122 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dingsdag 9 December 1890. Onderdeel 1 d. Onderdeelen 1 b en c worden zonder discussie aangenomen. Spr. zou daarom uit de eerste alinea van art. 6 willen roijeren de woorden „op eene door burgemeester en wethouders aan te wijzen plaats en", terwijl hij met het oog op een mogelijk voorkomend gevaldat de ruimte waar het vee moet worden onderzochtte klein is eene nieuwe tweede alinea er op wenscht I te doen volgen luidende „Indien het onderzoek van het in de Art. 12 (nieuw 11) te doen vervangen door: „Het bewijs van goedkeuring, in artikelen 2 en 6 bedoeld „de plaats en de wijze van het in de artikelen 34 en 0 be-1 vorige alinea bedoelde vee naar het oordeel van den gemeen geld onderzoek door den gemeente-veearts en de gemeentelijke telijken keurmeester of den veearts, ter plaatse waar het aan- „keurmeesters het kenmerk van goedkeuring en de wijze van wezig isnjet behoorlijk kan plaats hebben is de eigenaar of „gebruik hiervan wor den door burgemeester en wethouders vast- siagler verpligthet te slagten stuk vee over te brengen naar „gestelden bepaald bij verordening, in het Gemeenteblad op te eene daarvoor door burgemeester en wethouders aan te wijzen „nemen en tegen betaling van de kosten verkrijgbaar te stellen." plaats/' Door dergelijke bepaling zal men in de practijk minder moeijelijkheden stuiten. Op voorstel van den heer Troelstra wordt besloten dit voor stel te gelijk te behandelen met dat sub 2a, luidende „Het is verboden, stieren, die beneden 70.ossen, koeijen, „of vaarzen, die beneden f 90.pinken, die beneden CO,of „kalveren, die beneden f 15.en wat nuchtere betreft, die be „neden ƒ3.voor de heffing van de belasting op het geslagt verband hiermede en „zijn aangegeven, of in het algemeen vee, hetwelk door een der eene gemeentelijke „gemeentelijke keurmeesters of den gemeente-veearts wordt ver op De heer van Sloterdijck gelooftdat het bezwaar van Iden heer Troelstra op een misverstand berust. Die geachte spreker leest in art. 6 meer dan er in voorkomt en maakt in met het oog op art. 11 bezwaar tegen i ccuc gcixiccmeiijive ai agtplaats. Dit is kennelijk zijne redene- I ringvolgens art. 11 wordt de plaats van onderzoek in art. „klaard van verdachte hoedanigheid te zijn, in de gemeente te j G bedoeld, bij verordening door burgemeester en wethouders „slagten anders dan op eene door burgemeester en wethouders aangewezen het bij art. 6 bedoeld onderzoek valt voor in de „aan te wijzen plaats en onder toezigt van een der gemeente- slagtplaats dus de slagtplaats wordt bij verordening aangewe- „lijke keurmeesters of den gemeente-veearts. zen en ziet hier de gemeentelijke slagtplaats het abattoir. „Het is bovendien verboden, vleesch van dieren, als in het Maar dit is onjuist: art. 11 zegt, wat door burgemeester eerste lid van dit artikel zijn bedoeld, te vervoeren van die slagt- en wethouders bij verordening wordt bepaald: de plaats, de wijze van onderzoek het bewijs het kenmerk van goedkeu- „plaats te verkoopen af te slaanten verkoop voorhanden te „hebben of aan te bieden af te leveren of ten gesshenke te „geven, zonder dat het door een der gemeentelijke keurmeesters „of den gemeente-veearts onderzocht en goedgekeurd en van het „door burgemeester en wethouders bepaalde kenmerk hiervan „voorzien is. „Aan slagers en aan vleeschverkoopers is het bovendien ver boden, vleesch als in het tweede lid van dit artikel is bedoeld, „niet voorzien van het kenmerk van goedkeuring in hunne win- „kels bergplaatsen, woningen of op hunne erven voorhanden „te hebben." De heer TrO0lstra heeft voorgesteld deze onderdeden te gelijk te behandelen omdat hij verband ziet tusschen beide bepalingen. Het kan zijn dat hij in zijne opvatting dwaalt maar het komt hem voordat het voorschrift in artikel 6 (nieuw) te bezwarend ishoewel het overigens vergeleken bij art. 7 (oud), eene belangrijke verbetering is. In dat artikel 6 wordt verbodenhet daarbedoelde vee in de gemeente te slag ten anders dan op eene door burgemeester en wethouders aan te wijzen plaats en onder toezigt van een der gemeentelijke keurmeesters of den gemeente-veearts. Voorts wordt verboden, het vleesch van die dieren te vervoeren van die slagtplaats te verkoopen enz. zonder dat het door een der gemeentelijke keurmeesters of den gemeente-veearts onderzocht en goedge keurd en van het door burgemeester en wethouders bepaalde kenmerk voorzien is. Bij art. 11 (nieuw) wordt voorgeschreven, dat de plaats en de wijze van het in art. 6 bedoeld onderzoek door burgemeester en wethouders wordt vastgesteld en bij ver ordening bepaald. Hieruit volgt dusdat burgemeester en wethouders bij ver ordening een plaats aanwijzen waar vee als in art. 6 (nieuw) wordt bedoeldgeslagt mag worden omdat het vleesch van die dieren niet van de slagtplaats mag worden vervoerd zon der vooraf te zijn onderzocht en goedgekeurd. Dit zal in de practijk te veel moeijelijkheid opleveren. Er kan zich het ge val voordoendat een kalf lijdende is aan bilzucht en' daarom onmiddellijk moet worden afgemaakt of dat een dier aan eene andere ziekte lijdt dan zal de eigenaar al woont hij ver buiten de stad verpligt zijn "om dat vee te vervoeren naar eene door burgemeester en wethouders bepaalde plaats in de gemeente om het dadr te slagten en te doen onderzoeken. Waarom zooveel omhaal Waarom zal de veearts of een keur meester die dieren niet overal kunnen onderzoeken? Het kan voorkomen, dat de ruimte, waar het zieke vee zich bevindt, te klein ismaar dit zal toch altijd eene uitzondering blijven. 1 ring en de wijze van gebruik hiervan dus niet de plaats van slagting in art. 6 al. 1 bedoeld. Deze zal dus niet eens voor al worden aangewezen maar telkens voor ieder geval in het bijzonder en dit sluit het denkbeeld uitals zou de toepassing van deze verordening het stichten van eene gemeentelijke slagt plaats medebrengen. Met de economie van deze verordening is vereenigbaar bijv. dat de slagtplaats van den slager worde aangewezen maar is deze voor het opvolgend onderzoek niet voldoendedan kan eene plaats worden aangewezendie aan de gemeente behoort of uit anderen hoofde ter beschikking van burgemeester en wethouders staateen denkbeeld trouwens door den heer Troel stra zeiven in zijn amendement neergelegd. De bestemming van het nieuwe art. G tegenover het eerst vastgestelde art. 7waarbij voor het Jiierbedoeld wrak vee keuring bij het leven en ook onderzoek van het vleesch wordt voorgeschreven is om alle vee van verdachte qualiteit niet anders te doen slagten dan onder toezigthetwelk voor de opvolgende keuring dienstig isom nog te beter te bevorderen, dat slecht vleesch buiten consumptie blijve. Spr. moet nogmaals herhalendat het nu niet te doen is om den slagters de naleving der verordening gemakkelijk te maken maar om 'de gezondheid der ingezetenendie door het gebruik van slecht vleesch wordt bedreigdte beschermen. A priori kan men aannemen dat het vleesch van veeals in alinea 1 van art. 6 bedoeld van slechte hoedanigheid is. Dit vee is verdachtmaar ook ander vee kan door de keur meesters verklaard worden van verdachte hoedanigheid te zijn. Spr. erkentdat deze materie eenigszins ingewikkeld is en zal dus gaarne des gewenscht nadere inlichtingen geven, maar hij meent oveiigens duidelijk de bedoeling wder commissie te hebben doen uitkomen. De heer de la Faille had zich voorgesteld het amende ment van den heer Troelstra te bestrijden omdat hij in art. 6 (nieuw) begroette eene schrede op een goeden wegn.l. dat er een gemeentelijke slagtplaats tot stand zou komen voor het slagten van zoogenaamd wrak vee. Spr. meende met den heer Troelstra deze bedoeling in dat artikel te mogen lezen. Nu is hem die illusie benomen door den heer van Sloterdijck, die zeidedat niet de plaats van slagtingmaar die voor het onderzoek door burgemeester en wethouders zal worden aan gewezen. Waar moet de slagting dan nu plaats hebbenin dien de slagtplaats van den eigenaar niet aan alle eischen vol doet? Toch niet in de slagtplaats van een collega die er niet Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dingsdag December 1K90. 123 op gesteld zal zijn. Waarom heeft men dan niet den moed om a priori van gemeentewege een goede plaats aan te wijzen waar het vee geslagt en behoorlijk onderzocht kan worden,, waardoor men voldoenden waarborg zal verkrijgen dat geen slecht vleesch in consumtie wordt gebragt. De heer Troelstra verneemtdat de h eer van Sloterdijck op den voorgrond steltdat in art. 11 niet van een plaats van slagting, maar van onderzoek wordt gesproken. Wanneer spr. echter art. 6 nog eens aandachtig herleest dan is er in alinea 1 wel allen sprake van een plaats van slagten, maar volgens de 2e alineamag het vleesch van het in dit art. bedoeld vee, van die slagtplaats niet worden vervoerd dan na onderzoek en goedkeuring. Feitelijk moeten dus volgens art. 11 burgemeester en wet houders bij verordening een plaats aanwijzen waar de slag ting en het onderzoek van wrak vee moet plaats hebben. De heer vao Harinxma thoe Slooten heeft uit de interpretatie door den heer van Sloterdijck van dit artikel op gemaakt dat voor elk bijzonder geval eene plaats van slagting moet worden aangewezennu eens binnen de kom der ge meentedan eens op een boerenerf, of op het aschland. Op elk uur van den dag kan een aanvraag om dergelijke aanwij zing inkomen. Aangezien nu burgemeester en wethouders niet permanent vergaderd zijndoch de burgemeester altijd in de gemeente iszou hel ook voor de economie van de verorde ning beter zijn dat niet burgemeester en wethoudersdoch de burgemeester die plaats aanwees. Dit zal ook tot eene spoedige afdoening van zaken leiden. Spr. doet hiertoe het voorstel. De heer Duparc hoorde den heer de la Faille zeggen dat hij eene illusie had verloren. Die geachte spreker doelde daarbij zeker op het weinige vooruitzigtdoor de commis sie gegeven op het oprichten van een algemeene slagtplaats. Spr. zal wel niet behoeven te verklarendat hij die oprichting zeer gaarne zou wenschen. Sinds jaren werd door spr. er op aangedrongen met geen ander gevolg echter dan dat de zaak vóór eenige jaren in handen van eene commissie werd gesteld, die echter nog geen rapport heeft uitgebragt. Bestond hier eene algemeene slagtplaats de onderwerpelijke verordening zou voor een goed deel onnoodig zijn. Zoolang echter die inrigting er niet is moet op eene andere wijze zoo goed mogelijk in de zaak worden voorzien. Deze verordening is dan ook alleen een palliatiefstrekkende om althans eenigen waarborg te hebben tegen het invoeren en in gebruikbrengen van voor de gezond heid schadelijk vleesch. Bij herhaling is er op gewezen dat de voorgesteldd maat regelen bezwaard zullen zijn voor slagers van elders. Wat was echter de opdragt van den Raad in zijne vergadering van 12 Augustus Dat de verordenings-commissie voorstellen zou doen tot wijziging der verordening, ter tegemoetkoming aan som mige bezwarenverbonden aan den invoer van versch vleesch. De commissie heeft geheel op dezen grondslag een voorstel gedaan. Bij aanneming hiervan zal inderdaad eene belangrijke concessie aan de slagers van elders worden gedaanmaar verder mag ook niet worden gegaan of het zou zijn ten na- deele van de ingezetenen dezer gemeente die vóór allen aan spraak hebben op de zorg en het toezigt van het gemeente bestuur op het in consumtie brengen van goed vleesch. Door den heer van Sloterdijck is teregt gezegddat het veeals in art. 6 is bedoeld a priori wrak kan worden genoemd. Men diende daarom de bepalingen omtrent het slag ten van dit vee eigenlijk zoo bezwarend mogelijk te maken. De heer van Sloterdijck kan den heer Troelstra niel toegevendat art. 6 twijfel zou openlaten ten aanzien van dc noodzakelijkheid om eene vaste plaats voor het slagten aan te wijzenzoodat het zou vallen onder art. 11. In art. 6 moge de plaats van slagting en die van het onderzoek zamen- vallenbij art. 11 wordt alleen de aanwijzing van een plaats voor het onderzoek aan burgemeester en wethouders opge dragen. Spr. stemt toedat in de 2e alinea van art. 6 het onder zoek van het daarbedoelde vleesch vóór dat het van de slagt plaats wordt vervoerdwordt voorgeschreven. Burgemeester en wethouders zullen echter doorgaans voor elk bijzonder ge val de plaats van slagting ook voor het onderzoek aanwijzen en zij kunnen volstaan met in de volgens art. 11 door hen vast te stellen verordening te bepalen dat de plaats van slag ting ook die voor het onderzoek zal zijn. Wat nu het denkbeeld betreft van den heer van Harinxma, om in plaats van burgemeester en wethouders te lezen „den burgemeesterkan spr. mededeelen dat de commissie hier tegen geen bezwaar heeft en bereid isdit amendement over te nemen. De commissie heeft het collegie van dagelijksch bestuur in het artikel opgenomenomdat in voorkomende ge vallen een gemeentegebouw soms kan worden aangewezen en de beschikking hierover eigenlijk aan burgemeester en wethou ders is. Daar echter slechts zelden dit geval zich zal voordoen bestaat er geen bezwaar tegendat de burgemeester de aan wijzing doet. In dit geval zal dezelfde wijziging ook in art. 5 (nieuw) moeten worden aangebragt. De heer Troelötra moet er den heer Duparcdie er zoo op drukte dat er alleen gezorgd moet worden voor het invoe ren en in consumtie brengen van goed vleesch op wijzen dat het beste vleesch niet onder ieders bereik valt. Wel moet men bepaald slecht vleesch, dat schadelijk is voor de ge zondheid weren maar spr. keurt het niet goed dat de raad zóó strenge maatregelen neemt, dat het minder puike, doch niettemin goede vleesch wordt geweerd waardoor de minder gegoeden verstoken worden van het gebruik van vleesch. Nooit is in deze gemeente een geval voorgekomen van vergiftiging door vleesch een bewijs dus dat de bestaande bepalingen niet slecht werken. De heer van Sloterdijck wil nu iets, dat eigenlijk op niets neerkomtnl. dat door burgemeester en wethouders in hunne verordening, die alleen speciale bepalingen moet bevatten, zou den bepalen in het algemeen, dat het onderzoek op de plaats van slagting moet geschieden. Het blijkt nu dat spr. met zijn amendement verder gaat dan de bedoeling is van de oommissie. Het amendement toch zal de gelegenheid laten dat de keurmeesters ook op andere plaatsen het vleesch kunnen onderzoeken, als het noodig mogt blijken te zijn. De heer Duparc die volgens den heer Troelstra zoo ge drukt had op den invoer van geheel goed vleesch, erkent, dat dit ook het eenig doel moet zijn, en gelooft, dat de heer Troelstra in den grond der zaak het hierin met hem eens is. Het is waar, dat het puike vleesch niet onder het bereik van een ieder kan komen. Maar er is voor de slagers van Leeuwarden zelf gelegenheid ge noeg om op onze wekelijksche veemarkt, de meest bezochte van het land ook mindere soort vee te koopen ten einde ook de minder gegoeden in de gelegenheid te stellen, zich een stukje vleesch te verschaffen. Dit is geheel iets anders, dan vleesch van ongezonde koeijen voor die klasse van menschen in con sumptie te doen brengen. Daarom moet tegen de invoer van ongezonde koeijen of van daarvan afkomstig vleesch zoo streng mogelijk worden gewaakt. De heer Troelstra zeide wel dat liet niet bekend was, dat hier ooit een geval van vergiftiging ten gevolge van het gebruik van slecht vleesch was voorgeko men doch het zal moeijelijk zijn, hiervan het bewijs te leveren, i Niet alle gevallen worden bekend waar ziekte of dood mid- j dellijk of onmiddellijk het gevolg was van het gebruik van voor de gezondheid schadelijk vleesch. Spr. hoopt nietdat men hem zal tegenwerpen, dat hij zich bewust op een terrein, dat niet het zijne is, als hij beweegt, dat het gebruik van elk voedsel, en dus ook van vleesch, dat schadelijk werkt op het menschelijk organisme, in zekeren zinreeds eene vergiftiging is De beraadslagingen worden hierop gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1890 | | pagina 3