n 124 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 24 November 1891 De heer Beucker Andreae besprak het denkbeeld om haar een wachtgeld toe te kennen omdat zij voor het oogenblik niet noodig is. Het is natuurlijk nu niet vooruit te zien of zij weer I eens noodig zal worden maar spr. gelooft niet dat die be hoefte zich vooreerst zal voordoen. Hij zou er dus niet voor zijnom aan deze onderwijzeres bij haar ontslag een wacht geld toe te kennen te meer niet omdat zij eene andere ge meentelijke betrekking bekleedt. De heer Duparc doet opmerken, dat de heer Beucker An dreae zich ten onrechte beroept op art. 39 der onderwijswet Daargelaten dat dit artikel bepaaltdat aan den onderwijzer alleen als hij tengevolge van de opheffing der school of van zijne betrekkingvan welk een en ander hier geenszins de re de is wordt ontslagen en niet in de termen valt, om pensioen te genieten, een wachtgeld wordt toegekendwordt het wacht geld verleend door het rijk. De raad kan noch mag dus op grond van dit artikel wachtgeld verleenen. Spr. wenscht hieraan nog toe te voegen, dat het hier eene vakonderwijzeres geldt, die in geen geval in aanmerking kan komen voor wachtgeld evenmin als pensioen en trouwens ook niet in het pensioenfonds bijdraagt. Meent intusschen de heer Beucker Andreae termen te kun nen vinden om aan de adressante op grond van hare veelja rige goede diensten, eene gratificatie in eens of jaarlijks toe te kennen, het blijft hem onverlet, daartoe het voorstel te doen. De heer Beucker Andrea© heeft alleen de vraag ge daan om de opinie van den raad te vernemen, doch hij deed geen voorstel. Hij was overigens zeer goed bekend met de strekking van art. 39 der onderwijswet dat op hoofden van scholen ziet, doch hij heeft alleen op dit artikel gewezen om dat men hier naar zijne meening een analoog geval heeftals waarop dit artikel doelt. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. 5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot goedkeuring van een plan van indeeling ter bebouwing van de terreinen der herberg „de Klanderien van de verkoopvoorwaarden. Burgemeester en wethouders stellen hierbij voor goed te keuren 1 I. het overgelegd plan van bebouwing van het terrein van de herberg „de Klanderij" en bijbehoorenden grond. II. de voorwaarden voor den publieken verkoop der volgens dat plan uit te geven bouwterreinen. De beraadslagingen worden geopend. De heer van Slotsrdijck heeft uit de stukken gezien dat het plan van indeeling der bouwperceelen is tot stand ge komen nadat het onderscheidene wijzigingen heeft ondergaan. Oorspronkelijk was het getal der perceelen belangrijk grooter dan nuwaardoor aan het bezwaar dat de perceelen te klein zouden worden is tegemoet gekomen. Ook nu nog vreest spr. er voordat een stijve rij van kleine huisjes zal verrijzen die G meter breed en 9 meter hoog zullen zijndus eigenlijk te smal voor die hoogte. Hij zal echter geen voorstel doen daarin nog wijziging aan te brengen. Maar wel zou hij eene toevoeging in de verkoopvoorwaarden wenschelijk achtenwaardoor men waarborg zal hebbendat men de soort van huizendie men daar wenscht te doen ver rijzen altijd zal behouden en dat niet later de eigenaren hun voordeel er in ziende de huizen in tweeën splitsen of de op volgers van de eerste huizen en deze komen bij de tegen woordige wijze van bouwen eerder dan voorheen kleine pandjes zonder verdieping worden. Daarom stelt hij voor, in de voorwaarden waar voorgeschreven wordt op de perceelen ge bouwen van bepaalde afmetingen te stichtendaaraan toe te voegen: „en in stand te houden." Die voorschriften gelden dan niet alleen voor de stichting maar voor altijd. Er dreigt an ders daar een buurt te ontstaan die zeker voor den welstand niet bevorderlijk zal zijn. Spr. doet nu reeds hiertoe het voorstel omdat hij niet weet, of de verschillende artikelen der voorwaarden afzonderlijk in behandeling zullen komen. De Voorzitter heeft het voornemen, eerst de goedkeuring van het plan van indeeling en daarna de verkoopvoorwaarden afzonderlijk aan de orde te stellen. Naar aanleiding van de opmerking van den vorigen spreker dat het oorspronkelijk plan nog al eens eene wijziging schijnt te hebben ondergaan deelt spr. mede dat de commissie voor openbare werken wijzigingen voorstelde niet omtrent de grootte der perceelen maar ten opzichte van de indeeling met het oog op eventuëele combinatie van perceelen bij publieken verkoop omdat het zich kan voordoen dat niet elk perceel een afzon derlijk eigenaar verkrijgt. Ook burgemeester en wethouders hebben enkele perceelen van de oorspronkelijke teekening tot één gemaaktwaardoor o.a. de grondwaarop nu de herberg „de Klanderij" staatéén perceel is geworden. Hierop wordt het plan van indeeling, zooals dit door burge meester en wethouders is overgelegd goedgekeurd, en wordt overgegaan tot behandeling der verkoopvoorwaarden. Art. 1 wordt zonder discussie aangenomen. Art. 2. De opmerking van den heer van Sloterdijck geldt de volgende bepaling in dit artikel„Omtrent deze perceelen wordt in hoofdzaak bepaald dat op de nos. VXIV ieder af zonderlijk over de volle breedte één gebouw moet worden ge sticht." Het amendement strekt, om hieraan toe te voegen: „en in stand te houden." De heer van Harinxma thoe Slooten kan onvoor waardelijk met dit amendement medegaan maar moet toch den geachten voorsteller vragen of hij van meening is dat door deze toevoeging een servituut wordt geschapen. Dit zou spr. wel wenschelijk achtenomdat men dan den meesten waarborg heeft dat dit voorschrift ten allen tijde zal worden gehandhaafd. De heer van Slotordijck moet deze vraag ontkennend beantwoorden. Er kan in de verkoopvoorwaarden geen sprake zijn van het opleggen van een servituut waar geen heerschend erf zou kunnen worden aangewezen maar wel van een beding bij de overeenkomst van verkoop. Eene niet-naleving hiervan kan evengoed kwade gevolgen voor den overtreder na zich sle pen. De Voorzitter deelt mede dat het amendement van den heer van Sloterdijck door burgemeester en wethouders wordt overgenomen. De heer Bekhuis ziet in het voorschrijven van de hoofdaf metingen voor de te stichten gebouwen het doel, om den waar borg te hebben dat er huizen zullen verrijzen die voldoen aan de eischen der hygiëne en van den welstand. In 't algemeen heeft hij hiertegen geen bezwaarmaar toch acht hij 't wen schelijk eene bepaling op te nemen dat in bijzondere geval len de koopers dispensatie kunnen bekomen van de opvolging dier voorschriften hierdoor zal het doel niet geschaad het gemeentebelang gebaat worden. Om een voorbeeld te nemen de perceelen nos. 1 en 2 moe ten worden bebouwd elk met een huis, waarvan de oppervlakte minstens 90 meter bedraagt; deze perceelen hebben geen groote oppervlakte, nl. 104 en 143 meter terwijl op per ceel 3dat 734 meter groot is, moet gesticht worden een gebouw van minstens 100 meter. Nu kan het geval zich voordoendat de kooper van perceel 3 ook kooper wordt van perceelen 1 en 2, en, op het eerstge- Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 24 November 1891. 125 noemde perceel een logement bouwende, de andere twee per ceelen hieraan wil dienstbaar maken, en dat hij in strijd komt met de bepalingen dezer voorwaarden. Zoo wordt nog voorgeschreven, dat op elk der perceelen 5 en 8 een gebouw ter oppervlakte van minstens GO meter over de volle breedte moet worden gesticht, terwijl de frontbreedte zeer groot isdie perceelen toch hebben twee fronten daar zij op een hoek liggen. Op die wijze kunnen er zich nog meer omstandigheden voor doen, die, zonder het doel uit 't oog te verliezen, het wensche lijk maken niet al te streng de hand te houden aan de afmetingen in art. 2 voor de gebouwen vastgesteld en het werkelijk in het belang der gemeente doen zijn dat dispensatie kan worden verleend. Spr. stelt daarom vooraan art. 2 de volgende alinea toe te voegen: „Indien de kooper van een of meer perceelen om bij zondere redenen eene wijziging in de bij dit artikel bepaalde afmetingen der te stichten gebouwen wenscht dan kunnen bur gemeester en wethouders daarvan op nader te bepalen voor- v. aarden vrijstelling verleenen." De Voorzitter deelt mede dat bij burgemeester en wet- h uuders geen bezwaar bestaatom dit amendement over te uemen. Hoewel de mogelijkheid om van de bepalingen af te wijken altijd zou bestaan door een nader raadsbesluit uit te lokken verdient 't wellicht aanbeveling om ter bespoediging van eene beslissing de bevoegdheid tot het geven van dispen satie aan burgemeester en wethouders te geven. De heer Bekhuis weet wel, dat de koopers aan den raad eene wijziging der voorschriften kunnen vragenmaar het re sultaat hiervan is toch altijd onzeker en het is voor hen van groot belangte weten dat zij van burgemeester en wethou ders dispensatie kunnen verkrijgeneene omstandigheiddie zeker van invloed zal zijn op de koopprijzen. De beraadslagingen worden gesloten. Het gewijzigd artikel 2 zoomede de overige artikelenwor den goedgekeurd. De verkoopvoorwaarden worden alzoo vastgesteld als volgt: VOORWAARDEN van den verkoop van negentien bouwterreinen ge legen aan den Overijsselschen straatweg en het Zuiderplein te Leeuwarden. Aanwijzing der Perceelen. Artikel 1. De uit te geven perceelen bouwterreinen zijn aangewezen op de bij deze bepalingen en voorwaarden behoorende situatie-kaart en bestaan in negentien perceelengelegen aan den Overijs selschen straatweg en het Zuiderplein geheel uitmakende de huizinge met bijbehoorend erf en land genaamd de herberg „de Klanderij" kadastraal bekend in sectie G no. 4691 en plaat selijk gekwoteerd Zuiderplein no. 99. Deze negentien bouwperceelen zijn verdeeld in twee afdee- lingen door een daartusschen ontworpen straat. De eerste afdeeling omvat de perceelen I groot 104 centiare. 143 III 734 IV 412 De tweede afdeeling omvat de perceelen V groot d= 156 centiare. VI 78 VII 78 VIII 156 IX groot 162 X 162 XI 162 XII 162 XIII 159 n XIV 107 XV 79 XVI 91 XVII 91 XV11I 87 XIX 84 Deze oppervlakten zijn in ronde cijfers opgegeven en niet ver bindend. Onder de oppervlakte van de perceelen V en XV tot en met XIX is het daarbij beboorend gedeelte sloot begrepen. Bepalingen betrekkelijk de bebouwing der onder art. 1 ge noemde perceelen. Artikel 2. Perceelen behoorende tot de 1 ste Afdeeling. Het stuk grond ten noorden van perceel I zal van gemeen tewege worden bebouwd. Op ieder der perceelen I en II moet over de volle breedte een gebouw worden gesticht en in stand gehouden ter opper vlakte van minstens 90 M2. De lengte of diepte daarvan blijft ter keuze van den kooper de hoogte dier gebouwen mag aan de frontzijde niet minder dan negen Meter bedragen gemeten van den bovenkant der achterzijde van het trottoir tot aan den muurplaat. Ten opzichte van perceel III wordt speciaal bepaald 1. dat de verkoop daarvan geschiedt met den opstal. 2. dat de kooper de herberg „de Klanderij" onmiddellijk na den 12 Mei 1892 moet afbreken en dat gebouw vóór den 12 Augustus d.a.v. moet zijn geamoveerd en de afbraak onmiddel lijk moet worden weggevoerd. 3. datindien daarop een hotel of logement wordt gesticht, dit gebouw uiterlijk op den 12 Mei 1893 als zoodanig in ge bruik moet zijn genomen. Op ieder der perceelen III en IV moeten vrijstaande gebou wen worden opgesteld en in stand gehouden, ieder ter opper vlakte van minstens 100 M2, waarvan de voorgevels op ten minste vier meter afstand van den achterkant van het trottoir opgetrokken moeten worden terwijl de onderlinge afstand tus- schen de op de perceelen III en IV te stichten gebouwen ten minste zes meter moet bedragen waarvoor minstens drie meter van elk perceel onbebouwd moet blijven terwijl de zijgevel van het gebouw op perceel IV te stichten, op drie meter afstand van de nieuwe straat moet worden gesteldaan de zijde van per ceel II mag van den grond, behoorende bij perceel III, minstens twee meter niet worden bebouwd. Voorts zal op ieder der perceelen III en IV één gebouw moe ten worden gesticht en in stand gehouden. De overblijvende onbebouwde gedeelten van deze perceelen zullen onderling en van den openbaren weg moeten worden gescheiden door middel van ijzeren hekwerken ter hoogte van 90 centimeter boven den achterkant van het trottoir en percee len III en IV bovendien aan de zijde van de nieuwe straat. Deze hekwerken moeten op steenen voet worden gesteld vol gens aan te geven richting. De doorreed en schuurzich bevindende op het bovengemeld perceel IV, zullen van gemeentewege vóór den 1 Juni 1892 worden geamoveerd. Perceelen behoorende tot de 2de Afdeeling. Omtrent deze perceelen wordt in hoofdzaak bepaald dat op nos V—XIV ieder afzonderlijk over de volle breedte één ge bouw moet worden gesticht en in stand gehouden ter opper vlakte van minstens 60 M2 en ter gelijke hoogte als voor de gebouwen der le afdeeling is omschreven.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1891 | | pagina 3