114
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 10 November 1891.
noemde heeren wederom ieder 9 stemmen en op de heeren
Beintema en van der Meulen ieder 1 stembij herstemming
tusschen eerstgenoemde heeren op ieder van hen 10 stemmen.
Hierop wordt tot loting tusschen deze twee heeren overgegaan,
met den uitslag dat het briefje met den naam van den heer
Mr. L. D. Losecaat Vermeer uit de bus wordt getrokken, zoodat
deze tot voogd wordt benoemd.
De uitslag van de stemming .voor de tweede vacature is,
dat 17 stemmen zijn uitgebracht op den heer N. H. v. d. Meu
len, zoodat deze wordt benoemd. De heer Mr. H.T. Westen
berg verkreeg 1 stem.
Vóór de laatste stemming hadden de heeren Oosterhoff en
de Jonge de vergadering verlaten.
3. Benoeming van twee leden der commissie van toezicht op
het lager onderwijs (vacatures door periodieke aftreding van de
heeren F. Plantenga en Dr. E. O. Houtsma.)
Door de commissie worden aanbevolen
Voor de eerste vacature de heeren
1. J. G. Singels.
2. Mr. B. van Loon.
3. Mr. H. T, Westenberg.
Voor de tweede vacature de heeren
1. Dr. E. O. Houtsma.
2. J. G. Singels.
3. Mr. G. B. Menalda.
De uitslag der gehouden stemmingen is, dat de heeren J. G.
Singels en Dr. E. O. Houtsma worden benoemd respectievelijk
met 17 en 18 stemmen. De heer Mr. B. van Loon verkreeg
1 stem.
4. Benoeming van een lid der commissie van administratie
der stadsbank van leening (vacature G. Noë Lzn.)
Door de commissie worden aanbevolen de heeren G. Noë Lzn.
en T. B. Plantenga Ozn.welke aanbeveling overeenkomstig art.
3 van het reglement voor deze instelling door burgemeester en
wethouders is vermeerderd met de heeren Mr. J. G. Peeting
en Mr. J. Tjebbes.
De uitslag der gehouden stemming isdat de heer G. Noë
Lzn. met algemeene (18) stemmen wordt benoemd.
5. Benoeming van een stadsgeneeskundige.
Met alle (18) stemmen wordt de voorgedragene de heer Dr.
J. C. Schreuder benoemdovereenkomstig de verordening voor
den tijd van drie jaren.
6. Voorstel van burgemeester en wethouders tot hel verlee-
nen van eervol ontslag aan den heer Dr. Vitus Bruinsma als
leer aar aan het gymnasium.
Overeenkomstig het voorstel van burgemeester en wethouders
wordt beslotenhet gevraagd eervol ontslag te verleenen met
ingang van 1 Januari 1892.
7. Voorstel van burgemeester en wethouders tot verhuring
van een stuk gemeentegrond aan den Stienserweg.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt besloten
behoudens goedkeuring van Gedeputeerde Staten den grond
ter oppervlakte van 23,75 centiare uitmakende het noorde
lijk gedeelte van het perceel ten kadaster bekend gemeente
Leeuwarden in sectie D no. 597 gelegen aan de westzijde van
den Stienserweg, onderhands te verhuren aan Jurjen Heidanus,
wonende alhier onder voorwaarde
1. dat de verhuring geschiedt voor den tijd van vijf achter
eenvolgende jaren ingaande den 1 Januari 1892 en eindigende
den 31 December 1896.
2. dat de huursom zal bedragen twee gulden per jaar, jaar
lijks in één termijn te voldoen vóór of op den 1 Mei, alzoo voor
het eerst op den 1 Mei 1892.
3. dat de op het gehuurde aanwezige mestvaalt op voldoende
wijze ten genoegen van het gemeentebestuur van den publieken
weg worde afgescheidenmet inachtneming voor zoover noodig
van het bepaalde in art. 47 der verordening houdende algemeene
bepalingen van politie voor de gemeente Leeuwarden (gemeen
teblad no. 7 van 1887).
8. Voorstel van burgemeester en wethouders tot vaststelling
van verordeningen betreffende de vischmarkt.
(Zie gemeenteblad no. 21 tot het verslag van 's raads han
delingen).
De algemeene beraadslagingen over dit voorstel worden ge
opend.
De heer Duparc had aanvankelijkbij het lezen der toe
lichting, verwachtdat burgemeester en wethouders het voor
stel zouden doen om de vischmarkt op te heffen. Alles toch,
wat zij onder de oogen van den raad brengen pleit voor eene
opheffing. Zij zeggen „Bestonden er geen vischmarkt en geene
verordeningen omtrent den verkoop van visch, gevogelte, groente
en fruit aan de marktdan zou zeker niemand er aan denken,
om thans dergelijke expres voor den verkoop van die voorwerpen
ingerichte gelegenheid tot stand te brengen of de wijze van
verkoop te regelen." Hieruit moet men opmakendat zij van
oordeel zijn, dat de vischmarkt haar raison d' être heeft ver
loren. Wat ware nu natuurlijker geweestdan dat zij tot
opheffing van deze inrichting adviseerden En toch stellen zij
eene nieuwe regeling voor van het gebruik der vischmarkt en
van de wegens dat gebruik te heffen rechten.
Spr. gaat nochtans niet met hen mede. De vischmarkt is
een schadepostzooals ook nog kort geleden, bij de behande
ling der gemeentebegrooting is aangetoond. Waarom nu eene
inrichting behouden die niet meer voor de behoefte, waarvoor
zij destijds is gemaakt noodig is Omdat zij nu eenmaal.be-
staat Voor spr. zijn dit allerminst gronden. Beter zegt hij
ten halve gekeerd dan ten heele gedwaald, en daarom wenscht
hij de inrichting te zien opgeheven. Spr. bedoelt hiermede niet
om het gebouw der vischmarkt af te breken dit kan zeer goed
blijven bestaan en misschien voor een ander doel worden be
stemd.
Tot staving van den achteruitgang der vischmarkt deelt spr.
eenige cijfers mede. Terwijl de bruto opbrengst in 1876 ruim
f 17,700 was, daalde zij van dit jaar af gaandeweg tot ƒ915
in 1890.
Spr. is van oordeel dat de tijden voorbij zijn dat ook het
gemeentebestuur zijne vaderlijke zorgen voor alles en allen
meende te moeten uitstrekken. Ook buiten die zorgmen
ziet het, weet men de visch aan den man te brengen.
Wel is waar, kan de keuring der visch op de vischmarkt
beter geschiedenmaar daar de visch ook is begrepen in de
ten vorigen jare zoo versterkte politieverordening op den verkoop
enz. van onderscheidene levensmiddelen, is er voldoende waar
borg, dat er geen vischwaarvan het gebruik nadeelig voor de
gezondheid kan zijn zal worden verkocht.
Spr. zal zich op grond van een en ander tegen het voorstel
verklaren.
De Voorzitter gelooft niet, dat de heer Duparc door zich
tegen het voorstel te verklaren zal bereiken wat hij beoogt. Hij
zal daartoe eene motie moeten indienenom het voorstel niet
in behandeling te nemen en burgemeester en wethouders uit
te noodigen een nader voorstel te doen.
De heer Duparc acht het voldoende tegen het voorstel te
stemmen. Wordt dit afgestemd dan zullen burgemeester en
wethouders hierin eene voldoende vingerwijzing zien, om zeiven
een voorstel tot opheffing der vischmarkt in te dienen.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dinsdag 10 November 1891.
115
De heer Troelstra gelooft weldat er veel te zeggen is
voor het denkbeeld van den heer Duparc om de vischmarkt op
te heffenmaar toch acht hij 't niet raadzaam. De heer Duparc
noemde deze inrichting een schadepost. Wanneer men evenwel
overweegtdat volgens de nieuwe verordening de jaarwedde
van den gaarder ad ƒ100 en het onderhoud van het gebouw de
eenige uitgaven voor deze inrichting zullen zijnwaartegenover
men toch in ieder geval eenig bedrag aan ontvangen rechten
bijv. ad 50 kan stellen dan komt die schadepost op een klein
veld neêr, ten hoogste op een bedrag van ƒ80, ƒ90 a ƒ100.
De vischmarkt wordt zoo met dikwijls'dan toch enkele ma
len gebruiktblijkens de ook in dit jaar ingekomen staten. Uit
overweging hiervan meenden burgemeester en wethoudersdat
er niet genoegzaam aanleiding bestond tot een voorstel om de
inrichting nu reeds op te heffen.
Er komt nog dit bij. De vischafslager en de vischopbrenger
genieten een vast salaris uit de gemeentekaszij zijn dus ge
meenteambtenaren die bij afschaffing van de vischmarkt niet
zonder eenige vergoedining den vorm van pensioen of wacht
geld kunnen worden ontslagen. Nu is 't zeer wel mogelijk
dat een van beiden onder de nieuwe regeling zal worden aan
gesteld tot gaarderhetgeen natuurlijk van invloed zal zijn op
zijn wachtgeld. Spr. gelooft dus met, dat men door aanneming
van het voorstel financiëel in ongunstiger conditie zal komen.
In ieder geval is de geheele nieuwe regeling veel eenvondiger
dan de bestaandede vischafslagerde vischopbrenger enz.
worden afgeschaft en de vischmarkt blijft slechts eene gele
genheid waar men zijn visch kan verkoopen.
Den Voorzitter komt 'l ook beter voor, niet in eens
met den bestaanden toestand te brekendoch een tijdperk van
overgang in het leven te roepen. Burgemeester en wethouders
wenschen het voorstel te doen strekken tot een overgang naar
een nieuwen toestand, die wellicht tot iets goeds zal leiden.
De heer van Sloterdijck geeft te kennen, dat het motief
door den voorzitter aangevoerd, ook hem noopt, zich niet legen
het voorstel te verklaren. Hij beschouwt de nieuwe regeling
ook als een overgangsmaatregel, die ten slotte wellicht zal doen
zien, dat het beter is, de vischmarkt af te schaffen.
Het criterium evenwel, dal den heer Duparc leidt tot zijne
meening, dat opheffing van de vischmarkt gewenscht is, acht
spr. niet juist. De gemeente geeft verschillende gelegenheden
tot verkoop van warenvoor vee de veemarkt, voor boter en
kaas de waag; deze zijn alle inrichtingen van de gemeente, die
in bloeienden toestond verkeeren. Zoo is de vischmarkt opge
richt voor den verkoop van visch, doch zij bloeit niet en gaat
meer en meer achteruit. Maar om hierom nu de gemeente
ontslagen te achten, zooals de heer Duparc doet, om nog lan
ger de gelegenheid tot den verkoop van visch open te stellen,
gaat niet aan. Het is geen juiste maatstaf, dat de gemeente
't alleen dan zou moeten doen, als zij door den bloeienden toe
stand der inrichting er voordeel van had.
De heer Duparc gelooft, dat het tijdperk van overgang,
waarvan door de beide vorige sprekers is gewaagd, reeds lang
is ingetreden, nl. sinds de aanvoeren van visch zoo belangrijk
zijn afgenomen, een bewijs dat de aanvoerders van visch niet
langer van de vischmarkt gediend willen zijn. Spr. toont dit
nog nader aan uit het van jaar tot jaar verminderd getal mij
ningen.
De heer van Sloterdijck bracht de veemarkt en de waag in
het debat. Spr. moet op zijn beurt zeggen, dal hij die voor
beelden minder gelukkig gekozen acht. Van beide inrichtingen
toch wordt steeds drukker gebruik gemaakt, daarbij is inderdaad
een groot algemeen belang betrokken. Geheel liet tegenover
gestelde geldt echter van de vischmarkt.
De heer Dirks is ook voor het behoud van de vischmarkt.
Deze toch is niet alleen voor den verkoop van visch,, maar o. a.
ook voor dien van groente, fruit enz. bestemd. Hier is reeds
toch dikwijls ter sprake geweest het oprichten van een overdekte
groentemarkt, een groentenhal, zooals er een in Utrecht bestaat?
waar de verkoopers, die nu hier en daar in de stad verspreid,
en zonder eenige beschutting aan weer en wind blootgesteld
zijn, een drooge verkoopplaats kunnen vinden. Zoolang er der
gelijke inrichting niet bestaat, geeft de vischmarkt hun dan toch
altijd nog eenige gelegenheid, om beschut hunne waren te vei
len en wenscht spr. ze derhalve te behouden, als oner gang
naar hij hoopttot eene overdekte groentemarkt.
Hierop worden de algemeene beraadslagingen gesloten en
wordt overgegaan tot de behandeling der
Ontiverp-verordening regelende het gebruik van de overdekte
vischmarkt.
Artt. 1, 2 en 3 worden goedgekeurd, nadat op voorstel van
den heer van Sloterdijck in de eerste alinea van art. 2 het
woord „goederen" is veranderd in „waren."
Art. 4. „Ieder die een staan- of zitplaats op de vischmarkt
verlangt of eene verkooping bij afslag of op andere dergelijke
wijze wenscht te houden, geeft daarvan kennis aan den gaar
der der vischmarktgelden."
De heer van Sloterdijck ziet hier voor het eerst eene
uitdrukking gebezigd die in de andere verordeningen ook voor
komt n.l. verkooping „bij afslag of op andere dergelijke wijze.''''
Dit is voor hem duister en met elkaar in tegenspraak. Zeer
stellig is dit het geval met de woorden „andere" en „dergelijke"
als aanduiding van de wijze van verkoop wat anders is kan
niet dergelijk zijn en omgekeerd. Maar bovendien, het is be
kend wat eene verkooping bij afslag is maar wat beteekenen
de woorden Op andere dergelijke wijze Spr. hoort zeggen
eene verkooping bij opbod! Maar dat is niet bij afslag en men
kan dus daarvan niet spreken als van „eene verkooping op der
gelijke wijze als die bij afslag."
Dit artikel heeft met deze woorden op 't oog eene verkooping
die niet onderhandsch is eene verkooping tusschen bepaalde
verkoopers en onbepaalde koopersn.l. de hoogste bieders de
eerste mijners, enz., dus eene openbare. Daarom zou spr. hier
in de plaats van bovenbedoelde woorden willen lezen „eene
openbare verkooping van waren als in art. 1 genoemd." Dit
sluit alles in zich, opbod, afslag, mijningen enz.
De heer Duparc heeft den heer van Sloterdijck hooren
spreken ook over verkoop bij opbod. Het zij hem evenwel
vergund, er op te wijzen, dat, volgens de nog bestaande fransche
wetgeving, verkoop bij afslag door een ieder, verkoop bij opbod
slechts ten overstaan van een openbaar ambtenaarnotaris
griffier of deurwaarder, kan plaats hebben.
De heer van Sloterdijck wil aannemen dat voor zeke
ren vorm van verkooping de hulp van een notaris of anderen
ambtenaar vereischt ismaar hieromtrent wordt in de verorde
ning niet beslist, en niets beletom voor dergelijke verkoopin-
gen de vischmarkt als plaats aan te wijzen. Hierbij wordt in
het midden gelaten of eene verkooping moet geschieden dooi
den gaardereen notaris of een deurwaarder.
Het amendement van den heer van Sloterdijck wordt door
burgemeester en wethouders overgenomen en het artikel, dien
overeenkomstig gewijzigd wordt zonder hooldelijke stemming
vastgesteld.
De heer Dirks wenscht nog even bij dit artikel terug te
komen op art. 1 waar wel van gevogelte, maar niet van wild
wordt gesproken. Hij vraagt wat hiervan de reden isin
andere plaatsen toch bijv. in den Haag wordt wel degelijk in
het openbaar wild bij afslag verkocht op eene vaste plaats gelijk
deze.
De heer Troelstra heeft straks het denkbeeld hooren uiten
om de vischmarkt af te schaffen en nu wil de heer Dirks uit
breiding aan de inrichting geven.
In de vigeerende verordening wordt echter van geen wild