46 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 7 April 1891. Provinciale Staten kunnen leiden. Om echter eenigszins aan het bezwaar van den heer Bekhuis tegemoet te komen stelt spr. voorte bepalen dat het sectieonderzoek moet zijn afge- loopen vóór den t Mei e.k. De Voorzitter wijst er op dat het voorstel eigenlijk is eene uiteenzetting een overzicht van den inhoud der gewisselde stukken. Omtrent de wijze van uitvoering de richting in één woord omtrent de vaststelling van een plan voor het kanaal behelst het niets doch het beoogt alleen een besluit van den raad in beginsel uit te lokken om het kanaal te doen graven door en voor rekening van de gemeente met eene subsidie van de provincie. De fmancieele gevolgen voor de gemeente van dergelijk besluit zullen dus in hoofdzaak een punt van bespre king uitmaken. Wordt dit voorstel aangenomen dan komt later de vaststel ling van een plan aan de orde. Spr. zal echter gaarne het voorstel van den heer Duparcom het onderzoek vóór 1 Mei te doen afloopen aan het oordeel der vergadering onderwerpen. De heer Bekhuis blijft ook den termijn tot 1 Mei e.k. te kort achten. Het is waar dat de raad in principe te beslis sen heeft over de totstandkoming van het kanaal maar bij de overwegingen voor dergelijk principieel besluit komen natuurlijk ook de onderdeden ter sprake en wel in de eerste plaats de fmancieele gevolgen, welke in verband staan met de aan het kanaal te geven richting en de aan te leggen werken. Wordt het voorstel van burgemeester en wethouders aangenomen dan is besloten het kanaal voor rekening der gemeente te doen graven met eene subsidie van f 100000 uit de provinciale kas. Er zijn echter zoovele handels- en fmancieele belangen bij be trokken dat de raad niet dan na een nauwgezet en ernstig onderzoek tot dergelijk besluit mag komen. Om die reden moet men niet te veel op spoed aandringenom de zaak voorbereid te krijgen ter behandeling in de zomervergadering der Staten. Kan dit geschieden ieder lid dezer vergadering zal voorzeker gaarne daartoe medewerken maar het mag niet gaan ten koste van een nauwgezet onderzoek. Hoe groot voorstander spr. ook zij van het kanaalhij zou liever de behandeling door de Sta ten tot de wintervergadering willen uitstellendan onvoorbereid een besluit te nemen. Hij stelt derhalve voor den termijn, binnen welken het sectie-onderzoek moet zijn afgeloopen vast te stellen op zes weken. De heer Duparc gelooftdat als men met een onderwerp h&d te doen dat voor het eerst ter sprake kwam men mis schien nog wel een langeren tijd dan zes weken tot voorbe reiding noodig zou hebben maar de zaak is hier reeds meer malen besproken en overwogen en den raad derhalve niet vreemd. Zoo is bij de behandeling van het voorstel tot aan koop van eene zathe en landen Achter de Hoven van den heer Bieruma Oosting het kanaal ter sprake gekomen en is door aanneming van dat voorstel als ware het in beginsel besloten tot het aanleggen van het kanaalde raad heeft toch zeker die boereplaats niet uit liefhebberij gekocht. Nu kan het voor een zóó bekwaam en zóó voortvarend man als de heer Bekhuis zeker niet moeielijk zijnna al hetgeen over deze zaak is voorgevallen zich ten volle op de hoogte te stellen van het onderwerp binnen den tijd van drie weken. Spr. gelooftdat dit geachte lid ditmaal wel wat al te zwaartillend is. De Voorzitter herinnert er aan, dat de onderhandelingen tusschen Gedeputeerde Staten en burgemeester en wethouders reeds den 5 December 1889 zijn aangevangen en dat de raad steeds daarvan op de hoogte is gehouden. De heer van Sloterdijck kan geheel met den heer Bek huis medegaan ook hij acht dit onderwerp te belangrijkdan dat men met overhaasting zou mogen te werk gaan. Spr. moet evenwel protesteeren tegen de opvatting van den heer Duparcalsof door het besluit tot aankoop van de zathe en landen Achter de Hoven reeds in beginsel tot uitvoering van dit werk door de gemeente zou zijn besloten. Bij denJ aankoop der zathe heeft de raad wel het oog gehad op het kanaal, ten einde het land voor zooveel noodig tegen den kos- tenden prijs voor dat werk ter beschikking te kunnen stellen maar geenszins is daarbij bedoeld, dat de gemeente het werk zou uitvoeren. Spr. erkent, dat de raad wel reeds vroeger kennis heeft ge nomen van deze zaakmaar in een geheel anderen, vorm dan nu. Nu de zaak in deze nieuwe phase is gekomen zal men van de beoordeeling der vraag, of het werk door de gemeente zal worden uitgevoerd, niet kunnen afscheiden het oordeel over de financieele gevolgen hetwelk niet uit globale cijfers kan worden opgemaakt. Spr. zal dus met het voorstel van den heer Bekhuis me degaan te meerdaar hij evenmin als deze overtuigd is van de urgentieom de zaak in de aanstaande zomervergadering van de Provinciale Staten te brengen. De Voorzitter gelooft toch, dat er van overhaasting be zwaarlijk sprake kan zijn. Zoóals hij zeide, is de raad reeds ruim een jaar op de hoogte gebleven van de onderhandelingen, uitvoerige plans en begrootingen zijn overgelegd alle stukken zijn den raad bekend dus er is zeker nu niet zoo veel tijd noodig, om zich een oordeel te vormen over de financieele gevolgen van eene aanneming van dit voorstel. De heer Troelstra gelooft, dat een termijn tot 1 Mei voldoende voor het onderzoek zal zijn. Die termijn wil niet zeggen dat dan ook door den raad een besluit moet zijn genomen maar dat het onderzoek moet zijn afgeloopen. Op dat onderzoek in de sectiën komt het eigenlijk aandaarbij zijn de leden in de gelegenheiddoor onderlinge bespreking zich eene bepaalde opinie over de zaak te vestigen. De heer Bekhuis wil gaarne gelooven dat de voorzitter die, zooals aan spr. meermalen is gebleken, eene ernstige stu die van deze zaak heeft gemaaktvolkomen op de hoogte is maar voor de leden van den raad, die wel is waar nu en dan van enkele stukken kennis hebben kunnen nemenheeft tot heden de gelegenheid niet bestaan om wat men noemter zich in te werken. Den heer Troelstra beantwoordt spr. met er op te wijzen dat het sectie-onderzoek dan alleen vruchtbaar zal zijn, wanneer het den leden mogelijk is geweestde zóó omvangrijke zaak vooraf te bestudeeren. De heer Troölstra wijst er den heer Bekhuis op, dat deze als eerst aangewezen lid zijner sectie, waarvan ook spr. lid is, zelf in de gelegenheid isom het sectie-onderzoek zoolang mogelijk te verschuiven door de leden zijner sectie eerst den 30 April e. k. bijeen te roepen. Verder hebben Gedeputeerde Staten wel niet bepaald ver zocht om spoedig het besluit van den raad te vernemen maar toch schijnen zij er prijs op te stellen, om dit zóó vroeg tijdig te kennendat zij in de zomerzitting der Staten een voorstel kunnen doenwaarschijnlijk ook in verband met het kanaal Leeuwarden—Harlingen. Het voorstel van den heer Bekhuis wordt nu in stemming gebracht en aangenomen met 11 tegen 6 stemmendie van de heeren Dirks Reeling Brouwer van Eijsinga Troelstra Duparc en Theunisse. De heeren Reeling Brouwer en van Eijsinga verlaten de ver gadering. IV. Wordt overgegaan tot behandeling van de op den op roepingsbrief vermelde punten. 1. Benoeming van een onderwijzer aan de gemeenteschool no. 8 (vacature T. Veninga.) Op de voordracht zijn geplaatst: 1. J. H. Roeshart te Loenen o/d Veluwe 2. P. U. Hofstra te Warffum3. A. R. de Grijs te Wierum en 4. W. Ket te Drachten. Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 7 April 1891. 47 Het resultaat der gehouden stemming is dat eerstgenoemde met algemeene stemmen wordt benoemd. De datum van infunctietreding zal nader door burgemeester en wethouders worden vastgesteld. 2. Voorstel van burgemeester en wethouders tot benoeming van sladsvroedvrouwen. Het resultaat der gehouden stemmingen is dat met alge meene stemmen de beide voorgedragenen Mej. S. van der Zee en Mej. H. J. Olijve—Bovenkamp worden benoemd tot stads- vroedvrouwen voor den tijd van drie jaren te rekenen te zijn ingegaan den 1 April 1891. 3. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het verlee- nen van eervol ontslag aan den lieer N. Schuitemaker, hoofd der gemeenteschool no. 7. Wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming conform het voorstel besloten aan den heer N. Schuitemaker overeenkomstig zijn verzoek met ingang van 1 Juli 1891 eervol ontslag te verleenen uit zijne betrekking van hoofd der gemeenteschool no. 7 onder dank betuiging voor de vele en langdurige diensten door hem in zijne genoemde betrekking aan deze gemeente bewezen. 4. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het verlee nen van eervol ontslag aan den onderwijzer J. Stoker. Wordt besloten aan J. Stoker onderwijzer aan de gemeen teschool no. 6 op zijn verzoek met ingang van 20 Mei e.k. eer vol ontslag uit die betrekking te verleenen. De vergadering wordt hierop gesloten. Boekdrukkerij van A. Jongbloed te Leeuwarden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1891 | | pagina 2