88 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan Dinsdag 22 September 1891. tusschen hen en hunne gedeputeerden waarmede de raad niets heeft te makenwaaraan de raad niets ten behoeve van Leeu warden kan ontleenen. Eindelijk wil spr. nog gaarne verklarendatwat hem per soonlijk betrefthij reeds zeer tevreden zou zijn indien Leeu warden het kanaal naar Garijp kreegzij 't ook zonder de kapitale verbeteringen der Harlingervaart als in de bekende voorloopige plannen zijn opgenomen. Spr. is n.l. van oordeeldat voor den handel en de scheepvaart van Leeu warden reeds dat kanaalwaardoor Leeuwarden eene uitmun tende verbinding te water aan de eene zijde met Groningen, aan de andere zijde met Stavoren en Lemmer en van daar verder naar Holland zal erlangen, van het grootste belang is. Waarlijk indien de stad Groningen met haar zooveel uit gebreider handel en scheepvaarter tevreden mede is kan Leeuwarden het ten minste zijn. Spr. twijfelt er intusschen geen oogenblik aan of ook de Harlinger vaart zal op de eene of andere wijze belangrijk worden verbeterd en dan zal Leeu warden op dubbele wijze zijn geholpen. De heer PlantöDga zal tegen het voorstel van burgemees ter en wethouders stemmen hoewel hij in de zitting van 26 Mei jl. tegen het amendement van den heer Hijlkema stemde hetgeen hij overtollig beschouwde. Uit de stukken meende hij toen te mogen opmaken dat de gewenschte verbetering van het kanaal naar Harlingen er toch zal komen als zijnde een onderdeel, het middenstuk van het geheele plan van verbetering van het grootscheepsvaarwatermaar nu door Gedeputeerde Staten bezwaar wordt gemaakt tegen deze clausule meent hij, dat er voor de gemeente bij het vervallen der voorwaarde niet voldoende waarborgen aanwezig zijn dat het kanaal van Leeu warden naar Harlingen op de voor grootscheepsvaarwater ver- eischte afmetingen zal worden gebrachtjuist het laatste van Gedeputeerde Staten ingekomen schrijven geeft hem naar hij meentgegronde aanleiding tot die vrees. In dien brief toch wordt door Gedeputeerde Staten gezegd dat aan die verbetering „gevolg zal worden gegevenzooals door ons (Gedeputeerde Staten) wenschelijk zal worden geachtOp gevaar afvan aan den heer Meijer den schijn te gevenvan de totstandko ming van het nieuwe kanaal onmogelijk te makenzal hij te gen het voorstel stemmen. Er is nu eenmaal besloten tot het doen graven van dat kanaal en dan moet ieder lid en dus ook spr. met eerbied voor de besluiten van den raad medewerken aan de totstandkoming er van maar dan ook zoo goed mogelijk. De heer van Slotordijck heeft nogmaals het woord ge vraagd om op te komen tegen hel door den heer Duparc ge sprokene. Dit geachte lid wraakte spr's aanhaling van het rapport van Gedeputeerde Staten van 1890 met de opmerking, dat de raad hiermede niets te maken zou hebben. Dit rapport is echter geen res inter aliosmaar een publiek stuk waar van men gebruik mag maken om in het licht te stellen, dat des tijds Gedeputeerde Staten wel degelijk erkenden het verband tusschen de verbetering van het kanaal HarlingenLeeuwarden en de doorgraving naar de Tijnje. De heer Meijer ziet in de gewraakte bepaling eene voorwaarde, geene tijdsbepaling zooals spr. doet. Deze opvatting berust op de bewoordingengene is gegrond op de gehouden discussie. De heer Hijlkema heeft echter zijne woorden juist gekozen het karakter van voorwaarde zou er zijn als er stond „indien", maar in de woorden „alleen dan wanneer" ligt niets anders dan eene tijdsbepaling. En nu moge men met den heer Meijer er op vertrouwen dat de verbetering van het kanaal van Leeu warden naar Harlingen een onvermijdelijk accessoir is maar dan schaadt deze clausule ook niet en zouden Gedeputeerde Staten er geen aanstoot in vinden. Het argument van den heer Meijerdat bij handhaving van die clausule het totstand komen van het kanaal gevaar loopt klinktmaar volgens spr. niet ver genoeg. Dat geachte lid schijnt op de hoogte te zijn maar spr. zou hem toch willen vragen of het kanaal wel tot stand zal komen als de clausule weggenomen wordt. Hij be twijfelt 't zeer en blijft bij zijne straks uitgesproken zienswijze, dat het besluit van 26 Mei ongewijzigd moet blijven. Den heer Bekhuis komt 't voordat het debat vrij wel uitgeput is bij de behandeling in de sectiën in de zitting van 26 Mei en nu heden is alles gezegd. Toch wenscht hij nog een enkel woord te spreken. Door de heeren van Sloterdijck en Dirks is de laatste missive van Gedeputeerde Staten aangevallen waarop het onderwerpe- lijk voorstel is gegrond. In die missive wordt gezegd dat door deze clausule een nieuw element in de zaak wordt gebracht genoemde sprekers achten dit onjuist, doch spr. deelt de ziens wijze van Gedeputeerde Staten. Het amendement van den heer Hijlkema bracht een element er in dat er nooit bij behoord had de gevoerde onderhandelingen betroffen alleen den aanleg van een nieuw kanaal en de verbetering van het vaarwater van de Tijnje naar .Garijp maar nimmer was er sprake van deze voorwaarde. Eerst op het eind der discussiën op 26 Mei j.l. is door aanneming van het amendement Hijlkema de vaart Leeuwarden—Harlingen in het voorstel gebracht. Spr. kan zich zeer goed begrijpen dat Gedeputeerde Staten niet bereid zijn thans de onderhandelingen voort te zetten. Het gaat toch niet aandat de gemeente zich bemoeie met zaken van de provincie terwijl het bovendien overbodig isdaar reeds in 1885 de Staten der provincie in beginsel tot de verbetering van het kanaal van Leeuwarden naar Harlingen hebben besloten. Deze zal ook zonder bemoeiing van de gemeente worden uit gevoerd op het oogenblik dat door het provinciaal bestuur daarvoor dienstig wordt geoordeeld. De wenschelijkheid om het geheele grootscheepsvaarwater te verbeteren deed Gedeputeerde Staten zich tot de gemeente wenden omtrent het graven van een nieuw kanaal tot de Tijnje, waarover de onderhandelingen tot nu toe zijn gevoerdmaar ook hierover alleen. Met hetgeen er verder gebeuren zal, heeft de raad zich niet te bemoeien. Blijft de raad bij het den 26 Mei genomen besluit moet de bedoelde clausule worden gehandhaafddan is het kanaal ten doode opgeschreven. De heer van Sloterdijck moge daarin geen voorwaarde zienspr's meening is wel degelijk dat hier is gesteld eene voorwaarde en wel eene voorwaarde van den zelfden rang als de verbetering van het vaarwater van de Tijnje naar Garijp. Spr. meent genoegzaam te hebben aangetoonddat het ge meentebelang eene aanneming van het voorstel medebrengt hij ziet in de totstandkoming van het nieuwe kanaal een krach- tigen hefboom tot verbetering van het kanaal naar Harlingen een drang voor de provincie om daartoe over te gaan en daar om moet z.i. het voorstel van burgemeester en wethouders wor den aangenomen. De heer Dlrks herhaaltdat de verbetering van het ka naal LeeuwardenHarlingen geen nieuw element is waarover nooit is gesproken. Dit woord element is trouwens een veel beteekenend woord. Spr. meende tot hiertoedat er maar vier elementen bestondenmaar hij vergist zich de verbetering der vaart van Leeuwarden naar Harlingen is het vijfde. Die verbetering stond dan ook niet op den achtergrond bij Gede puteerde Staten. In bijlage no. 7 leest men (blz. 2) Gedepu teerde Staten hebben zich met dit denkbeeld (dat het maken van het middenstuk door Leeuwarden moest geschieden) ver- eenigd omdat de voorgenomen verbetering van het grootscheeps vaarwater HarlingenLeeuwarden zoowel met het graven van het nieuwe kanaal als met de verbetering van het vaarwater van Schilkampen de Tijnje) tot de Fonejacht bij Garijp) verband houdt en (let welals één geheel kan worden be schouwd. Hij heeft vroeger reeds in de eerste geheime zitting aangedrongen op eene grondige verbetering van dat kanaal, ook omdat dit noodzakelijk is voor eene geheele verbetering van het grootscheepsvaarwater in de provincieen wenscht daaromtrent met den heer Hijlkema zekerheid te hebben. Nu, naar zijn opvattingschemert in de laatste missive van Ge deputeerde Staten door, dat het plan van die grondige verbetering nog lang niet vaststaatzij toch zeggen dat dit kanaal is aan gelegd op de afmetingen voor grootscheepvaarwaters vereischt en het tot de roeping van het provinciaal gezag behoort om te zorgendat het aan deze bestemming kan blijven beant Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 22 September 1891. 89 woorden en niet tot die van de gemeente Leeuwardenom zich daaiin te mengen. Maar Leeuwarden moet nooit zelf een grootscheepsvaarwater graven voor dat het zeker is, dat schepen van dienzelfden diep gang uit Harlingen kunnen komen. Dat was de goede strek king van het amendement Hijlkema. De heer Meijer heeft eindelijk spreker beschuldigd van de' cijfersvoor het amendement uitgebracht, ten onrechte te heb ben verhoogd doch zijne vermindering er van bewijst dat hij Tart de grouper les chiffres nog beter kent dan spreker. De heer Troelstra doet opmerken dat burgemeester en wethouders aan het raadsbesluit van 26 Mei j 1. eene nieuwe redac tie wenschen te geven met weglating van de clausule bij amende ment van den heer Hijlkema er in opgenomen. Dit voorstel geeft nu aanleiding tot nieuwe algemeene besprekingen. Spr. zal zich echter bepalen tot de gewraakte clausulewaartegen Gedeputeerde Staten bezwaren hebben. Welke bezwaren zijn dat 'i In de eerste plaats zeggen zedat de clausule öf niets beteekent öf, zoo dit wel het geval is ze der gemeente een recht geeft om mede te oordeelen over het al öf met vol doende der aan te brengen verbeteringen aan het kanaal Leeu wardenHarlingen. Met den heer Bekhuis kan spr. zich voor stellen dat Gedeputeerde Staten deze opvatting hebben. De heer van Sloterdijck zeide dat die clausule niets beteekentdat ze geen voorwaarde behelstgeen oordeel inhoudt over de mate van verbetering doch alleen eene tij bepaling iswaarmede als 't ware gezegd wordtdat het graven van het nieuwe kanaal ongeveer gelijktijdig moet geschieden met de verbetering van het kanaal LeeuwardenHarlingen. De heer van Sloterdijck gaat niet zoo ver als de heer Dirks, die van meening isdat van de bedoelde verbetering niets zal komen. Die beweering vindt spr. dan ook heel kras; in 1885 is door de Piov. Staten in principe tot die verbetering besloten en werden Ged. Staten tot het indienen van een plan uitgenoo- digddeze hebben tweemalen, in 1889 en 1890, voor de vol doening aan die uitnoodiging om aangevoerde redenen diligent- verklaring verzocht en verkregen en zou-men dan mogen zeggen, dat zij er niets van meenen Zij zouden daardoor niet alleen den raad dezer gemeente dupeeren, maar ook den Prov. Staten een slag in het aangezicht geven. Spr. kan dan ook met die zienswijze niet medegaan. Hij beroept zich op de straks aan gehaalde missive van Ged. Staten, in de Zomerzitting van 1890 van de Prov. Staten aangebracht en welke hij voor een deel nogmaals voorleest. Hierop grondt hij zijne overtuigingdat het als een paal boven water staat, dat als de gemeente mede werkt tot het doen graven van een nieuw kanaal, dit zal ge schieden tegelijk of in verband met eene verbetering van het het kanaal naar Harlingen. De Provinciale Staten zullen nooit eene subsidie verleenen voor een kanaal Leeuwarden—Tijnje zonder te staan voor een voorstel tot verbetering van het kanaal naar Harlingen. Spr. kan zich niet voorstellen dat het anders zou kunnen geschieden. Ged. Staten willen echter niet dat door den raad een oordeel worde geveld over de mate van die ver betering dit ligt op den weg der provincie. Spr. wenscht nog déze vraag aan den heer Hijlkema te doen: wat heeft hij bedoeld met zijn amendementwelke waarde en welk gewicht heeft hij daaraan gehecht in verband met de ge schiedenis van het kanaaldie hem als oud lid van den raad bekend is. Hij weet 'tdat velendie voor zijn amendement hebben gestemd 't deden, omdat hethoewel overtollig zijnde, geen kwaad kon en zij niet verwachtten dat Ged. Staten er bezwaar tegen zouden hebben. Bij liet primitief voorstel van burgemeester en wethouders was er geen sprake van en even min in het verslag van rapporteurs omdat naar hunne mee ning die verbetering vaststond. Het overtollig amendement blijkt nu te zijn een steen des aanstoots ja zelfs een rots der ergernis en nu is het beter dat amendement weer te schrappen. Meent echter de meer derheid van den raaddat de clausule moet blijven gehand haafd dan is het dringend noodig dat door een der voor standers van het amendement eene mate worde ingediend waaruit duidelijk de beteekenis er van blijkt dat de raad geen oordeel wenscht uit te spreken over de mate van verbetering, maar alleen eene tijdsbepaling op het oog heeft in den geest van den heer van Sloterdijck. De heer Buma had aanvankelijk niet het voornemen zich in het debat te mengen omdat er geen nieuwe motieven zijn aan te voeren maar na de gevoerde discussie wenscht hij den heer Hijlkema in overweging te geven, zijn amendement te wij zigen of zal zelf een amendement in dien geest indienen om aan het bezwaar van Ged. Staten tegemoet te komen. Deze achten de clausule öf van geene beteekenis öf een recht gevend aan de gemeente om mede te oordeelen over het al ot niet voldoende der verbetering. Dit is dan ook geenszins de be doeling van den raaddeze beschouwt het nieuwe kanaal als één geheel uit te maken met de verbetering van het geheele grootscheepsvaarwater, maar wil de Staten vrijlaten in de uitvoering der verbetering. Spr. stelt derhalve voorhet betrekkelijk onderdeel van het raadsbesluit van 26 Mei jl. te lezen als volgt: „voor hare re kening uitvoere het verbeteren van de vaarwaters van Harlin gen tot Leeuwarden en van de Tijnje tot Garijp, beide op zoo danige afmetingen als de Staten in het belang van provincie en gemeente zullen vermeenen noodig te zijn." De heer Hijlkema wenscht in 't kort op de vraag van den heer Troelstra, welke waarde aan zijn amendement is te hechten, te antwoorden. Zijne bedoeling iszekerheid te heb ben omtrent de verbetering van het vaarwater naar Harlingen. De voorstanders van het nieuwe kanaal a tort et a travers, ook zonder die zekerheid komen er telkens op terugdat bij Pro vinciale Staten dat plan bestaat. Dit is echter een geloof, geen zekerheid. Spr. kan zich niet begrijpen dat waar de Staten der provincie bij Gedeputeerde Staten aandrongen op een plan tot uitvoering dier verbetering en de raad als tijdsbe paling die clausule aan zijn besluit verbond, Gedeputeerde Sta ten dit niet met beide handen aangrepen. Er bestaat niets tegen. Doch als men geen zekerheid heeftdan staat men met gebonden handen als eenmaal het besluit is genomen. Is het kanaal van Leeuwarden naar Harlingen niet in goeden staat, dan heelt men niets aan het nieuwe kanaal. Men moet de oogen gevestigd houden op de mate dier verbetering. De heer Bekhuis zeide dat die verbetering zal tot stand komen als de Staten oordeelen dat de tijd er voor gekomen ismaar wanneer zal die tijd daar zijn Het nieuwe kanaal is, althans in verhouding tot het groote geldelijke offerdat de gemeente er voor moet brengen een ondingals niet eene algeheele verbetering tot stand komt. Zoo zal menals men een huis heeft gekochtveel ten koste willen leggen aan eene verbetering er vandoch zijn de fundamenten niet goed dan heeft men er niets voor over. Het amendement van den heer Buma wordt niet ondersteund en blijft dus buiten behandeling. De heer Troolstra heeft uit de toelichting van den heer Hijlkema begrependat Gedeputeerde Staten de zaak niet zoo kwaad hebben ingezien en dat de bedoeling van den voorstel ler van het amendement werkelijk is geweestom den raad te doen oordeelen over de mate van verbetering. Spr. geloolt niet, dat de voorstemmers dit zoo hebben opgevat. Het blijkt nu hoe gevaarlijk dat amendement was het gaat toch niet aan om voor iets wat zuiver provinciaal belang is zooals het vaar water naar Harlingen door den gemeenteraad te doen beoor- deelen of het naar zijne meening wel op voldoende diepte en breedte wordt gebracht. Dat oordeel dient men aan de Pro vinciale Staten over te laten. De beraadslagingen worden hierop gesloten. Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt in stem ming gebracht en aangenomen met 13 tegen 8 stemmen die van de heeren DirksPlantenga TheunisseHijlkema Oos- terholf v. d. Scheer van Sloterdijck en Buma.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1891 | | pagina 3