36 Verslag der handelingen van den gemeenteraad Ie Leeuwarden van Dinsdag 24 Maart 1891.
De beraadslagingen worden gesloten.
De conclusie van het rapport wordt nu zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
De wethouders hebben zich van medewerking aan dit besluit
onthouden.
3. Rapport der raadscommissie omtrent het onderzoek der
rekening en verantwoording van de Kamer van Koophandel en
Fabrieken over 1890
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt besloten
Deze rekening goed te keuren en vast te stellen tot een be
drag van ƒ318,821.
Wordt opgemerkt, dat de heeren Menalda en Duparc on
derscheidenlijk voorzitter en secretaris der Kamer van Koophan
del en Fabrieken zich van medewerking aan dit besluit hebben
onthouden.
4. Rapport der raadscommissie omtrent het onderzoek van
een voorstel van burgemeester en wethouders tot wijziging der
gemeentebegrootingdienst 1890.
Conform de conclusie van dit rapport wordt besloten
goed te keuren de voorgestelde wijzigingen der gemeentebe
grooting 1890, waardoor de inkomsten zullen worden gebracht
op f 1,688,762.70^ en de uitgaven op f 1,688,758.45 en tevens
vast te stellen het overgelegd ontwerp-besluit.
5. Rapport der raadscommissie omtrent het onderzoek van
een voorstel van burgemeester en wethouders tot wijziging van
de gemeentebegrooting dienstjaar 1891.
De heer Duparc heeft eene enkele opmerking te maken
over het bij het voorstel overgelegd plan van leening. Deze
leening zal lot een bedrag van 165,000 worden aangegaan ter
bestrijding van uitgaven voor buitengewone werken aankoop
van vastigheden verevening van tijdelijk opgenomen gelden
enz. en ook voor buitengewone aflossing, n.l. van het nog resleerend
gedeelte van de 4 pCt. geldleening van 1887 tot een bedrag van
f 10000. Volgens het leeningsplan zal worden afgelost in de
jaren 1892 tot en met 1906 ten minste ƒ1000 per jaar; van
1909 tot en met 1916 ten minste ƒ2000 's jaars en zoo verder
totdat de geheele leening in 57 jaren zal zijn afgelost. Een deel
dezer leening nu zal gedeeltelijk dienen tot amotie van gebouwen
ter verruiming van het vaarwater op de Tuinen en dus tot
vernietiging van kapitaaldoch voor het overige bedrag ont
vangt de gemeente grootendeels weder bezittingen terug. Spr.
vindt het daarom rationeelden termijn voor de geheele aflos
sing niet te kort te nemen. Immers als de zathe en landen
Achter de Hovenwaarvoor de koopprijs in de geldleening is
begrepentot het doel zal zijn gebruikt waarvoor ze is aan
gekocht m.a.w. indien het nieuwe kanaal LeeuwardenGarijp
tot stand zal komendan zal een belangrijk deel der zathe
en bijbehoorende landen geëxploiteerd en de alsdan te verkrij
gen opbrengst besteed kunnen worden voor buitengewone wer
ken of buitengewone aflossing op deze leening. Tegen dien
langen aflossingstermijn heelt spr. derhalve geen bezwaar. Hij
kan zich echter nog niet geheel vereenigen met het bedrag der
aflossingen in de eerste 10 a 12 jaren. Van 1 c>92 tot 1904
is de jaarlijksche verplichte aflossing slechts 1000hierdoor
zal dus in het wezen der zaak alléén worden afgelost het restant
der leening van 1887 dat in deze nieuwe leening is opgeno
men doch niets zal worden afgelost op liet overige gedeelte
der leeningdie voor uitgaven voor buitengewone werken en aan
koop van vastigheden. Hierdoor zal worden afgeweken van het
beginseldat bij vroegere leeningen steeds is in acht genomen.
Spr. zou wel van burgemeester en wethouders eenige toelich
ting omtrent dit punt wenschen te ontvangen.
De heer Troel8tra zegtdat burgemeester en wethouders
een langen termijn van aflossing der geheele leening hebben
voorgesteld omdat deze hoofdzakelijk uitgaven betreft voor wer
ken, die ook het verre nageslacht ten goede zullen komen. Om
die reden ook hebben zij voorgesteld voor de eerstvolgende
jaren een klein bedrag van allossing vast te stellen om de
begrootingen over die jaren niet te veel te bezwaren nu toch
op de bestaande leeningen jaarlijks een groot bedrag wordt af
gelost. Toen in 1890 de conversie van gemeente-leeningen aan
de orde was, werd ook de kleine leening van 1887 besproken;
die leening is toen niet in de conversie begrepen daar men
een deel er van wilde aflossen met de afkoopsom van de Nes-
serzijl en met de rest te wachten tot eene volgende nieuwe
leening. Die 4 pCt. leening van 1887 wordt nu eigenlijk niet
geconverteerd maar het restant wordt begrepen in eene nieuwe
leening a 3.J pCt.
Tegen de jaarlijksche aflossing van slechts ten minste 1000
in de eerste 10 jaren waarop de heer Duparc wees kan geen
bezwaar bestaan met het oog op het doelwaarvoor de leening
wordt aangegaan. Bestond dat restant ad 10000 der leening
van 1887 niet, dan hadden burgemeester en wethouders even
goed kunnen voorstellen om eerst over 10 jaren met de aflos
sing te beginnen. Ook in het plan der laatste leening voor de
provincie is bepaald, dat met de aflossing eerst enkele jaren
later zal worden begonnen. Burgemeester en wethouders heb
ben hierbij in aanmerking genomen dat in 1904 de leening
voor de gasfabriek zal zijn afgelost, waardoor de gemeente-be
grooting van een post van ƒ24000 zal worden ontlast.
Den heer Plantenga is het niet duidelijk dat wordt voor
gesteld eene leening aan te gaan tot een bedrag van 165000,
terwijl toch in de toelichting staat, dat de op deze begrooting
voorkomende leening ad 28000 zal worden verhoogd met
132000 dus tot 160000. Van waar dat verschil van 5000
vraagt spr.
Overigens is spr. 't met den heer Duparc eens ook hij ziet
wel eenig bezwaar tegen de aflossing van slechts ƒ1000 in de
eerste 10 jaren. Zonder de aflossing van de ƒ10000, die nog
van de leening van 1887 resteerenzou de nieuwe leening
155000 bedragen. Van deze nieuwe leening wordt dus feite
lijk in de eerste tien jaren niets afgelost. De jaarlijksche aflos
sing van ƒ1000 zou toch moeten plaats hebbendie is verplich
tend ook al ging men geen nieuwe leening aan. Dat men dus
van de nieuwe leening niets aflost is alleen om de begrootingen
voor die jaren te ontlasten. Spr. kan medegaan, om voor deze
leening die speciaal den aankoop van vastigheden betreftde
aflossing op langeren tijd te stellen maar zou toch meenen
dat er dadelijk een begin mede moest worden gemaakt.
Ten opzichte van het door den heer Troelstra gesprokene
dat de leeningen voor de gasfabriek in 1904 zouden zijn afge
lost moet spr. de opmerking maken dat zeer waarschijnlijk
dit jaar nog eene niet onbelangrijke som zal moeten worden
geleend voor die fabriek.
De Voorzitter deelt mededat de wijze van aflossing bij
burgemeester en wethouders natuurlijk niet onbesproken is ge
bleven. Zij zijn echter van oordeeldat daar deze leening
dient o. a. ter bestrijding van uitgaven voor aankoop van vas
tigheden die altijd het eigendom der gemeente blijven en ook
voor het verre nageslacht rente zullen afwerpen, men trachten
moetin de eerste jaren de gemeente-begrootingen die toch
al met groote aflossingen bezwaard zijn zoo min mogelijk te
drukken. Daarom hebben zij voorgesteld eene jaarlijksche af
lossing van ten minste 1000 van 1892 tot 1906. Dit is niet
de verplichte aflossing van de leening van 1887 zooals de
heer Plantenga zeide want die leening verdwijnt bij het aan
gaan van deze nieuwe leening.
Wat het verschil aangaatwaarop de aandacht van den heer
Plantenga is gevallen kan spr. mededeelen dat het bedrag
van ƒ160,000 noodig zal zijn, maar het cijfer van ƒ165,000
voor de nieuwe leening is genomen met het oog op de verkre
gen resultaten bij de opneming van de conversieleeningen in
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 24 Maart 1891.
37
1890. Men verkeert in het onzekere, hoe de inschrijvingen
voor eene leening ad 3, pCt. zullen zijn en daarom is het raad
zaam om in verband met de tegenwoordige geldmarkt een
gemiddelden koeis van 97 pCt. bij het bepalen der op te nemen
som tot grondslag te r.emen.
De heer Troelstra doet nog opmerken, dat in het leenings
plan wel bepaald wordt eene aflossing van ten minste f 1000
per jaar, gedurende de eerste 15 jaren, maar dit sluit de
mogelijkheid dus niet uitdat incer zal worden afgelost.
Het is echter gevaarlijk om vooruit te loopen op latere om
standigheden waaromtrent voor het tegenwoordige niets met
zekerheid is te zeggen. Spr. stelt zich voordat over eenige
jaren een nieuw kanaal zal zijn tot stand gekomendan zal
er veel grond over zijn die wellicht weder zal worden ver
kocht en daardoor geld voorhanden zijn voor buitengewone
werken of voor buitengewone aflossing.
De hear Duparc heeft alleen willen doen opmerken dat
hij het beginselom slechts eene verplichte aflossing van 1U00
per jaarvicieus acht. Bij de jongste conversieleeningen was
juist het omgekeerde het gevaln.l. dat in de eerste jaren ter
stond vrij aanzienlijke bedragen zouden worden afgelostwaar
tegen spr. destijds zijne bedenkingen te kennen gaf. 't Is mo
gelijk dat de zaak in de practijk geen bezwaar zal opleveren
en dat, zooals de heer Troelstra in uitzicht stelde, later, na
eventueele voltooiing van het ontworpen kanaaldoor verkoop
van de overgebleven terreinen weder geld voorhanden zal zijn
voor buitengewone aflossing op deze leeningmaar het is ook
mogelijk, dat die aanleg zich nog eenigen tijd zal laten wachten. In
dat geval zou er dus in de eerste tien jaren niets worden af
gelost op een bedrag van niet minder dan ƒ150,000.
Spr. zal zich echter met tegen het plan van leening zooals
het is voorgesteldverklarenomdat de zaak spoedeischend is.
De heer Troelstra ontkentdat bij vroegere leeningen een
ander beginsel is toegepastdan nu wordt voorgesteld. Bij
alle conversieleeningen zijn de eerstvolgende begrootingen ont
last ondanks de vlugge aflossing.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel der commissie wordt zonder hoofdelijke stem
ming aangenomen en diensvolgens is besloten
a. het door burgemeester en wethouders ingediend ontwerp
tot wijziging van de begrooting der inkomsten en uitgaven van
de gemeente Leeuwarden vastgesteld bij raadsbesluit van den
30 October 1890 no. 3 en goedgekeurd door de Gedeputeerde
Staten van Friesland bij resolutie van den 18n December 1890
no. 68 vast te stellen
b. in verband hiermede eveneens vast te stellen het volgend
plan van leening
Art. 1.
Deze geldleening wordttegen eene rente van drie en een
half ten honderd in het jaaraangegaan tot een bedrag van
ƒ165,000.—.
Art. 2.
De wegens deze leening onder een doorloopend volgnummer
uit te geven schuldbekentenissen worden gesteld op naam of
aan toonderter keuze van de deelnemers ieder ten bedrage
van duizend gulden.
Zij kunnen ook in onderdeelen van vijf honderd en van twee
honderd gulden worden gesplitst, uit te geven onder hetzelfde
nummergeteekend met letter A B en zoo noodig G, D en E.
Art. 3.
Bij elke schuldbekentenis wordt afgegeven een stel halfjarige
coupons verschijnende 1 Januari en 1 Juli van elk jaar.
Daarbij wordt gevoegd een bewijs tot het kosteloos bekomen
van nieuwe coupons voor het vervolg.
De verschenen coupons en de volgens art. 9 bij uitloting
jaarlijks ter aflossing aangewezen schuldbekentenissen zijn be
taalbaar ten kantore van den gemeente-ontvanger te Leeuwar
den en bij de Kasvereeniging te Amsterdam.
De rente en aflossing der schuldbekentenissen worden ge
vonden uit de plaatselijke inkomsten der gemeente.
Art. 4.
De deelneming in deze geldleening wordt bij openbare in
schrijving opengesteld.
De inschrijvingen geschieden voor een of meer aandeelen
groot duizend gulden terwijl daarbij wordt vermeld hoeveel
obligatiën van ƒ1000 of van 500 of van ƒ200 de inschrijver
verlangtingeval zijne inschrijving wordt aangenomen onder
opgave van den persoon ten wiens name de obligatiën moeten
worden gesteld wanneer daaraan boven het stellen van dezen
aan toonder de voorkeur wordt gegeven.
Voor zoover de aanbiedingen aan buigemeester en wethou
ders aannemelijk voorkomen erlangt de hoogste bieder de aan
deelen waarvoor hij heeft ingeschreven daarop volgt degene
die na hem het hoogste bod heeft gedaan en zoo vervolgens.
Indien door twee of meer der hoogstbiedenden voor gelijken
prijs meer is ingeschreven dan benoodigd isbeslist het lot
tusschen hen.
De billetten van inschrijving moeten op zegel geschreven en
vóór of op den door burgemeester en wethouders te bepalen
tijd bij dat college ingekomen zijn.
Op den omslag der billetten moet worden vermeld „Billet
van inschrijving voor de geldleening van ƒ165,000.
De opening daarvan heeft in het openbaarop een door bur
gemeester en wethouders te bepalen tijdstip in eene verga
dering van hun college plaats
Binnen vier dagen na het openen der billetten wordt aan de
belanghebbenden wier inschrijvingen geheel of gedeeltelijk zijn
aangegenomendaarvan kennis gegeven.
Art. 5.
Wanneer niet voor het volle bedrag van deze leening is in
geschreven of wel door burgemeester en wethouders de in
schrijvingen ten deele onaannemelijk zijn geachtwordt door
dat collegie voor het resterend bedrag op nieuw eene inschrij
ving opengesteld overeenkomstig de bepalingen van dit plan
behoudens, zoo noodig, wijziging van den termijn van storting
en het tijdstip van ingang der rente. Ook kan in die gevallen
het bedragwaarvan de inschrijvingen aannemelijk voorkomen,
aangenomen en de verdere deelneming door hen gesloten worden.
Art. 6.
De storting der ingeschreven sommen t zoover betreft de ten
gevolge der eerste openstelling aangenomen inschrijvingen, moet
geschieden in één termijn, op 15 Juli 1891, met welken datum
de rente ingaat.
Bij vernieuwde openstelling der inschrijving wordt het tijdstip
van storting en ingang der rente van de alsdan aan te nemen
sommen ingevolge art. 5 aangewezen.
Art. 7.
Bij de storting vvorden aan de deelnemers de verlangde schuld
bekentenissen door den gemeente-ontvanger afgegeven.