86 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dinsdag 22 September 1891. het algemeen gewenschte voorstel tot de Provinciale Staten te komen. Sinds de vergadering van den raad van 26 Mei j.l. is in de zaak geene verandering gekomen er zijn eigenlijk geene gron dige motieven tegen het toen genomen besluit aangevoerdzoo dat spr. niet van opinie is veranderd. Hij blijft 't van belang achten datzooals de raad toen heeft uitgemaaktaan het graven van het nieuwe kanaal de voorwaarde wordt verbonden, dat de provincie ook het vaarwater van Harlingen naar Leeu warden op afdoende wijze verbetere. Spr. zal dus niet met het voorstel van burgemeester en wet houders medegaan. De heer van Slotördijck ziet den raad weder gesteld voor eene zaakdie tot nu toe bij anderen vergeleken zeer veel geduld heeft gevergden die zeker heden niet voor het laatst ter sprake komt. Het aanhangige voorstel is ingediend naar aanleiding van eene resolutie van Gedeputeerde Staten, inhoudende bezwaren tegen het raadsbesluit van 26 Mei j.l. Bij spr. is de vraag gerezen, of burgemeester en wethouders niet beter hadden gedaan met zich neêr te leggen bij eene vroegere resolutie van Gedeputeerde Staten van 11 Juni, waarbij deze het raadsbesluit van 26 Mei voor kennisgeving aannamen. Spr. erkent 'tdat deze beden king a posteriori wordt gemaakt hij gelooft dat hij a priori evenals burgemeester en wethouders zou gehandeld hebben en zal er hen dus geen verwijt van maken. Zij konden op eene resolutie als de laatste niet geprepareerd zijn. Wanneer spr. het laatste schrijven van Gedeputeerde Staten moest beoordeelen dan zou zijne critiek niet gunstig kunnen zijn. Dat college noemt twee bezwaren tegen het raadsbesluit van 26 Mei j.l., in de eerste plaatsdat de toevoeging van de gewraakte woordenn.l. dat de provincie het vaarwater van Leeuwarden naar Harlingen zal verbeteren een geheel nieuw element in de zaak heeft gebracht en in de tweede plaatsdat hetgeen wel niet met zooveel woorden is gezegd maar dui delijk er in doorstraalt het niet te pas komtdat de raad als verplichtende voorwaarde stelt eene verbintenis der Pro vinciale Staten tot het doen uitvoeren van de verbetering van het provinciaal vaarwater HarlingenLeeuwarden. De eerste opmerking van Gedeputeerde Staten is onjuist. Zooals reeds gezegd is, werden zij in 1885 door de Provinciale Staten uitgenoodigd, een voorstel te doen tot verbetering voor het kanaal van Leeuwarden naar Harlingen. Voor de voldoe ning aan die uitnoodiging werden zij in 1889 diligent verklaard, welke diligentverklaring in de zomerzitting van 1890 werd ver lengd. In de missive van 26 Juni 1890 waarbij die verlen ging werd gevraagd schreven Gedeputeerde Staten het vol gende „In uwe najaarszitting van 1889 werd u door ons ter kennisneming aangeboden eeneingevolge opdracht onzerzijds door den hoofdingenieur opgemaakte memorie betrekkelijk de verbetering van het vaarwater Harlingen—Leeuwarden met daarbij behoorende staat der bestaande hoofdafmetingen globale ramingen van kosten en situatieteekeningen. Bij de discussie waartoe ten vorigen jare de door ons ge dane aanbieding dier memorie aanleiding gaf, werd door on derscheidene leden uwer vergadering het denkbeeld uitgespro ken dat het wenschelijk zou zijn om met de verbetering van het vaarwater HarlingenLeeuwarden in verband te brengen de verbinding van Leeuwarden met het grootscheepsvaarwater Stroobos—Lemmer—Stavoren. Men meendedat daardoor niet enkel het belang der ge meente Leeuwarden in hooge mate zou worden bevorderd maar dat dan ook de uitvoering van het plan in zijn geheel genomen zou leiden tot eene verbetering der inter-provinciale communicatiedoor welke eene pogingom daarvoor ook een rijkssubsidie te erlangenvoldoende werd gerechtvaardigd. Naar aanleiding der opmerkingen ivaarvan het gewicht ook door ons werd erkendhebben wij ons in betrekking gesteld met het gemeentebestuur van Leeuwarden ten einde" enz. En in hunne missive aan het gemeentebestuur van 12 Fe bruari 1891 prijzen Gedeputeerde Staten het belang van de ge meente bij het nieuwe kanaal aan met de woorden „dat dit belang ligt niet alleen daarin dat zij als tusschengelegen plaats profiteert van de verbetering van het vaarwater tussehen Har lingen en Groningen maar ook, dat zij in verbinding komt met het grootscheepsvaarwater naar Lemmer—Stavoren." Uit een en ander blijkt dus nog al pertinentdat Gedepu teerde Staten verband zien tussehen het graven van een nieuw kanaal en de verbetering van het kanaal Leeuwarden—Harlin gen. De verbetering hiervan is dus geen nieuw elementmaar een elementdat van den beginne af in de zaak betrokken is geweest. Bovendien is in de tweede plaats onjuist de opvatting van Gedeputeerde Statenals zou de gewraakte toevoeging eene verplichtende voorwaarde zijn welke 't niet aan den raad stond aan de Provincie te stellen. Zij schrijven dienaangaande in hunne laatste missivedat zij „het ondenkbaar achtendat ooit de (Provinciale) Staten genegen zouden worden bevonden ombij het verleenen van medewerking aan het planwaarvan tot nu toe tussehen (hen) en den raad (dezer) gemeente sprake was daaraan ook nog te verbinden als voorwaarde door de gemeente gesteld het aangaan van eenige verbintenis omtrent de uit voering der verbetering van het kanaal van Leeuwarden naar Harlingen." Het besluit van 26 Mei moet echter geenszins in dien zin worden opgevat. Het is er verre van afdat de raad aan Ge deputeerde Staten eene les wilde geven nimmer heeft hij tot deze opvatting aanleiding gegeven maar de teneur van dat besluit is ook blijkens de gehouden discussie dat het graven van het nieuwe kanaal wenschelijk is doch eerst dan wan neer door de Provincie wordt overgegaan tot verbetering van het kanaal LeeuwardenHarlingen. Dit is geen voorwaarde maar alleen eene tydsbepaling. Door het woord „wanneer" kan hieromtrent geen misverstand bestaan. Spr. zal niet met het voorstel van burgemeester en wethou ders medegaan omdat aanneming er van een begin zou zijn van afmaking van een besluitwaar spr. indertijd zich met mede kon vereenigen maar dateenmaal genomen, ten volle behoort te worden uitgevoerd. Dit is een begin maar mis schien zal het besluit langzamerhand zoodanig nog meer wor den besnoeiddat er niets meer van overblijft dan het onder deel sub ahet bloote besluitdat de gemeente het nieuwe kanaal zal graven zonder beperking ten aanzien van de uitvoe ring maar dan zal deze door het gemeentebelang verboden worden. Men moet integendeel alles wat de uitvoering bevor deren kanin bescherming nemenen alles nalaten wat de kans daarop in gevaar kan brengen. De heer Dirks was in de vergadering van 26 Mei een voor stander van de meerbesproken voorwaarde welke bij amende ment van den heer Hijlkema in het besluit is gebracht. Dat amendement werd aangenomen met 13 tegen 8 stemmen doch als men die 8 stemmen ontleedtdan neemt men waardat onder die 8 er 3 waren van leden, die tegen het geheele ka naalplan waren zoodat men zou kunnen zeggen dat het amen dement met 16 tegen 5 stemmen is aangenomen. Spr. brengt hulde aan den heer van Sloterdijck die tegen het geheele plan doch voor het amendement was en toch nu het standpunt inneemtals door hem is ontwikkeld. Ook spr. is tegen het onderwerpelijk voorstel van burgemeester en wet houders. Met ingenomenheid heeft hij geziendat burgemeester en wethouders reeds zoo spoedignadat het besluit van 26 Mei j.l. was genomen hiervan aan Gedeputeerde Staten mededee- ling deden omdat deze dan nog in staat zouden zijn de zaak bij de Provinciale Staten in de zomerzitting aanhangig te maken. Gedeputeerde Staten hebben echter geantwoord met het zenden van eene resolutie waarbij eenvoudig het raadsbesluit voor kennisgeving werd aangenomen. Het spreekt van zelf, dat dit voor burgemeester en wethouders niet aangenaam wasvermits hieruit niet bleek wat Gedeputeerde Staten zouden doen. Zij hebben daarop bij een lettre de rappel aan Gedeputeerde Sta ten berichtdat zij uit die resolutie meenden te mogen opma Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 22 September 1891. 87 ken dat er geen bezwaren bestonden tegen het raadsbesluit en dat zij dus mochten verwachten dat in de zomerzitting der Provinciale Staten een voorstel zou worden gedaan overeenkom stig dat besluit. Nu blijkt uit het antwoord generzijds dat Gedeputeerde Staten na kennisneming van 's raads besluit niet voornemens waren de zaak op de voorwaarden den 26 Mei j.l. dezerzijds vastgesteld verder voort te zetten laat staan haar in de zomerzitting der Staten aanhangig te maken het komt spr. zelfs twijfelachtig voor, of dit wel ooit zal geschie den. Het schijnt, dat telkens een bezwaar moet worden gevon den. Eerst maakte de kwestie van tolheffing een punt van bijzondere onderhandeling uit en nu dit van de baan is ziet men een overwegend bezwaar in de meerbesproken voorwaarde, welke volgens Gedeputeerde Staten een nieuw element is in de zaak. De heer van Sloterdijck heeft de onjuistheid dier mee ning aangetoond zoodat spr. daarover zal zwijgen. Gedeputeerde Staten hebben echter uit het oog verloren dat liet standpunt van het nieuwe kanaalplan geheel is veranderd. Aanvankelijk zou de provincie het geheele werk uitvoeren maar, nu de gemeente een gedeelte er van zal uitvoeren is zij de meester geworden en is volkomen bevoegd voorwaarden te stellen waarop zij dat gedeelte voor hare rekening wil maken. Spr. kan dus het bezwaar van Gedeputeerde Staten niet be grijpen die beweren dat Leeuwarden geene voorwaarden mag stellen. Ten slotte doet spr. opmerken dat bij de zaak niet zoo veel haast is ten eerste zal heden wel worden besloten tot verhu ring van de ten behoeve van dit werk aangekochte zathe en landen voor één jaarten tweede is heden het bericht inge komen dat de heer van Eijsinga zijn aanbod van afstand van land tot aardberging heeft ingetrokken en ten laatste kan eerst in het volgend jaar het geheele plan tot verbetering van het grootscheepsvaarwater tussehen Harlingen—Leeuwarden of Ga rijp door de Provinciale Staten worden overwogen. De heer Möijsr zal niet terugkomen op het bij de discus sie op 26 Mei j.l. besprokenemaar alleen trachten te refutee- ren de bezwaren die heden tegen het aanhangig voorstel zijn ingebracht. De Raad moet eerbied hebben voor zijn eigen be sluiten zal men zeggen en volgens spr., in abstracto terecht, maar hij moet er wel de aandacht op vestigendat indien de Raad de gewraakte voorwaarde handhaaft en zijn besluit van 26 Mei j.l. niet intrekthij indirect terugkomt op de door den raad reeds uitgesproken meeningdat het nieuwe kanaal nut tig en van groot belang zal zijn voor de gemeente dan is spr. er ook van overtuigd dat het kanaalplan op het spel staat en voor goed zal zijn begraven. Zij derhalve die de voorwaarde willen behouden moeten dit vooral niet uit het oog verliezen. Spr. geeft het den heer van Sloterdijck toe dat het onjuist isdat hier een nieuw element 'in de zaak zou worden ge bracht even onjuist als de bewering van Gedeputeerde Staten, dat deze voorwaarde öf niets zegt öf de gemeente een recht geeft om mede te oordeelen over het al of niet voldoende der aan te brengén verbeteringen. Die voorwaarde zegt in spr's. oog iets anders, n.l dat, nu de gemeente aan het onderhan delen is over het graven van een kanaal met steun van de provincie, zij het verband niet wil wegnemen waarin het nieuwe kanaal zal staan ten opzichte van het plan der geheele verbete ring van het grootscheepsvaarwater. Uit de geschiedenis van dat plan van 1885 af blijkt evenwel, dat uit dien hoofde de voorwaarde overbodig is. Nu wenscht evenwel de heer van Sloterdijck in die bepaling niet zoo zeer eene verplichtende voorwaarde te zien als wel eene tijdsbepaling. Dit is minder juist, gelooft spr. Toen de heer Hijlkema in de vergadering van 26 Mei j.l. zijn amende ment indiendehad hij er aanvankelijk deze redactie aan ge geven dat de bepaling luidde „gelijktijdig met het graven van het verbindingskanaal voor hare rekening uit te voeren enz." maar toen de heer van Harinxma in het woord „gelijktijdig" een onoverkomelijk bezwaar meende te zien voor het provinciaal bestuurheeft de heer Hijlkema die eerste zeven woorden weg gelaten. Uit deze omstandigheid maar ook uit de bewoordin gen van het geheele onderdeel b blijkt ten duidelijkste, dat deze bepaling evenzeer als het verleenen van eene subsidie eene conditie is. De gemeente wil tot de uitvoering overgaan al leen dan ivanneer enz. Daar bedoelde conditie nu overtollig is en zonder gevaar kan wegvallen zal spr. voor het voorstel stemmen. De heer Dirks zeidedat het amendement van den heer Hijl kema eigenlijk met 16 tegen 5 stemmen is aangenomen om dat onder de 8 tegenstemmers er 3 waren die ook tegen het geheele plan waren. Deze redeneering gaat niet geheel op want de héér van Sloterdijck was ook tegen het plan maar heeft toch voor het amendement gestemd. De stemming over het amendement heeft wel eene andere beteekenis. Enkelen hebben er voor gestemd omdat zij vrees den datals het verworpen werd het geheele plan zou wor den afgestemd. Spr. zou enkele dier leden met name kunnen aanwijzen. Het besluit is dus niet op zuivere gronden geno men het berust voor enkelen slechts op opportuniteitsgronden. Ware alleen de portee van het amendement in het oog gehou den dan zou de uitslag der stemming vermoedelijk 11 voor 10 tegen, misschien wel 9 voor 11 tegen zijn geweest. De heet Monalda moet erkennen, dat de zaak van het ka naalplan niet vlot van de hand gaat. De correspondentie tus sehen het gemeentebestuur en Gedeputeerde Staten is alles be halve verkwikkelijk. Ieder der partijen legt eene bijzondere vaardigheid aan den dagom het licht te doen vallen op de voordeelen die de andere partij op haar voor zal hebben en om den nadruk te leggen op de opofferingen die zij zich meer dan de andere zal moeten getroosten. Bij het lezen der cor respondentie kan men zich moeilijk voorstellen dat men te doen heeft met onderhandelingen tussehen twee regeerings- lichamen. Spr. behoorde in de vergadering van 26 Mei j.l. tot degenen die voor het amendement Hijlkema stemden omdat hij na de pertinente verklaring van enkele ledenvreesde, door tegen te stemmen het geheele kanaalplan in gevaar te brengen. Toch was z.i. het amendement eene fout en ofschoon hij niet gelooftdat het in zijne gevolgen zoovele bezwaren zou ople veren als Gedeputeerde Staten wel willen doen gelooven komt het hem voor dat na reeds vroeger gegeven en nu her haalde verzekeringen omtrent de voorgenomen verbetering van het kanaal LeeuwardenHarlingen en in verband met de ge schiedenis der zaak sedert 1885 het amendement onnoodig is en moet worden ingetrokken. Hij zal dus zijne stem geven aan het voorstel van burge meester en wethoudersin de overtuiging dat met het amen dement de onderhandelingen over het kanaalplan gevaar loopen en dat zonder het amendement toch wel bereikt zal worden wat de heer Hijlkema öedoelde. De heet Duparc schroomt nietin het openbaar te verkla ren dat hij tot de leden heeft behoord die door den heer Meijer worden bedoeld. Door bijzondere consideratiën liet hij zich leiden om voor het amendement van den heer Hijlkema te stemmen hij vreesde n.l. dat het kanaalplan door de ver schillende minderheden zou kunnen vallen en men weet, dat hij van het begin af te zeer met dat plan was ingenomen dan dat hij die kans wilde wagen. Maar nu door niet tegemoet te komen aan het bezwaar van Gedeputeerde Staten tegen de gestelde voorwaarde van eene gelijktijdige verbetering van het kanaal Harlingen— Leeuwarden het plan bepaald in duigen zal vallen aarzelt spr. geen oogenblik zich vóór het voorstel van burgemeester en wethouders te verklaren. De vraag zou inderdaad kunnen worden gedaan wat de ge meenteraad zich eigenlijk met deze laatste verbetering heeft te be moeien Over die verbetering hebben alleen de Staten te oordeelen. Vinden deze wat wel niet te betwijfelen valthaar werkelijk van provinciaal belang dan zal zij niet uitblijven, en anders zullen alle voorwaarden van den gemeenteraad toch niets baten. Wel is waar, hebben, gelijk de heer van Sloterdijck in herinnering heeft gebrachtde Staten meer dan eens de ver betering van de Harlinger vaart vastgeknoopt aan het maken van een kanaal Leeuwarden—Garijpmaar dit is eene zaak

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1891 | | pagina 2