilt. Die zaken zijn het verplaatsen van een standpijp het voorschrijven van een rooilijn, welk een en ander lot de bevoegdheid van burgemeester en wethouders be hoort en de onteigening of ruiling van grond waarin de Raad te beslissen zou hebben. Die dooreenmenging van zaken heeft aanleiding gegeven tot het misverstand tusschen burgemeester en wethouders en den directeur der gemeentewerken aan de eene en den adressant aan de aridere zijde. Spr. zal er echter niet verder over uitweiden. Hij stelt nu voorde adressen van J. Vonk, d.d. 2 Julij en 5 Augustus 1890 te stellen in handen van burgemeester en wethouderstot afdoening. De Voorzitter doet opmerken, dat bij aanneming van deze motie het voorstel van burgemeester en wethouders niet in be handeling komt, wat hem niet wenschelijk voorkomt. Spr. acht het regelmatigerdat de Raad de zaak in behandeling neemt. De heer van Sloterdijck zegt dat zijn voorstel strekt om de praeparatoire beschikking van den Raad op te hellen. Wordt zijne motie aangenomen dan vervalt van zelf het voor stel als gevolg van die beschikking. De Voorzitter acht den vorm waarin de heer van Sloter dijck zijn voorstel doet minder goed. De Raad heeft nu een maal besloten het adres te stellen in handen van burgemeester en wethouders om praeadvieswaarvan hun voorstel het ge volg is. Hierover dient dus eene beslissing te worden genomen, of men zou het vorig besluit moeten intrekken. De heer van Sloterdijck wijst er opdat burgemeester en wethouders toch zelf de aanneming van eene motie als door spr. is ingediend, niet onmogelijk achten waar zij zeggen dat zij zouden kunnen volstaan met voor te stellen het adres ter afdoening aan hen terug te zenden. De heer Buparc moet erkennen dat, na de eerste beschik king van den Raad op dit adres, een voorstel van burgemeester en wethouders niet kon uitblijven. Maar na de zoo juiste op merking van den heer van Sloterdijck had spr. tegen diens motie geen tegenstand kunnen vermoeden. Het is niet, om er bur gemeester en wethouders een grief van te maken maar vol gens spr's oordeel hadden zij#bij het ter tafel brengen van het adrestoen dit op voorstel van den voorzitter om praeadvies in hunne handen werd gesteld hetzelfde moeten zeggen, wal nu door den heer van Sloterdijck in het midden is gebrast. Als nu het voorstel in behandeling werd genomen zou de raad in de zaak zelve treden en dit mag hij niet doen. De vergadering zou nu welom aan het bezwaar van den voorzitter tegemoet te komen, een gemotiveerd besluit kunnen nemen maar na de gevoerde discussie is de zienswijze van den Raad duidelijk. Eene motie als door den heer van Sloterdijck is voorgesteldis dus alleszins afdoende. De heer Troelstra acht het voorstel van den heer van Slo terdijck wel aannemelijkmaar ook zou naar zijne meening kunnen worden besloten, het verzoek niet ontvankelijk te ver klaren. Dit zou het voordeel geven dat de zaak daarmede zou zijn afgedaanterwijl bij aanneming der motie burgemeester en wethouders ten derden male een besluit in deze zaak zullen hebben te nemen. De geschiedenis is deze het adres is aan den Raad gerigt en werd dus, gelijk met al dergelijke adressen het geval isregtstreeks bij den Raad ter tafel gebragt, zonder vooraf bij Burgemeester en wethouders in behandeling te komen. Er werd besloten het om praeadvies in hunne handen te stel len. Spr. is het met den heer Duparc eens dat zij hadden kunnen voorstellen om het ter afdoening aan hen te renvoijeren. Maar waar men van meening is dat zij dit hadden moeten doen daar blijft ook aan ieder lid van deze vergadertng hiertoe de bevoegdheidzooals daarvan dan ook door den lieer van Sloterdijck gebruik is gemaakt. De Voorzitter herhaalt het, dat het eene kwestie van vorm is. Spr. zal de bevoegdheid van den Raad niet ontken nen om terug te komen op een vroeger genomen besluit en om een voorstel van burgemeester en wethouders ter zijde te leggen en buiten behandeling te laten, maar hij moet toch doen opmerken, dat dan de adressant geen antwoord ontvangt van het collegia waaraan hij zijne grieven kenbaar maakt en dus geen beschik king krijgt op zijn verzoek. De heer Duparc vermeent, dat de meest regelmatige be slissing zou zijn dat aan den adressant eenvoudig werdberigt, dat de beschikking op zijn verzoek niet aan den Raad is en hij zich derhalve daarmede heeft te wenden tol burgemeester en wethouders. De heer van Slotördijck gelooft dat de adressant wel degelijk antwoord op zijn verzoek zou ontvangen wel niet van den Raadmaar van het collegietot wie hij zich had moeten wenden. De tusschenbeschikking van den Raad, waarbij zijn adres in handen van burgemeester en wethouders tot afdoening is gesteld gewordenis voor hem van minder belang. De beraadslagingen worden hierop gesloten. De motie van den heer van Sloterdijck wordt in stemming gebragt en met algemeene (13) stemmen aangenomen. 5. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanleiding van een verzoek van P. Span e.a., om wijziging van de ver ordening, regelende de politie op den in- en vervoer enz. van vleesch visch en vruchten Burgemeester en wethouders stellen voor, aan de adressan ten te berigtendat op hun verzoek zal worden gelet. De beraadslagingen worden geopend. De heer Duparc zegt, dat de commissie voor het ontwer pen van strafverordeningen de zaak tot zich heeft genomenom de gedragslijn vast te stellenwelke zij bij het behandelen van dit voorstel zou hebben te volgen. Het resultaat van hare over wegingen was, dat zij het voorstel niet aannemelijk acht. Bui - gemeestor en wethouders zijn blijkens de toelichting op hun voorstelvan oordeeldat het verzoek door hen in overweging kan worden genomen bij het vaststellen der verordening be doeld bij ait. 12 der politie-verordeningwaarvan hier sprake is. Naar de zienswijze der commissie echterzou dit strijden zoowel met de letterals met den geest der verordening. Art. 12 waarop burgemeester en wethouders zich beroepen, toch bepaaltdat „de tijdde plaats en de wijze van het onderzoek door den gemeente-veearts en de keurmeesters en het kenmerk van goedkeuring benevens de wijze van gebruik hiervan door burgemeester en wethouders worden bepaald en bij verordening vastgesteld." Doch de adressanten verlangen eene soort dispensatie te zien toegepast voor de slagers in de Schransom het vleesch dat zij willen invoeren vooraf door een deskundige te kunnen doen keuren. Eene dergelijke bepa ling voor speciale personen acht de commissie niet te verdedi gen. Thans klagen deze adressanten over de bepaling in de ver ordening maarwordt hun verzoek ingewilligd dan is het te verwachtendat spoedig ook slagers uit andere plaatsen met hunne bezwaren voor den dag zullen komen. Maar al ware het cor rectiefn.l. voorafgaande keuring door deskundigen, aan te wijzen door burgemeester en wethouders, algemeen gesteldtoch zou het waarschijnlijk moegelijk uitvoerbaar zijn. Men weet van slagers in de Schrans, op Snakkerburen en in Ferwerd dat zij in deze gemeente aan hunne klanten vleesch leveren maar uit hoevele andere plaatsen in de provincie wordt niet mede vleesch hier ingevoerd Waar zou het heen als deze vooraf van burgemeester en wethouders aanwijzing van een deskun dige moesten aanvragen, die het door hen in te voeren vleesch Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dingsdag 12 Augustus 1890. 83 vóór den invoer hadden te keuren? De vraag is bovendien, of burgemeester en wethouders voorschriften zouden kunnen geven, die buiten het rechtsgebied der gemeente moesten werken. Hadden de adressanten het vaststellen van eene algemeene bepaling verzocht waartoe spr. aan iemand die hunnentwege bij hem kwam den raad heeft gegeven dan zou zóódanig verzoek misschien een beter onthaal hebben gevonden. Er zou n.l. kunnen worden bepaald dat invoer van vleesch kan geschieden mits hel gedekt zij door eene verklaring van een geëxamineerden veearts dat het vleesch afkomstig is van een gezond beestof dat het gebruik er van niet schadelijk is te achten voor de gezondheid. In bijna iedere gemeente toch is zoodanige deskundige te vinden. Op de boven ontwikkelde gronden is de commissie tegen aan neming van het voorstel van burgemeester en wethouders. Dit voorstel is intusschen tweeledig. Burgemeester en wethouders willen in de eerste plaats hun de bevoegdheid zien gegeven om het verzoek bij het vaststellen der in art. 12 bedoelde ver ordening in overweging te nemen, en in de tweede plaats, aan de adressanten berigten, dal op hun verzoek zal worden gelet. Het is hier geenszins een alternatief voorstelzooals sommigen het beschouwen maar de beide deelen hangen nauw met el kander zamen. Wordt die bevoegdheid aan burgemeester en wethouders gegevendan ook wordt op het verzoek gelet. Maar er volgt tevens uitdatbij verwerping van het eerste onderdeelhet tweede vervalt. Als nu het eerste geschiedt dan wenscht spr. voor te stellenaan de adressanten eenvou dig te berigten dat hun verzoek niet kan worden ingewilligd. In deze afwijzing ligt dan van zelf opgesloten dat de Raad gcene exceptionele bepaling voor enkele slagers wil vaststellen. De heer Troelstra moet den heer Duparc doen opmerken, dat het niet alleen slagers in de Schrans betreft maar in elk geval ook die op Snakkerburen, en dat een der onderteekenaren van het adres slager te Ferwerd is. De bedoeling van het ver zoek is dus om eene algemeene bepaling te verkrijgenhoewel deze in hoofdzaak van toepassing zal zijn op slagers in de on middellijke omgeving der gemeente. Nog moet spr. er den heer Duparc op wijzendat deze het zelfde wilwat de adressanten vragen. Zij vragen n.l. eene wijziging der verordening door daarin het volgende nieuw ar tikel 3 op te nemen. „Door burgemeester en wethouders kan aan bepaalde buiten de gemeente wonende slagers tot wederop zegging toe op hun verzoek worden vergund, vleesch, als in de beide voorgaande artikelen bedoeld in de gemeente in te voe ren te vervoeren te verkoopen af te slaan ten verkoop voor handen te hebben of aan te bieden af te leveren of ten ge schenke te geven in welke hoeveelheid ook mits het verge zeld ga van de verklaring van een in overleg met burgemeester en wethouders aangewezen deskundige dat het vleesch van gezond vee afkomstig, door hem onderzocht en goedgekeurd is." En heeft spr. den heer Duparc goed verstaan dan heeft de commissie geen bezwaar tegen invoer van vleesch met een be wijs van oorsprong. Dit is juistwat de adressanten wenschen. Past nu hierop het voorstel van den heer Duparc Want bur gemeester en wethouders zeggen weldat naar hunne meening het verzoek door hen in overweging kan worden genomen bij het vaststellen van de bij art. 12 bedoelde verordening, maar zij laten er op volgen dat „mogt de raad van oordeel zijn dat, om te voldoen aan het verzoek van adressanten, aanvul ling der verordening in den door hen aangegeven zin noodig is, zij adviserende commissie voor de strafverordeningen uit te noodigen een daartoe strekkend voorstel in te dienen." Bur gemeester en wethouders laten dus het oordeel aan den Raad overof er al dan niet wijziging der verordening noodig is. In beide gevallen zal er op het verzoek worden gelet d.w.z. er zullen maatregelen worden genomen in den geest van den wensch van adressanten. De heer van Sloterdijck gelooftdat de heer Duparc door den heer Troelstra verkeerd is begrepen. De commissie voor strafverordeningen was n.l. van oordeeldat eene regeling, als door de adressanten wordt gevraagd niet behoort tot het kader van art. 12. Maar eene toewijzing van het verzoek door eene wijziging der verordeningzooals gevraagd wordtkeurt de commissie ook niet goed. De adressanten toch wenschen nietdat hun handel worde vergemakkelijkt op welke wijze dan ook maar zij verlangen eene bepaalde door hen geformu leerde wijziging der verordening waarbij aan burgemeester en wethouders de opdragt zou worden verstrektom ten opzigte van bepaald aangewezen slagers buiten de gemeente faciliteit te gebruiken. Dergelijke opdragt is onhoudbaar. De commissie acht het dan beter eene algemeene regeling te maken en in de verordening van den Raad op te nemen. Wat den vorm aan gaat heeft zij geen bezwaar tegen eene wijziging in den geest van het gedaan verzoek en zij verklaart zich bereid om wan neer de Raad tot wijziging wil overgaan een daartoe strek kend voorstel in te dienen. De heer Troelstra heeft met groot genoegen deze verkla ring aangehoord en neemt er gaarne acte van, dat de commis sie bereid is, een voorstel aan te bieden strekkende, om den invoer van vleesch te vergemakkelijkenin den zin als adres santen bedoelen. De Raad dient zich dan bij motie hierover uil te spreken. Spr. ziet dan ook geen bezwaar meer in het voor stel van den heer Duparc daar het hier nu evenals bij het vorige punt neerkomt op eene kwestie van vorm. De heer Duparc zegtzooals de heer van Sloterdijck te- regt reeds deed opmerken, door den heer Troelstra niet goed te zijn begrepen. Spr. heeft doen uitkomen datindien de adres santen eene bepaling van algemeene strekking hadden gewenscht, daartoe dan door den Raad in beginsel zou kunnen worden be sloten waarna de commissie voor de strafverordeningen de zaak tot zich kon nemenom den raad een nader voorstel aan te bieden. Maar nu de adressanten een anderen weg zijn opge gaan kan op het verzoek niet worden gelet. Het ware geheel iets anders, als vóór de vaststelling van de verordening een der gelijk verzoek ware ingekomen dan had men kunnen antwoor den dat bij de behandeling van de verordening op het verzoek zou worden gelet nu echter is de zaak afgehandeld. Wat den vorm van de verlangde bepaling betreftde com missie heeft tegen het overleg met burgemeester en wethouders ook dit bezwaardat het onpractisch is. Een of ander slager buiten de gemeente wil vleesch invoeren en doet om de keuring er van aanvraag om aanwijzing van een deskundige, maar dan kan deze aanwijzing zóó lang aanhouden vooral als de slager op eenigen afstand van Leeuwarden woont dat het vleesch inmiddels bedorven is. Het doel zal beter worden bereikt als de slager in zijn woonplaats een vaste» deskundigen.l. den gemeente-veearts heeft. De Voorzitter deelt mede dat burgemeester en wethou ders naar aanleiding van de gevoerde discussion hun voorstel hebben gewijzigd zoodat de conclusie nu luidt als volgt „te besluiten het adres te stellen in handen van de commissie voor het ontwerpen van strafverordeningenmet uitnoodiging den Raad voorstellen aan te bieden tot wijziging van de veror dening regelende de politie op den in- en vervoer van vleesch enz., ter tegemoetkoming aan de bezwaren welke verbonden zijn aan den invoer van versch vleesch." Den heer de la Faille doet het genoegen dat de conclusie van het voorstel deze wijziging heeft ondergaan. Want de oor spronkelijke conclusie achtte hij onaannemelijk, vooral indien ze gebaseerd was op eene opvatting van artt. 2 en 3 der ver ordening, zooals burgemeester en wethouders in hun voorstel zijn toegedaan. Volgens art. 2 der verordening is de invoer, de verkoop enz. van vleesch verboden indien het niet voora is gekeurdterwijl art. 3 bovendien bepaaltdat het niet in kleinere dan vierde deelen mag worden ingevoerd. Wanneer het nu, zonder wijziging der verordening, aan burgemeester en wethouders werd overgelaten om voor enkele slagers buiten de gemeente faciliteit te gebruiken dan werd in dat geval de be paling van art. 3 te niet gedaan. Zooals de conclusie nu luidt, kan de Raad bij aanneming er van een voorstel der verorde-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1890 | | pagina 2