40
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dinsdag 24 Maart 1891.
stellen van de concessie-voorwaarden voor de exploitatie van
de waterleiding alhier datzelfde beginsel heeft gehuldigd door
het tarief voor de huur van watermeters vast te stellen. De
gascommissie had geen aanleiding om van dat beginsel af te
wijken.
De heer Plantenga geeft te kennen dat de beschouwin
gen van den heer van Harinxma slechts voor een klein deel
ook de zijne zijn. Spr. had in het vorige jaar gaarne mede
gewerkt om de huur te verminderen omdat naar z jnc ziens-
wijze de huur onafhankelijk moet wezen van den meer of min
der hoogen prijs van het product dat door den meter wordt
gemetenen alleen in verhouding moet staan tot den prijs van
het verhuurdeen nu komt 't spr. voordat de huur oneven
redig hoog is. Toen is evenwel besloten den huur niet te ver
lagen. Nu evenwel heeft spr. als lid van de gascommissie meê-
gewerkt tot een afwijzend advies. In de maand Mei van het
vorige jaar is afwijzend beschikt op het adres tot afschaffing
van huur, en reeds in October kwamen dezelfde adressanten
met een gelijk verzoekhetgeen van weinig eerbied voor een
besluit van den raad getuigt. Immerswas deze in Mei van
oordeeldat het verzoek niet kon worden ingewilligd dan kon
hij in October er niet anders over denken.
De vergelijking echterdoor den heer van Harinxma ge
maakt met de waterleidingacht spr. niet juist. Het is waar
dat de raad het tarief voor de huur van een watermeter heeft
vastgesteldmaar men vergete nietdat dit groote onderscheid
tusschen beide bestaatdat men bij de waterleiding een meter
kan koopen hetgeen bij de gasfabriek niet het geval is.
De heer Dijkstra vernam van den heer van Harinxma,
dat deze als lid der gascommissie alleen onder normale om
standigheden zou willen medemerken aan eene herziening van
het tarief. Spr. heeft er echter bij de behandeling van het vo
rige adres op gewezen dat sociale toestanden invloed zullen
blijven uitoefenen op de gas-industrie en het lang kan duren
voor dat men omtrent de kolenprijzen zekerheid heeft en het
een feit is, dat men aan de hoogere prijzen daarvan door ver
hooging van den gasprijs kan tegemoet komen, zooals verleden
jaar inderdaad is geschied.
De huur voor gastoestellen moge gelijk de heer van Ha
rinxma zeide, een equivalent zijn voor het onderhoud van de
gastoestellen, zij is, naar spr's. oordeel, in ieder geval te hoog.
Spr. geeft het den heer Plantenga toe, dat het tweede adres
spoedig op de beschikking aangaande het eerste adres is ge
volgd en het voor den raad minder aangenaam is, zoo spoedig
weder een gelijk verzoek in overweging te moeten nemen
maar spr. moet toch op eene omstandigheid wijzen die zeker
ongunstig is geweest voor het verzoek van adressanten. Het
eerste adres is in December 1889 ingekomen onder normale
omstandigheden en eerst in Mei 1890 behandeld, toen de om
standigheden door de uitbreiding der werkstakingen en de
verhoogde prijzen der steenkolen, abnormaal waren zoo is het
tweede adres in October 1890 ingediend, toen de omstandig
heden normaal waren en eerst in Februari van dit jaar. nu
door de buitengewone strenge vorst de omstandigheden weder
abnormaal waren, adviseerde de gascommissie op het adres.
De heer Menalda gelooftdat de tegenstand van den heer
Dijkstra tegen het voorstel van burgemeester en wethouders
zit in het strenge vasthouden aan de onderscheiding die ge
maakt wordt tusschen de inkomsten uit de meterhuur en die
van het gas. Spr. vraagt liever of in de gegeven omstandig
heden de totaal inkomsten der fabriek mogen worden ingekrom
pen en gaat daarom met het voorstel van burgemeester en
wethouders mede omdat deze of liever de gascommissie de
verwachting opwekt van eene herziening van het tarief als de
omstandigheden daarvoor gunstiger zullen zijn. Spr. wil nu
door aanneming van het voorstel een bewijs van vertrouwen
geven aan de gascommissie. Dat de winst uit de huur van
gastoestellen verkregennog niet kan worden gemistneemt
spr. op het woord van de gascommissie aan. Hij hoopt dat
de tijddie daarvoor rijp zal zijn zich niet te lang zal laten
wachten en dal dan de prijs van het gas weder op G cent per
stère zal kunnen worden teruggebracht.
De Voorzitter zegt, dat in het voorstel van burgemeester
en wethouders niet over herziening van het tarief wordt ge
sproken zij zeggen alleendat zij zich met het advies der
gascommissie tot afwijzing van het verzoek kunnen vereenigen,
omdat „zij met de commissie van oordeel zijndat er na de
afwijzende beschikking pas enkele maanden geleden nu geene
termen bestaandaarop terug te komen en het verzoek in te
willigen. Dit is hun hoofdmotief. In 1890 is uiteengezet
waarom de raad tegen de afschaffing van huur is en nu ware
liet niet te verwachten dat hij binnen enkele maanden eene
andere opinie zou zijn toegedaan. Men kan zich ten opzichte
van deze aangelegenheid op een verschillend standpunt plaatsen,
op dat van den fabrikant en op dat van de gas verbruikers
maar in dit geval treedt het belang der fabriek op den voor
grond en dat brengt mededat de huur voor gastoestellen niet
worde afgeschaft.
De heer van Harinxma thoe Slooten herinnert er
aan, dat, toen het eerste adres in 1890 in behandeling kwam,
bij het voorstel van burgemeester en wethouders was overge
legd een staat der uitkomsten van eene eventuëele herziening
van het tarief, waaruit bleek welke belangrijke invloed op de
inkomsten der gasfabriek daarvan het gevolg zou zijn.
De heer Dijkstra bedriegt zich echter, waar hij meent, dat
de normale omstandigheden zijn voorbij gegaan en dat in De
cember 1889 de omstandigheden normaal, maar in Mei 1890 ab
normaal waren. In December 1889 waren de kolenprijzen zeer
geslegen toen heeft er geen aanbesteding van gaskolen meer
plaats gehad en heeft de gemeente dus geprofiteerd van den
normalen prijs in het voorjaar van 1889, die was toen 65 cent,
terwijl hij later steeg tot 92 a 93 cent. Na Mei 1890 heeft
men geen enkele normale omstandigheid ten opzichte van de
kolenprijzen beleefd en 'tis onzeker, of men die in 1891 en in
de naaste toekomst zal beleven, 't Kan zijn dat men nu eene
iets gunstiger aanbesteding zou hebben dan in het vorige jaar.
In ieder geval dient men een beteren toestand al te wachten
en deze zal ongetwijfeld terugkeeren om deze kwestie
geheel te kunnen overzien.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt nu zon
der hoofdelijke stemming aangenomen. De heeren Dijkstra en
Theunisse verklaren zich tegen.
8. Voorstel van burgemeester en wethouders tot ingebruik-
geving van eene strook grond aan den Stiensenveg.
Overeenkomstig de conclusie van dit voorstel wordt besloten
I. de strook grond gelegen aan den Stienserweg tusschen
het perceel kadastraal bekend gemeente Leeuwarden in sectie
E no. 477 en de boomenrij langs dien weg aan den publie-
ken dienst te onttrekken.
II. behoudens goedkeuring van Gedeputeerde Staten aan S.
S. Boelstra tot wederopzegging in gebruik af te staan den sub
I bedoelden gemeentegrondter grootte van ongeveer 95 cen
tiare nader aangeduid op de door adressant overgelegde tee-
kening onder voorwaarde dat door hem als erkenning van
het eigendomsrecht der gemeente Leeuwarden op dien grond
jaarlijks vóór of op den 1 November voor het eerst vóór of
op den 1 November 1891 ten kantore van den ontvanger diet
gemeente zal worden betaald eene retributie van ƒ2 en onder
voorwaardedat de adressant onmiddellijk na de opzegging
het hekwerk op zijne kosten van het terrein verwijderen en dit
in den vorigen toestand tot genoegen van het gemeentebestuur
terugbrengen moet.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 24 Maart 1891.
41
9. Voorstel van den heer F. Plantenga tot wijziging van
art. 11 der verordening voor het gymnasium.
Wordt voorgesteld aan dat artikel toe te voegen een tweede
lid luidende
„Met privaat onderwijs wordt gelijk gesteld het werken van
leerlingen onder toezicht en ten huize van leerarenbij wie
zij niet inwonen."
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Plantenga zegt, dat zijn voorstel, zooals bekend
is geheel hetzelfde is als dat van curatoren. Hij meent daar
om dat na de gevoerde correspondentie en de uitvoerige de
batten over dit onderwerp in eene vorige vergaderingzijn
voorstel geene toelichting meer behoeft. Het doel met dit voor
stel is alleen ditdat de raad in de gelegenheid zou worden
gesteld zijn oordeel over het al dan niet wenschelijke van den
door curatoren voorgestelden maatregel uit te spreken. In de
maand Februari is wel is waar een voorstel door burgemees
ter en wethouders naar aanleiding van het schrijven van cura
toren ingediendin behandeling geweestdoch nu het niet is
aangenomen zou men voor het feit staan dat het voorstel
van curatoren voor goed van de agenda zou zijn afgevoerd. Om
dit te voorkomen, heeft spr. zijn voorstel gedaan. Niet alleen,
dat zoowel de beleefdheid tegenover de curatoren als de waar
digheid van den raad dat zouden medebrengen maar z.i. heb
ben curatoren er recht op dat hun voorstel behandeld worde.
Volgens de verordening toch zijn de curatoren belast met de
zorg voor den geheelen gang van het onderwijs op het gym
nasium. Nu dat college meentdat om aan die zorg geheel
te kunnen voldoeneene aanvulling van de daarop bestaande
verordening wenschelijk is en het daartoe een voorstel aan den
raad doetdient er ook eene beslissing te vallen. Nu behoort
dergelijk voorstel, strikt genomen wel niet bij den raad maai
bij burgemeester en wethouders te worden ingediend maar het
was nu eenmaal bij den raad ingekomendeze blijft natuurlijk
geheel vrij in de al of niet inwilliging daarvanmaar is naar
spr's meening verplicht het te behandelen.
De Voorzitter verwijst naar art. 26 der wet tot regeling
van het hooger onderwijs volgens welk artikel de curatoren
aan het gemeentebestuur voorstellen doen die zij in het be
lang der instelling noodzakelijk achten en jaarlijks aan den ge
meenteraad een beredeneerd verslag doen omtrent den toestand
van het gymnasium. Hieruit blijktdat met gemeentebestuur
het college van burgemeester en wethouders wordt bedoeld
zoodat de voorstellendie aan dit college worden gedaan den
gemeenteraad niet altijd behoeven te bereiken.
De heer Plantenga erkent de juistheid van art. 26maar
vermeent dat dit artikel had moeten worden toegepastter
stond toen het eerste schrijven van curatoren betrekkelijk deze
zaak bij den raad was ingekomen. Het schrijven is evenwel
gesteld in handen van burgemeester en wethouders om praead-
viesen deze hebben nu zeiven voorstellen daaromtrent aan
den raad gedaan. Verkeerde spr. dus met zijn voorstel op eene
dwaalwegdan ligt de schuld niet aan hem maar aan bur
gemeester en wethoudersdie zeiven dien dwaalweg zijn op
gegaan.
De heer van Harinxma thoe Slooten heeft van den
heer Plantenga vernomen waarom hij hetzelfde voorstelals
dat van curatorenweder ter tafel bracht. Zijn doel was al
leen naar het schijntom den raad in de gelegenheid te stel
len een votum over dat voorstel uit te spreken voorts om de
beleefdheid tegenover de curatoren te betrachten en ten slotte
in het belang van de waardigheid van den raad. Dit laatste is
voor spr. niet verklaarbaar hij begrijpt niethoe de waardig
heid van den raad te pas komt bij het indienen van een voor
stel dat in deze vergadering toch reeds eenmaal is besproken.
Het komt spr. voor dat de raad het recht heeftvan den heer
Plantenga eene nadere toelichting van zijn voorstel te vorderen.
Men dient in het oog te houden dat het voorstel van cura
toren hetzelfde als nu dat van den heer Plantengaaanleiding
heeft gegeven tot een voorstel van burgemeester en wethouders
en bij de behandeling van dit laatste ampel is besproken. Toen
het voorstel was verworpen waren de heeren van Sloterdijck
en de la Faille, tevens curatoren, in de gelegenheid om even
als nu de heer Plantenga deed het voorstel van curatoren ter
behandeling voor te dragen.
Nu weder dit zelfde voorstel is gedaan dat in hooge mate
ingrijpt in de belangen van sommige ingezetenenmag aan
den geachten voorsteller de eisch bij de vorige behandeling ook
door den heer Meijer gesteld worden gedaan om door aan
voering van goede motieven aan te tooncn dat de voorgestelde
maatregel werkelijk noodzakelijk is.
De heer Plantenga heeft zich misschien aan een pleonas
me schuldig gemaakt. Zijne bedoeling was dat de raad de
beleefdheid zou in acht nemen tegenover de curatorenhetgeen
naar hij meent, overeenkomt met de waardigheid van den raad.
Wat nu de zaak zelve betreft, hij erkent, dat deze in eene
vorige vergadering is besproken maar het resultaat was ne
gatief het voorstel van burgemeester en wethouders werd ver
worpen en dientengevolge had men niets de zaak zou in de
doofpot zijn geraakt.
Zooals hij reeds zeideheeft hij het niet noodig geoordeeld
opnieuw alles aan te voeren wat voor het voorstel van cura
toren pleit.
De overgelegde correspondentiën zijn zoo uitvoerig de be
zwaren van den heer van Harinxma zijn naar spr's. meening,
voldoende in de vergadering van 10 Februari j.l. door de heeren
van Sloterdijck en Duparc weêrlegd zoodat hij meent te kun
nen volstaanmet daarnaar te verwijzen omdat hij anders
den raad zou gaan vervelen met eene herhaling van dat alles.
De heer Meijer wenscht op één punt de aandacht te vesti
gen. In de missive van October 1890 hebben burgemeester en
wethouders te kennen gegevendat zij een maatregel als
curatoren voorstellenniet noodig achten. Curatoren hebben
daarop de verzekering gegeven dat de inlichtingen die hun
ten dienste stondentot een tegenovergestelde uitkomst leiden.
Burgemeester en wethouders hebben toen bij hun laatste nota
een staat overgelegd van het getal leerlingen die hun huiswerk
verrichten bij leeraren bij wie zij niet aan huis wonen welk
getal zeer gering is. Waar nu de heer Plantenga in gebreke
blijftde verzekering van curatoren door een enkel feit te illu-
streeren zal spr. tegen diens voorstel stemmen.
De heer van Sloterdijck kan verklarendatindien de
raad eene nadere adstructie verlangt van de overtuiging van
curatoren hiertoe de gelegenheid bestaat. De raad zal dan
burgemeester en wethouders kunnen uitnoodigenom curato
ren meer gedetailleerd te hooren over feiten en namen welke
hen tot de uitgesproken overtuiging hebben geleid.
Maar al dadelijk moet spr. de aandacht vestigen op het ver
schil in datum van de onderscheidene stukken. De eerste mis
sive van curatoren is van Juni 1890 en de laatste door bur
gemeester en wethouders verkregen inlichtingen zijn van Januari
1891. Duidelijk is het dus, dat, waas werkelijk een misbruik
bestond waarop curatoren in Juni 1890 doelden het niet be
staan van dat misbruik in Januari 1891 geen bewijs is dat
het in Juni 1890 ook niet bestond. Het oordeel van den heer
Meijer is dus minder juist. Wil men op die opgaven afgaan
dan dient men eerst nadere inlichtingen van curatoren te vragen.
Door den heer van Harinxma is met een enkel woord aange
roerd dat na de verwerping van het voorstel van burgemees
ter en wethouders in Februari j.l. door geen der leden dezer
vergaderingdie tevens curatoren zijnde wijzigingdie door
curatoren werd gewenschtzelfstandig is voorgesteld. Hier-