14 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 10 Februari 1891.
toegebracht door het gedurig op- en afbrengen der materialen
van de tent.
De heer Dijkstra gelooft, dat door de voorgestelde inge-
bruikgeving aan deze ijsclub een groote dienst zal worden
bewezen en daarom het bedrag der retributie niet te hoog is.
Hij vreest echter met het oog op het gebouwdat niet tot
berging van materiaal is bestemd en de voorwaarden die
door den directeur der gemeentewerken in zijn schrijven zijn
aangegeven dat de adressanten aan de te stellen voor waai den
moeielijk zullen kunnen voldoen omdat zij het werk aan an
deren zullen moeten overlaten. Daarom zou spr. aan de voor
waarden wenschen te zien toegevoegd de bepalingdat de
materialen bij dag zullen moeten worden op- en afgebracht en
onder toezicht van een gemeente-opzichter.
De Voorzitter geeft de toezegging, dat bij het vaststellen
der nader aan de vergunning te verbinden voorwaarden het
denkbeeld van den heer Dijkstra door burgemeester en wet
houders in overweging zal worden genomen.
De heer Buma is het niet met den heer Bekhuis eens
dat, als men voor het gebruik van de hier bedoelde bergruimte,
dat nog wel toezicht van wege de gemeente vereischt eene
vergoeding of retributie wil vragen hiervoor een bedrag van
ƒ20 te hoog is. Doch spr. zou in dit geval geene eigenlijke
vergoeding willen vragen. Men heeft hier te doen met eene
vereenigingdie door het organiseeren van hardrijderijen en
dergelijke ijsfeesten veel welvaart geeft aan neringdoenden
in deze gemeente en alzoo nuttig werkt. Spr. wenscht eene
dergelijke vereeniging te steunendoor haar het verlangde
gebruik te verleenen slechts tegen betaling van eene recognitie
van het recht der gemeente. Spr. stelt daarom voorin de
conclusie in plaats van „eene jaarlijksche retributie van 20"
te lezen eene jaarlijksche recognitie van ƒ1.
De heer van Slotordijck gelooftdat men zich door
met het denkbeeld van den heer Buma mede te gaanop
een gladde baan zal begeven. Met alle waardeering van de
nieuwe ijsclub moet men evenwel niet voorbijziendat er meer
vereenigingen in de gemeente zijn die nuttig werken en hare
goede zijde hebben en die, wanneer nu het gebruik van berg
ruimte aan deze als 't ware gratis werd verleend evenzeer
het recht zouden hebben later den steun der gemeente te
vragen door verzoeken als het onderwerpelijke of dergelijke.
Spr. zal daarom tegen het amendement stemmen.
De heer Buma zegtdat men niet moet vergeten, dat de
oude ijsclub die vroeger hetzelfde gedeelte der stadsgracht
als nu de nieuwe ijsclub voor hare ijsfeesten in gebruik had,
grooten steun van gemeentewege ondervond, door dat verschil
lende werkzaamheden voor het in orde brengen van de baan
door stadswerklieden werden verricht, en ook materialenzoo
als touwen palen enz. van gemeentewege werden verstrekt.
Voor het overige zou spr. geen andere vereeniging in de ge
meente kunnen aanwijzen die met even veel recht of meer
dere aanspraak op toewijzing een soortgelijk verzoek zou kun
nen doen. De vrees van den heer van Sloterdijck voor te
veel navolging acht spr. derhalve niet gegrond.
De heer Beucker Andreae is er van overtuigd, dat de
adressanten alleszins tevreden zullen zijn met de aanneming
van het voorstel van burgemeester en wethouders. Men moet
niet vergeten, dat zij verlegen zijn om eene groote ruimte tot
berging van hunne tent en dat, nu zij eene geschikte plaats
hebben gevonden in den zolder van dit schoolgebouw en ner
gens anders beter terecht kunnen komen, eene vergoeding van
ƒ20 zeker niet te veel is.
De heer Buma stelt echter het nuttige van eene vereeniging
als de nieuwe ijsclub op den voorgrond en treedt in vergelij
king met de oude ijsclub. Die geachte spreker vergist zich
evenwel eenigszins. De tent van laatstbedoelde club was niet
haar eigendom en werd ook niet in het gemeentegebouw ge
borgen maar alleen werden op dezen zolder geborgen eenige
palen, die het eigendom der gemeente waren.
De heer van Slotordijck kan, naar aanleiding van het
zeggen van den heer Buma dat er geene vereenigingen in
deze gemeente zijn, die een soortgelijk verzoek zouden kunnen
doenwijzen op het straks aan de orde zijnd voorstelom
voor de berging van het alhier geruimen tijd geplaatst circus
in gebruik te geven een gedeelte van het terrein bij de Snee-
kerkade. Het hangt geheel af van de appreciatieof men
meer van hel ijsvermaak dan wel van een circus houdt. Spr.
zal volstrekt niet vooruitloopen op de beslissing, in zake het
zooeven bedoeld voorstel te nemen maar hij heeft het alleen
aangehaald als bewijs dat het geen hersenschim is als hij
vreest voor het antecedentdoor aanneming van het amende
ment van den heer Buma te stellen.
De heer Hijlkema gelooftdat de vergelijking van den
heer van Sloterdijck wel eenigszins mank gaat. Het circus,
door hem bedoeld, is een buitenlandsche onderneming, terwijl
de nieuwe ijsclub is eene vereeniging in deze gemeente die,
zooals door den heer Buma terecht is opgemerkt, nuttig en
voordeel aanbrengend werkt. Spr. zal daarom aan het amen
dement van laatstgenoemden spreker zijn stem geven om op
deze wijze die vereeniging te steunen. Hij hoopt, dat de raad
het zal aannemen en dat in het vervolg ook andereeven
nuttig en algemeen voordeel aanbrengende vereenigingen hier
ter stede eventueel evenveel steun en belangstelling bij dezen
raad zullen mogen vinden.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het amendement van den heer Buma wordt in stemming ge
bracht en verworpen met 14 tegen G stemmen. Vóór stem
den de heeren v. d. ScheerHijlkemaDirksBekhuis Kui
pers en Buma.
Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt hierop
zonder hootdelijke stemming onveranderd aangenomen.
4. Voorstel van burgemeester en wethouders in zake de wij
ziging van art. 11 der verordening voor het gymnasium.
Burgemeester en wethouders hebben in hunne nota, in de
vorige raadsvergadering ingediend te kennen gegevendat zij
na eene ter zake gevoerde correspondentie met heeren cura
toren van het gymnasiumhun voorstel onveranderd ter tafel
brachten.
De conclusie van dat voorstel luidt
te besluitenaan art. 11 der verordening voor het gymna
sium eene alinea toe te voegen luidende
.Belast een der leeraren zich met het toezicht op het huis
werk van een der leerlingen zoo geeft hij hiervan terstond
kennis aan den rector. Deze brengt binnen drie maanden
daarna aan den vader of voogd van dien leerling advies uit
omtrent de wenschelijkheidom dat toezicht al of niet te doen
voortduren."
De beraadslagingen worden geopend.
De heer van Sloterdijck wenscht te beginnen met in
het licht te stellenhoe eene zaakoorspronkelijk van betrek
kelijk geringe beteekenis langzamerhand een omvang kan krij
gen zoodat zij haast niet meer te herkennen is.
De curatoren vernamen af en toe, dat leerlingen van het
gymnasium hun huiswerk verrichtten ten huize en onder toe
zicht van leeraren. Zij meenden uit den aard der tot hen ge
komen berichten de vrees te moeten puttendat de zaak eene
proportie zou aannemen welke hun minder gewenscht voor
kwam. Om dit te voorko nentrachtten zij eene aanvulling
van de verordening te verkrijgen waarbij het werken van leer
lingen onder toezicht en ten huize van leeraren bij wie zij
niet inwonenmet privaat onderwijs zou worden gelijk gesteld,
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 10 Februari 1891.
zoodat ook voor dat toezichthouden op het huiswerk de ver- j
gunning van curatoren noodig zou zijn. Een in dezen zin ge
formuleerd voorstel hebben zij bij den Raad ingediendspr.
weet weldat dit minder correct was en curatoren zich over
eenkomstig de verordening tot burgemeester en wethouders
hadden moeten wenden.
Intusschen. zoodra het schrijven van Curatoren den raad
had bereiktmaakte de pers er zich meester van met mis
kenning van de bedoeling van curatoren. In de „Vacature"
een advertentieblad voor het onderwijswordt hun voorstel
gehekeld op eene wijze, die niet zeer vleiend is voor curato
ren en die doet vragen of het artikel ook door een belang
hebbende is geschreven. De schrijver leest in het voorstel van
curatoren hunne bedoelingom elke vergunning tot het hou
den van toezicht op huiswerk te weigerenhij verdenkt hen
er van dat zij tegen het verrichtten van huiswerk zijn
kortom hij doet liet voorkomen alsof curatoren op paedago-
gisch gebied onbevoegl zijn tot oordeelen.
Dit is het oordeel van de pers en deze is vrijmaar ook
in het voorstel van burgemeester en wethouders straalt op alle
punten van bestrijding door dat de curatoren niet bevoegd
worden geacht over paedagogie te oordeelen en burgemeester
en wethouders stellen dan ook eene wijziging der verordening
voorwaarbij de zaak die curatoren willen beperkenwel
erkend en geregeld maar geheel buiten het toezicht van cura
toren gesteld wordt. Burgemeester en wethouders zijn tot dit
voorstel gekomen, zoo al niet onder den indruk van het artikel
in de Vacaturedan toch in ieder geval in de meening ver-
keerende, dat curatoren op dit stuk onbevoegd tot oordeelen
zijn. De heer van Harinxma toch gat reeds in de vergadering
van 28 October 1890, toen de behandeling van het voorstel
is aangehouden, te kennen, dat, waar paedagogische gronden
tot het geven van den doorslag moeten medewerken de raad
beter voorgelicht zou wordenindien bij het advies van cura
toren die zeiven geen paedagogen zijn nog het advies van
den rector werd geviaagd.
Het komt spr. voor, dat, waar er aanvankelijk louter een
verschil van opinie bestond dit eerst door de pers en latei-
door de overdreven zienswijze van burgemeester en wethouders
is opgevoerd tot een soort van conflict. Spr. kan echter ver
klaren dat hij noch als lid van den raad met curatoren, noch
als curator met den raad in conflict zou willen komen en hij
kan ook de verzekering geven, dat zijne medecuratoren zich
niet licht tot een conflict zouden laten verleiden.
Om te doen uitkomen dat zijals onbevoegd tot oordeelen
verklaard hunne zienswijze niet wilden doordrijven hebben
curatoren het oordeel gevraagd van den inspecteur der gym
nasia een man die jarenlang docent is geweest en wiens
oordeel over paedagogie derhalve niet is te wraken. Uit zijn
bij de stukken overgelegd advies blijkt dat hij tegen de door
burgemeester en wethouders voorgestelde wijziging is en met
de zienswijze van curatoren zich geheel vereenigt. Waar nu
de inspecteur van oordeel isdat men de onderwerpelijke zaak
niet te veel in bescherming mag nemen en onder controle
moet stellen, zóó dat het verleenen van vergunning er toe
moet worden gelaten aan curatoren die toch steeds met den
rector zullen te rade gaan daar komt 't spr. voordat de
raad het veiligst op dat compas zal kunnen zeilen en wel zal
doen zich neêr te leggen bij het oordeelniet slechts van cu
ratoren maar van den inspecteur. Spr. althans zou als lid
van den raad huiverig zijn zich te stellen tegen het oordeel
van den inspecteur.
Burgemeester en wethouders zijn echter van eene andere
opinie. Het doet spr. leeddat zij bij hun voorstel hebben
volhard omdat hieruit blijktdat het oordeel van den inspec
teur op hen geen indruk heeft gemaakt. Nu is niet alleen aan
de curatoren maar ook den inspecteur een brevet van onbe
voegdheid uitgereikthetgeen toch wel wat te ver gaat.
Spr. zal dus zijne stem aan het voorstel van burgemeester
en wethouders onthouden op de gronden zooeven door hem
ontwikkeld en geenszins hierop wil lij allen nadruk leg
gen uit gevoeligheid.
De lieer Duparc kan zich geheel aansluiten bij het door
den heer van Sloterdijck gesprokene. Een inderdaad zeer een
voudig voorstel heeft aanleiding gegeven tot een waar twist
geding, mondeling hier in den raad, schriftelijk tusschen bur
gemeester en wethouders en curatoren. Spr. zou geneigd zijn
er van te verklaren „il n'a mérité ni eet exces d' honneur
ni cette indignité.
Het hoofdargument van burgemeester en wethouders tegen
het voorstel van curatoren is, dat het verbod in art. 11 der
verordening van 1878 opgenomen, niet in hoofdzaak de wering
van misbruiken ten doel had maaar hierin zijn grond vond
dat men heeft willen voorkomen, dat de leeraren zich te veel
zouden uitputten door het geven van privaat onderwijs en
daardoor minder geschikt zouden worden voor het geven van
onderwijs aan het gymnasium. Werd echter door de docenten
in dit opzicht nooit iets anders gedaan dan privaat onderwijs
geven, spr. gelooft dat het nog niet zoo erg zou zijn. Er ware
dan voor menig gemeentebestuur zeker nog wel wat anders te
doen. Wat leest men echter in de toelichting op dit artikel
„Wij zijn van oordeel, dat aan de leeraren geene onbepaalde
vrijheid moet worden gelaten tot het geven van privaat onder
wijs maar dat het van belang is dat daartoe vergunning be
hoort te worden gevraagd van heeren curatoren, die bij elk
bijzonder geval kunnen beoordeelenin hoever dat privaat
onderwijs met de belangen van het gymnasium is overeen te
brengen." Onder „belangen van het gymnasium" verstaat spr.
echter alle belangen, ook die der leerlingen. Spr. herinnert
te dien aanzien aan de in 1889 gehouden uitvoerige beraad
slagingen over het voorstel van burgemeester en wethouders
om den onderwijzers aan de openbare lagere scholen het geven
van privaat onderwijs aan leerlingen van de scholenwaaraan
zij zijn verbondente verbieden tenzij met vergunning van
burgemeester en wethouders. Wel is waar bestond er toen
eene andere reden voor dat verbodn.l. om de exploitatie van
de leerlingen door de onderwijzers tegen te gaan maar de
zelfde kiem ligt toch ook opgesloten in het voorstel van cura
toren. Deze toch willen insgelijks beperken het te veel ge
bruik maken door de leeraren van de bevoegdheid tot het geven
van privaat onderwijsof wat daarmede moet worden gelijk
gesteld.
Spr. wenscht nog op een ander punt de aandacht te vestigen.
Terwijl curatoren wezen op enkele feiten, die hun tot het doen
van hun voorstel hadden geleid, zeggen burgemeester en wethou
ders, dat er op dit oogenblik geen enkele leerling zijn huiswerk
verricht onder toezicht en ten huize van een leeraar, bij wien
hij niet inwoont. Doch wat doet dit eigenlijk tot de zaak af
Toen de raad in 1878 de verbodsbepaling van art. 11 vast
stelde kon hijbij het destijds zoo klein getal leerlingen aan
het gymnasium weinig denken aan bestaande misbruiken,
maar had hij meer ten doel preventief op te treden. Soort
gelijke bepalingen komen daartoe mede in tal van andere ver
ordeningen voor. Of zou men het misschien beter vinden
eerst handelend op te treden als de noodzakelijkheid er toe
dringt Spr. denkt er anders over. „Prévoir c'est gouverner",
dit geldt ook hier.
In elk geval had spr. eeue andere conclusie van burgemees
ter en wethouders verwacht. In hun systeem zou het conse
quent gehandeld zijn geweestin het geheel niets voor te
stellen. Wel is waar is hun voorstel van minder wijde strek
king dan dat van curatoren maar het grijpt toch ook tot ze
kere hoogte in de vrijheid der leeraren.
Door den heer van Sloterdijck is reeds in herinnering ge
bracht wat in de vergadering van 28 October 1890 door den
heer van Harinxma is gesproken om te doen uitkomen dat
burgemeester en wethouders op paedagogisch gebied niet hech
ten aan het oordeel van curatoren. Dit is eene appreciatie
waartegen spr. niets wil inbrengen maar waar het is geble
ken dat burgemeester en wethouders wel hechten, en terecht,
aan het oordeel van den rectormoet spr. er op wijzendat
de curatoren niet alleen diens oordeel hebben gevraagd, maar
nog verder zijn gegaan daar zij het advies hebben ingewon
nen van den inspecteur der gymnasia. Waar spr. nu heeft te
kiezen tusschen burgemeester en wethoudersdie zeiven wel