74
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 28 Juli 1891.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt besloten:
op 31 Augustus e. k.den verjaardag van H. M. de Ko
ningin van gemeentewege een vuurwerk te doen afsteken op
het plein vóór het Paleis van Justitie en muziekuitvoeringen te
doen geven bij de vanwege de adressante te geven volksspelen
en kinderfeest tot een gezamenlijk bedrag van f 400.
7. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanleiding
van een verzoek der Directie van de vereeniging „de Harmonie'"
om recht van opstal op een stuk gemeentegrondten westen
van dat gebouw gelegen.
Burgemeester en wethouders stellen voordit verzoek te
wijzen van de hand.
De heer Hijlkema zal zich tegen deze conclusie niet ver
zetten maar toch moet hij doen opmerken dat het motief
door burgemeester en wethouders aangevoerd niet geheel steek
houdend is. Zij schrijven n.l. „wij zijn het met den directeur
der gemeentewerken eens dat door de plaatsing van de ont
worpen kegelbaan een toestand zou geboren worden, die zoo
wel op zich zelf als in verhouding tot de huizenrij aan de
Westerkade zeker den welstand zou schaden, daar aan de zijde
van den Westersingel het groen plaats zou moeten maken voor
een gebouwdat uit den aard van zijne bestemming geene
fraaie verhoudingen zal hebben." Hieruit zou men moeten af
leiden, dat het oog van den wandelaar alleen welgevallig rust
op het groen. En toch staan tegen het hek van den tuin om
de Harmonie tal van leelijke karrendie zeker aan den wel
stand groote schade doen De vraag is 'twat fraaier is een
kegelbaan, waarvan de opstandteekening aan de goedkeuring
van burgemeester en wethouders zou kunnen worden onder
worpen, ot de vele karren, die niet aan bedoelde goedkeuring zijn
onderworpen. Spr. zal aan het voorstel zijne stem geven
maar hij hoopt, dat voor de karren een meer bescheiden en
bedekter plaatsje zal worden aangewezen waardoor dan toch
het onderwerpelijk adres eenig gunstig gevolg voor den wel
stand zal hebben.
De heer van Harinxma thoe Slooten kan den heer
Hijlkema mededeelen, dat de door hem bedoelde karren aldaar
geplaatst worden met eene volgens de pohtie-verordening tijde
lijke vergunning van den burgemeester. Spr. moet toegeven
dat die tijdelijke vergunning wel wat gerekt wordtmaar bur
gemeester en wethouders hebben zich te houden aan de ver
ordening waarbij het verleenen van tijdelijke vrijstelling van
het verbod tot het gebruik maken van de openbare straat voor
het plaatsen van karren aan den burgemeester is opgedragen.
De Voorzitter geeft toedat de vergunning voor het
plaatsen van die karren door den burgemeester tijdelijk is ver
leend. Dat tijdelijk beteekent tot wederopzegging toe de op
zegging heeft echter niet plaats en dit vindt zijn oorzaak hierin,
dat de behoefte, om van karren gebruik te maken, zeer toe
neemt en de meeste eigenaren van karren geen andere gele
genheid hebben om ze te bergendan op de openbare straat.
De heer Duparc zegt, dat van de karren tot de schepen
aan de overzijde de afstand zeer gering is. Men kan de Wes
terkade niet passeeren of men ziet daar steeds tal van sche
pen liggen. Dit is ook een zaakafhankelijk van den burge
meester die vergunning heeft te geven tot het liggen met
woonschepen. Deze geven echter, om nog te zwijgen van de
rook die uit die schepen voortkomt en in den omtrek blijft
hangen, aan den wandelaar ook veel te aanschouwen, dat ze
ker niet met den welstand overeenkomtom niet te spreken
van het onaesthetische van zekere toestanden op die schepen.
Hij zou den burgemeester daarom wel in overweging willen
geven, ook hierop eens de aandacht te vestigen en na te gaan
of er geen maatregelen zouden zijn te nemen, om het liggen
van dergelijke schepen daar ter plaatse tegen te gaan of te
verminderen.
De Voorzitter zegt, dat deze schepen geen eigenlijke
woonschepen zijn maar wel bewoonde schepen die bestemd
zijn voor vervoer van goederen meest turfschepen waarvan
de bewoners de lading in de stad verkoopen en dan weder
vertrekken 0111 nieuwe te halen. Spr. geeft wel een enkele
maal vergunning tot het liggen met een woonschip, maar dan
is het alleen aan hen, die tijdelijk hier werk hebben.
De beraadslagingen worden hierop gesloten.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
8. Voorstel van burgemeester en wethouders tot verhooging
der jaarwedden van de hoofden der gemeentescholen nos. 9
en 11.
Burgemeester en wethouders stellen hierbij voor, te besluiten:
de jaarwedden ad 1150 van de hoofden der gemeente
scholen nos. 9 en 11, de heeren E. H. Boddé en L. bij de Leij,
wegens 12-jarigen diensttijd als zoodanig te verhoogen elk
met ƒ100 en alzoo vast te stellen op ƒ1250 en die verhoogin
gen te doen rekenen te zijn ingegaan respectievelijk den ln en
den 18n Juni 1891.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt dienovereen
komstig besloten.
9. Voorstel van burgemeester en wethouders tot verhuring
van eene plek gemeentegrond bij Oldegalileën.
De conclusie van dit voorstel luidt
behoudens goedkeuring van Gedeputeerde Staten aan J. van
der Meij voor den tijd van drie jaren, in te gaan den 1 Augus
tus 1891, onderhands in huur af te staan de plek grond, gele
gen achter de voormalige bewaarschool op Oldegalileën plaat
selijk bekend Eestraat no. 1, tegen een huurprijs van ƒ10 per
jaar en verder op de bestaande voorwaarden met bepaling
tevensdatindien de gemeente de vrije beschikking wenscht
te hebben over deze plek grondzij het recht heeft de huur
overeenkomst te doen eindigen, mits daarvan zes weken vooraf
aan den huurder kennis worde gegeven, zonder dat deze eenige
aanspraak op schadevergoeding zal kunnen doen gelden.
De heer van Sloterdijck heeft geen bezwaar tegen dit
voorstelintegendeelhij zal er gaarne zijn stem aan geven
omdat hij 't goed vindt dat iemandzooals adressantdie
karren verhuurt en hiervoor dezen grond in gebruik heefthet
materieel van zijn bedrijf bergt op terrein, waar hij recht op
heeft. Maar het is niet te ontkennen dat de adressant in
slechter conditie komt dan anderen die zonder iets te beta
len van de openbare straat gebruik maken. Allerlei zaken en
voorwerpen worden op de openbare straat geplaatst, niet alleen
zware voorwerpen, als steenen en dergelijke, die niet gemakke
lijk te vervoeren zijn, maar ook andere, ligtere koopwaren, die,
zooals ieder weet, zoowel op marktdagen als op gewone dagen
op de openbare straat worden uitgestald. Bovendien worden
op onderscheidene plaatsen karren gedeponeerd. Spr. wil gaarne
aannemen, gelijk zooeven is medegedeeld, dat een en ander met
vergunning geschiedt, maar het komt hem voor, dat dit gebruik
maken van gemeentegrond voor dat doel te algemeen wordt
en te groote afmetingen heeft gekregen, waardoor het reguliere
gebruik van de straat belemmerd wordt het door irreguliere. Zoo
kan hij zich voorstellen, dat in cas van brand de blussching groote
belemmering kan ondervinden door het bezetten van de straat
met allerlei voorwerpen.
Spr. zou derhalve gaarne aan burgemeester en wethouders
zien opgedragen om een onderzoek in te stellen naar den
omvang van het particulier gebruik dat door ingezetenen van
de openbare straat wordt gemaakt en den raad te adviseeren
omtrent maatregelen tegen dat gebruik te nemen en wel
andere, dan bij de politie-verordening zijn voorgeschreven. Het
is toch met onmogelijk, dat de particuliere industrie in de be
hoefte aan berging van verschillende voorwerpen zou willen
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 28 Juli 1891.
75
voorzien indien de gemeente het gebruik van de openbare
straat bemoeielijkt.
Spr. heeft deze opmerking gemaakt, omdat hij dit punt eene
nadere beschouwing wel waard acht en hij zal daartoe een voor
stel doen.
De Voorzitter geeft den vorigen spreker in overweging,
eerst het voorstel dat aan de orde is af te handelenomdat
het een geheel andere zaak betreft, dan dat van den heer van
Sloterdijck. Deze besprak nl. het gebruik maken van de open
bare straat, terwijl het voorstel betreft het in huur geven van
eene plek gemeentegrondtwee geheel verschillende zaken. Hij
heeft den geachten spreker niet willen interrumpeeren omdat
hij dit ook niet gedaan heefttoen hetzelfde punt besproken
werd bij de behandeling van het adres van de directie der
«Harmonie", maar nu de heer van Sloterdijck zijne opmerkin
gen zamenvat in een voorstel, zoo kan dit niet aan het onder-
werpelijke worden verbonden, maar moet^geheel afzonderlijk in
behandeling komen.
Trouwens het denkbeeld van den heer van Sloterdijck is al
dikwijls ter sprake gekomen om zoo te zeggen bij de behan
deling van elke gemeente-begrooting. Het bleek, dat de eenen
het gebruik van de openbare straat voor de neringdoenden
willen bemoeielijken, de anderen dit niet wenschen. Ook spr.
wil dit niet.
Het voorstel wordt nu zonder hoofdelijke stemming aange
nomen.
De Voorzitter stelt nu den heer van Sloterdijck in de gele
genheid zijn voorstel in te dienen.
De heer van Sloterdijck betuigt hiervoor zijnen dank.
Hij heeft, juist om allen schijn van eenige interpellatie of
aanmerking op de handelingen van den burgemeester te vermij
den, zijne denkbeelden geïnsereerd in het debat over een on
derwerp, dat niet vreemd is aan het door hem besprokene; er
bestaan althans punten van aanraking. Het was alleen zijne
bedoeling om zijn voorstel te doen beschouwen als eene op
merking en een wensch in het belang van de openbare orde
in de gemeente.
Hij stelt nu voor
„Burgemeester en wethouders uit te noodigen den raad te
dienen van advies ten aanzien van maatregelendie zouden
kunnen worden genomen, tot meerdere beperking van het ge
bruik door particulieren van de openbare straat voor het ber
gen van karren het uitstallen van waren enz., c. q. met de
vereischte voorstellen."
Wordt besloten, dit voorstel in eene volgende vergadering
aan de orde te stellen.
10. Voorstel van burgemeester en ivethouders tot vaststel
ling van een besluit tot heffing en eene verordening op de in
vordering van ivaagrechten.
(Zie bijlage no. 12 tot het verslag van 's raads handelingen.)
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt vastgesteld
navolgend
BESLUIT tot heffing van rechten,
aan de Waag te Leeuwarden
De raad der gemeente Leeuwarden
Overwegende dat er noodzakelijkheid bestaal tot nieuwe
vaststelling van het besluit tot heffing van rechten aan de waag;
Gelet op art. 20 der verordening regelende het gebruik van
het waaggebouw en op de artikelen 238 en 254 der gemeen
tewet
Besluit
vast te stellen navolgend
BESLUIT tot heffing van rechten
aan de Waag te Leeuwarden.
Art. 1.
Voor het wegen en verwerken der aan de waag aangevoerde
waren is verschuldigd
BOTE R.
Van elk 1/4 vat ƒ0.16
w l/s - 0.08
l/i« --0.04
KAAS.
Van elke partij van 121/2 kilogram of minder 0.02
Boven de 121/2 tot en met 25 kilogram -0.03
25 50 -0.08
Van elke meerdere 50 kilogram of minder 0.06
WOL.
Los of gepakt in zakken van minder dan 150 kilogram
Van elke partij van 121/2 kilogram of minder 0.021/g
Boven de 121/2 tot en met 25 kilogram - 0.04
„25 50 -0.09
Van elke meerdere 50 kilogram of minder - 0.07
Gepakt in balen of zakken die per stuk 150 kilogram of
meer wegen
Van elke baal of zakƒ0.30
GESLACHT VEE en alle andere NATTE en DROOGE
WAREN.
Van elke partij van 121/2 kilogram of minder 0.021/2
Boven de 121/2 tot en met 25 kilogram -0.031/2
25 50 -0.0 1/2
Van elke meerdere 50 kilogram of minder - 0.06
Art. 2.
Voor het door den waagmeester af te geven biljet van elke
gedane wegingindien dit verlangd wordtis verschuldigd
0.021/2.
Art. 3.
Behoudens het bepaalde bij art. 6, is voor het uitstallen van
vaten boter en van kaas in de waag geen afzonderlijk recht
verschuldigd.
Voor het plaatsen en verwerken der aan de waag aange
voerde vaten boter, die elders aan eene waag zijn gewogen en
van het vereischte biljet zijn voorzienis verschuldigd voor
ieder 1/4 vat 5 cent en voor ieder 1/g vat 3 cent.
Voor het bewaren van vaten boter in de daarvoor bestemde
bewaarplaats is door den belanghebbende telkens verschuldigd
een recht van vijf cent per vat voor den tijd verloopende tus-
schen den eenen en den anderen dag voor den verkoop van
boter aan de waag bestemdmet een minimum van vijf en
twintig cent.
Art. 4.
De bij artikel 1 bepaalde rechten zijn verschuldigd door hem,
die de weging heeft verlangd, hetzij kooper of verkooper.
De plaatsing der goederen in de waag wordt geacht het
verzoek tot weging in te sluiten. Hiervan zijn uitgezonderd de
vaten boter bedoeld in art. 3, 2® alinea.
Het recht, in art. 3 genoemd, is verschuldigd door hemdie
de bewaring heeft verlangd.