122 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 24 November 1891. 179 letter s der gemeentewet, ook beter dan het opdragen casu quovan het maken van een ontwerp aan eene raadscommissie. De heer van Sloterdijck moet er den heer Troelstra naar aanleiding van diens opmerkingdat ieder lid een voorstel kan doenop wijzen dat hij in de vergadering van 28 Juli zijn voorstel opzettelijk in dien vorm heeft gedaan dat burge meester en wethouders werden uitgenoodigd een onderzoek in te stellen. Spr. wilde bij gebreke van dergelijk onderzoek niet rauwelijks zelf een voorstel doen. Indien de missive van bur gemeester en wethouders voor kennisgeving werd aangenomen, zou 't voor de leden nog moeielijker zijn een zelfstandig voor stel te doendaar zij geen kennis hadden kunnen nemen van de bijlagen. Dit argument vooral pleit voor eene aanhouding der beslissing tot eene volgende vergadering. De heer TrOölstra heeft hiertegen geen bezwaar. Er had echter eene conclusie aan de missive moeten worden vastgeknoopt; deze had moeten inhouden het voorstelom de missive voor kennisgeving aan te nemen. Dit kan nu nog geschieden. De beraadslagingen worden gesloten. Overeenkomstig het voorstel van den heer van Sloterdijck wordt beslotenhet voorstel, om de missive voor kennisgeving aan te nemen in eene volgende vergadering aan de orde te stellen. IV. Wordt overgegaan tot behandeling van de op den op roepingsbrief vermelde punten. 1Benoeming van eene onderwijzeres aan de gemeenteschool no. 3 (vacature Mej. C. Asman De voordracht is samengesteld uit 1. Mej J. Borgman te Fra- neker2. Mej. H. Brandenburgh te Menaldum en 3. Mej. E. F. Goeman te Leeuwarden. De uitslag der gehouden stemmingen is, dat bij eerste stem ming op Mej. Borgman en Mej. Goeman ieder 9 stemmen en op Mej. Borger 1 stem werden uitgebracht en dat bij tweede stemming Mej. Goeman 10 en Mej. Borgman 9 stemmen ver kreeg, zoodat Mej. Goeman tot onderwijzeres wordt benoemd. De datum van infunctietreding zal nader door burgemeester en wethouders worden bepaald. 2. Benoeming van een lid der commissie van toezicht op de scholen van middelbaar onderwijs, wegens periodieke aftreding van den heer Jhr. Mr. F. van Panhuijs. Door de commissie worden aanbevolen de heeren 1. Jhr. Mr. F. van Panhuijs2. Mr. G. J. Prakken en 3. Dr. J. C. Schreuder. Het resultaat der gehouden stemming is dat de heer van Panhuijs met algemeene stemmen wordt benoemd. 3. Voorstel van burgemeester en wethouders omtrent de be noeming van twee onderwijzers met acte Fransch aan de ge meenteschool no. 4 (wegens uitbreiding van het onderwijzend personeel). Burgemeester en wethouders stellen hierbij voor I. Te besluiten, dat het tractement van G. Zijlstra zal wor den verhoogd en worden gebracht op ƒ800, onder verplichting zich te gedragen naar alle bestaande of nog nader vast te stellen verordeningen. II. over te gaan tot de benoeming van een tweeden onder wijzer met acte Fransch aan de gemeenteschool no. 4 uit de volgende voordracht: 1. K. Dokter te Harlingen 2. E. Bont Wiers te Winschoten, 3. E. Levi te Hengelo en 4. J. de Lan gen te Beerta. Op voorstel van den voorzitter wordt eerst overgegaan tot eene benoeming van een onderwijzer uit deze voordracht. Het resultaat der gehouden stemming is, dat alle (19) stem men op K. Dokter zijn uitgebracht, zoodat deze wordt benoemd tegen een nader door burgemeester en wethouders te bepalen datum. Hierop wordt het eerste onderdeel aan de orde gesteld. De heer V8U Sloterdijck heeft in eene zinsnede in dit voorstel aanleiding gevonden tot het vragen van eenige inlich tingen. Het is nl., waar burgemeester en wethouders zeggen dat „naar hun oordeel een onderwijzer niet kan worden benoemd aan eene school, waaraan hij reeds werkzaam is." Spr. kent den grond voor dit oordeel niet. De reden, waarom hij nadere inlich tingen wenscht te ontvangen, ligt in de eerste plaats hierin, dat de schoolopziener geen bezwaar had tegen eene benoeming van den onderwijzer G. Zijlstra uit eene voordracht. Die ambtenaar is toch ook geroepen om de wet en de verordening tegen wien ook te handhaven. Ware dit punt aan diens aandacht ontsnapt, dan zou 't overweging verdienen, om zijn nader advies in te win nen maar spr. meent a priori te mogen veronderstellendat zulks niet het geval is geweest. In de tweede plaats vraagt spr. nadere inlichting, omdat hij meent, dat op de voorgestelde wijze niet de meest rationee- le weg wordt gevolgd om in de behoefte aan een onderwij zer te voorzien. Wegens de vergrooting van de gemeenteschool no. 4 moet het onderwijzend personeel worden uitgebreid en zullen hiertoe heden twee onderwijzers met acte Fransch wor den aangesteld. Deze betrekking is' eene anderedan die de onderwijzer Zijlstra thans inneemt en waarin hij met andere onderwijzers gelijk staat. In de plaats nu van aan Zijlstra een tractement van ƒ800, dus eene personeele verhooging van jaar wedde te gevenware het beter aan de nieuw geschapen plaats eene jaarwedde van ƒ800 te verbinden en daarin op de gewone wijze te voorzien. Want bij aanneming van dit voorstel zal de raad in strijd met het voorschrift van de wet geene benoeming doen uit eene voordracht. Bovendien is eene oproeping gedaan voor onderwijzers met acte Fransch, en toch zal bij het volgens het voorstel te nemen besluit aan Zijlstra niet worden opgedragen het geven van onderwijs in het Fransch, maar hij enkel worden verplicht, zich te gedragen naar alle bestaande of nog nader vast te stellen verordeningen eene verplichting die trouwens op alle ingezetenen rust. Spr. moet dus vooralsnog bezwaar maken met het voorstel mede te gaan, tenzij hij voldoende wordt ingelicht. Den heer van Harinxma thoe Slooten doet 't genoegen dat zich over dit onderwerp een debat heeft ontsponnen. Het geldt hier uitsluitend eene wetsinterpretatieeene kwestie, die interessant isdoch niet volkomen nieuw. Het is toch reeds voorgekomen, dat een onderwijzer aan eene school geen pro motie kon maken, omdat hij er reeds aan werkzaam was, en toen ontslag vroeg, om daarop tot een betrekking met hooger salaris aan die zelfde school te worden benoemd. In de eerste plaats wees de heer van Sloterdijck er op, dat de voorgestelde maatregel eene minder regelmatige interpreta tie van de wet zou betreffen, eene interpretatie, die buiten de aandacht van den schoolopziener schijnt te zijn gevallen. Spr. zal de laatste zijn, om dit laatste te betwisten, maar men staat nu eenmaal voor het feit, dat die ambtenaar die opmerking niet heeft gemaakt. De gang van zaken is evenwel zoo de ingekomen sollicitatie-stukken worden gesteld in handen van het hoofd der betrokken schooldeze brengt zijn advies uit en dit wordt met de stukken gezonden aan den Arrondissements schoolopziener. Deze deelt daarop zijn oordeel omtrent de op te maken voordracht aan burgemeester en wethouders mede. Hij schijnt in het onderwerpelijk geval geen aanleiding te heb ben gehad om ten opzichte van de benoeming van G. Zijlstra van den gewonen weg af te gaan en heeft dan ook voorgesteld, hem als no. 1 op eene voordracht te plaatsen. Waar nu eerst burgemeester en wethouders, de laatste auto Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 24 November 1891. 123 riteitdie eene benoeming moest voorbereiden, tegen dergelijke wijze van handelen bezwaar maken en een voorstel in anderen zin doen, daar heeft de raad hieromtrent eene beslissing te ne men tenzij hij 't wenschelijk achteen nader advies van den schoolopziener te doen inwinnen waartegen spr. geen het min ste bezwaar heeft. Het is waarwat de heer van Sloterdijck zeide, dat nu geene benoeming uit eene voordracht zal geschieden in zijn systeem is dit niet juistwant hij gaat uit van de veronderstelling dat er eenige soorten van onderwijzers zijn en van de soortwier bestaan hij op 't oog heeft, zal er geene benoeming plaats hebben. Dit hangt nauw samen met de interpretatie van de wet. Deze kent in hoofdzaak drie soorten van onderwijzers in de eerste plaats het hoofd der school, dan de „onderwijzers", die spr. thans duidelijkheidshalve „klassenonderwijzers" zal noemen en eindelijk de vakonderwijzers. Nu zijn er twee van die soorten, die hier buiten spel zijn. Het geldt hier noch een hoofd noch een vakonderwijzer, want de te benoemen onderwijzer zal niet uit sluitend belast worden met het geven van onderwijs in het Fransch maar eenvoudig een klassenonderwijzer in de oude onderwijswet van 1857 hulponderwijzer genoemd die ook Fransch zal doceeren. Bij de oproeping zijn dus gevraagd onderwijzers met eene aanteekening voor het Fransch op hunne acte. Waar nu burgemeester en wethouders uitgaan van de veron derstelling dat aan eene zekere school een gewoon onderwij zer moet worden benoemd en deze terminologie is volgens spr. juist daar zijn zij van oordeeldat Zijlstra niet kan worden benoemd tot eene betrekking die hij reeds bekleedt evenmin als iemanddie reeds lid van den raad is ingeval van het bestaan eener vacature tot raadslid verkiesbaar is. Wordt het voorstel aangenomendan verandert de positie van Zijlstra alleen in zooverre dat hij een hooger tractement krijgt. Indien de raad dit niet wenschtdan heeft hij eenvoudig het voorstel te verwerpen. De heer van Sloterdijck wil zich wat betreft de mede werking tot aanneming van het voorstelgaarne neêrgeven on der de explicatie van den heer van Harinxma. Maar toch moet hij de opmerking makendathet moge waar zijn dat Zijlstra niet kan worden benoemdde benoeming van twee onderwijzers met acte Fransch steunt op een raadsbesluiter is eene oproe ping gedaan voor onderwijzers met acte voor het Fransch en nu moet de raad medewerken tot hunne aanstelling. Nu de raad echter een der reeds aan de school verbonden onderwijzers eene andere plaats aanwijstdie hem tot het geven van onder wijs in het Fransch verbindt en waarvoor hij meer tractement zal ontvangen dient hij dezen dan toch ook zelf met dat on derwijs te belasten. Spr. erkent intusschen dat het hier enkel eene kwestie van theorie geldt; tegen het door burgemeester en wethouders beoogde doel van aanstelling van Zijlstra heeft hij geen enkel bezwaar. Spr. weet wel, dat de schoolopziener onbekend met de ziens wijze van burgemeester en wethouders daaromtrent moeielijk vooraf een oordeel kon uitspreken, maar zijne redeneering ging ook hiervan uitdatals er werkelijk een wettelijk bezwaar bestaat tegen eene benoeming van Zijlstra het a priori vreemd mag heeten dat dit aan de aandacht van den schoolopziener zou zijn ontsnapt. De heer Duparc wenscht nog iets in het midden te bren gen ter aanvulling van het door den heer van Harinxma thoe Slooten gesprokene. De zaak is zoo eenvoudig mogelijk. In twee klassen van deze school moet nog onderwijs in het Fransch worden gegeven waarvoor twee personen noodig zijn. Hier voor is eene oproeping gedaan. Daarna is gebleken, dat tot de sollicitanten behoort een der reeds aan de school verbonden onderwijzers, die evenwel, zooals door den heer van Harinxma thoe Slooten duidelijk is aangetoond, in casu niet kan worden benoemd. De verordening van 1884 heeft hierin echter voorzien, door de bepalingdat aan onderwijzersdie aan hunne school ook met het onderwijs in het Fransch worden belastf 200 jaar lijks meer wordl toegekend. Reeds vroeger is meer dan eens deze bepaling toegepast voor onderwijzers in andere bijvakken, zooals teekenen, gymnastiek, handwerken enz. buiten de school tijden. Wordt het voorstel aangenomen en dus Zijlstra met het ge ven van onderwijs in het Fransch belastdan zal echter het gevolg zijndat er in zijne plaats een onderwijzer voor het ge wone onderwijs moet worden benoemd. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel wordt daarop zonder hoofdelijke stemming aan genomen. De datum van ingang der vernooging van de jaarwedde van G. Zijlstra zal nader door burgemeester en wethouders wor den vastgesteld. 4. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het vérlee- nen van eervol ontslag aan Mej. C. van der Sluis als onder wijzeres in de handwerken. De door burgemeester en wethouders gewijzigde conclusie luidt aan Mej. G. van der Sluis, op haar verzoek, met ingang van 1 Januari 1892 eervol ontslag te verleenen als onderwijzeres in de handwerken aan de gemeenteschool no. 4. De beraadslagingen worden geopend. De heer Beucker Andreae heeft bij het lezen der stuk ken den indruk gekregen dataangezien de verschillende auto riteiten van oordeel zijn dat de betrekking van Mej. v. d. Sluis overbodig is geworden haar eenvoudig het ontslag wordt thuis gezonden. Spr. kan niet ontkennen dat dit hem onaangenaam heeft aangedaan. Mej. van der Sluis toch is sedert 1876 aan deze school werkzaam geweest en heeft volgens het schrijven van de commissie van toezicht steeds redenen tot tevredenheid over haar onderwijs gegeven. Men staat nu wel is waar voor het feitdat zij zelve haar ontslag heeft aangevraagd, misschien wel tengevolge van in vloed van buiten maar waar de commissie zegt dat zij steeds redenen tot tevredenheid gafdoch voor het oogenblik aan de school geheel overbodig iswenscht spr. te vragen of er eenig bezwaar zou bestaan tegen eene toevoeging aan de conclusie van het besluit, en wel eene toepassing van art. 39 der onder wijswettot tijd en wijle deze onderwijzeres in eene dergelijke betrekking kan worden geplaatst. Hij gelooftdat er wel redenen bestaan om iets meer te doendan haar eenvoudig een eervol ontslag thuis te zenden. De heer vaa Harinxma thoe Slooten gelooft, dat voor zoover hem bekend is, Mej. van der Sluis geene bewerking van buitenzooals de heer Andreae het uitdrukteheeft onder gaan maar wel weet hij dat haar tijdig is medegedeeld dat, tengevolge van de gewijzigde inrichting van het onderwijs aan deze schoolhaar diensten overbodig waren geworden. Het streven van de hoofden der scholen is meer en meer om de leerlingen in alle vakken zooveel mogelijk door hunne eigen klassenonderwijzers te doen onderwijzen en daardoor de vak onderwijzers te kunnen ontberen. Hierop is aan Mej. van der Sluis door het hoofd der school in overweging gegeven haar ontslag aan te vragen. Daarop heeft zij geantwoord dat zij hare betrekking steeds met ge noegen en tot tevredenheid harer superieuren had waarge nomenen niet genegen was ontslag te vragen. Was zij overbodigdan moest men haar maar ontslaan. Het is hier eene kwestie van zuiver financiëelen aard. Bur gemeester en wethouders meenden datwaar het gemeentebe stuur op zoo onbekrompen wijze in het onderwijs voorziethet van den raad niet te vergen is eene onderwijzeres in dienst te houdendie geheel overbodig is.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1891 | | pagina 2