Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dinsdag 13 September 1892. Dr. J. Baart de la Faille, A. DuparcJ. Theunisse, G. Me- nalda en tot voorzitter de heer Dr. N. Reeling Brouwerwet houder. 4. Benoeming can leden eener commissie voor de openbare werken. Tot leden dezer commissie worden benoemd de aftredende leden de heeren Mr. J. Dirks J. F. H. Bekhuis, G. Menalda en R. H. Dijkstra. 5. Benoeming van leden der commissie voor het ontwerpen van strafverordeningen. De aftredende ledende heeren A. Duparc Mr. J. L. Slo- terdijckMr. J. Minnsma Buma en Mr. J. C. Meijer worden tot leden dezer commissie benoemd. 6. Benoeming van leden der commissie voor de gemeente' lijke bewaarscholen. Tot leden dezer commissie worden benoemd de aftredende leden de heeren J. van der ScheerDr. J. Baart de la Faille, H. Beucker Andreae en D. Tigler Wijbrandi. 7. Rapport der raadscommissie in wier handen ten fine van onderzoek is gesteld geweest de rekening van ontvangsten en uitgaven der gemeente over 1891. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt besloten a. goed te keuren de door burgemeester en wethouders aan geboden rekening en verantwoording der ontvangsten en uitga ven der gemeente Leeuwarden over het dienstjaar 1891 in ontvangf 1,035,063.47 in uitgaaf- 1,007,840.04 en alzoo met een saldo vanf 27,223.43 b. burgemeester en wethouders 's raads dank te betuigen voor het volledig, nauwkeurig en goed beheer der gemeente- financiën. Wordt opgemerkt, dat de wethouders zich van medewerking aan dit besluit hebben onthouden. 8. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het toeken- nen van een pensioen aan eervol ontslagen werklieden bij de gasfabriek. De beraadslagingen worden geopend. De heer Duparc zal zich niet tegen het voorstel verklaren maar wil toch deze gelegenheid niet laten voorbijgaan om op nieuw ter sprake te brengen een puntdat ook in de verga dering van 26 Januari van dit jaar door hem is behandeld. Hij bedoelt nl. de kwestie van pensioneering van gemeente ambtenaren naar een vasten regel. Spr. zal de geschiedenis van de vroeger verworpen pensioensregeling niet ophalen, hij mag die bij allen bekend veronderstellen. Toch heeft hij deze zaak te berde gebrachtomdatzijns inziensaan de wijze van handelendie in den laatsten tijd door den raad wordt ge volgd een einde moet komen. Niet de minste regel toch wordt daarbij in acht genomen. Het hangt in zekere mate af van de willekeur in goeden zin genomen van burgemeester en wethoudersom een voorstel te doen tot pensioneering en van den raad, om dit al dan niet aan te nemen. Zoo wordt voor den bediende Godhelp die eene bezoldiging van ƒ15 per week ge noot, een pensioen van f 7.50 voorgesteld; de Vries had 10 per week en zal een pensioen van f 6 krijgenenz. In vorige soortgelijke gevallen ontvingen de betrokken per sonen eene tegemoetkoming in den vorm van een gratificatie maar les idees marchent, thans heet 't reeds pensioen. Spr. zou gaarne willendat burgemeester en wethouders deze aan gelegenheid weder eens tot zich namen. Wel is waar, ontving spr. in de vergadering van den 26 Januari jl., toen hij over de zaak sprak van den heer Troelstra ten antwoorddat burge meester en wethouders haar meermalen besproken en uitgebreide berekeningen gemaakt hadden, maar, hoezeer in beginsel er voor zijnde, waren teruggedeinsd voor het financieele bezwaar, dat het gevolg zou zijn van het scheppen van zekere aanspraken op pensioen. Spr. zou hiertegenover de vraag willen stellen of men door herhaaldelijk pensioen te verleenen, niet op hetzelfde financieele bezwaar moet stuitenof niet de tegen woordig gevolgde weg op hetzelfde neerkomt als bij eene pen sioensregeling Indien spr. intusschen met het voorstel zal medegaan ge schiedt dit niet alleen omdat hij bewogen is met het lot van deze ouden van dagendie hij vroegerals lid der commissie voor de gasfabriekheeft leeren kennen als goede en trouwe beambten en werkliedenmaar ook met het oog op het ge meentebelang. Dit laatste nu zou mede op den voorgrond moe ten staan bij eene pensioensregeling. Want bestond deze zou het danvraagt spr., kunnen voorkomendat een werkman als de Vries eerst op 85-jarigen leeftijd werd gepensioneerd nadat hij in de laatste jaren in 't geheel niet meer heeft kunnen werken Het blijkt toch uit de stukken, dat deze werkman reeds ge- ruimen tijd niet meer geschikt was om eenig werk te verrich ten en dat de commissie voor de gasfabriek hem slechts uit medelijden zijn weekloon liet behouden. Als er eene vaste re geling bestondvolgens welke ambtenaren enz. op een zekeren leeftijd aanspraak op pensioen konden doen gelden zou zoo iets niet kunnen gebeuren. Spr. zal zich onthouden van het doen van een voorstel in dien geest, maar wel wenscht hij mede te deelendat, zoo niet binnen een niet te lang tijdsverloop door burgemeester en wethouders dit onderwerp bij den raad aanhangig wordt ge maakt spr. daartoe het initiatief zal nemen, krachtens het hem als lid van den raad gegeven recht. De heer Plant911ga wenscht eene pensioensregeling niet ter sprake te brengenwant van eene discussie hierover ware het eind niet te voorzien. Den heer Duparc wil hij er evenwel op wijzen dat werkliedenals hier worden bedoeldniet zou den vallen in eene regeling, die in de jaren 1878 en 1879 in behandeling is geweest. Het toenmaals besproken ontwerp be trof naar spr. meentalleen ambtenarendie door den raad of burgemeester en wethouders waren benoemdambtenaren die in eene zekere categorie vielen. Spr. heeft geen bezwaar tegen het voorstelmaar zou in de conclusie een paar wijzigingen wenschen te zien aangebracht. In de eerste plaats stelt hij voor, voor het woord pensioen te lezen „eene tegemoetkoming in het levensonderhoud", zoo- als ook is toegekend aan eene dit voorjaar eervol ontslagen be jaarde helpster op eene der bewaarscholen. Dit neemt voor anderen alle aanleiding wegom daaruit een recht op pensioen te putten. In de tweede plaats wenscht hij aan de conclusie toe te voe gen de bepaling, dat deze tegemoetkomingen zullen worden betaald uit de fondsen van de gasfabriek. Zij kunnen gelijk gesteld worden met de loonen der werklieden die ook uit die fondsen worden betaald zij zijn als 't ware een vervolg van de arbeidsloonen. De exploitatie der fabriek staat, ook wat het financiëele aangaatgeheel op zich zelf en behalve het toezicht van den raad buiten de gewone gemeente-administratie. Het amendement van den heer Plantenga wordt voldoende ondersteund en komt in behandeling. De heer Reeling Brouwer is 't met den heer Duparc eensdat de kwestie van pensioensregeling reeds meermalen ter sprake is gekomen. In de vergadering van 26 Januari j.l. is door den heer Troelstra te kennen gegeven dat burgemees ter en wethouders terugdeinsden voor het financiëele bezwaar. Zij zouden bovendien nooit medegaan met het denkbeeld om personenwaarvan hier sprake isin dergelijke regeling op Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 13 September 1892. 67 te nemenzoodat van hen eene bijdrage moest worden gevor derd. Hunne loonen zouden dan moeten worden verhoogd want deze zijn op het storten van eene bijdrage niet bere kend. Spr. moet er verder den heer Duparc op wijzen dat wel degelijk bij de voorgestelde bedragen een regel is in acht ge nomen. Burgemeester en wethouders hebben genomen het zestigste deel der bezoldigingen per jaar, vermenigvuldigd met het getal dienstjaren en hebben ten naastenbij deze cijfers verkregen. •Wat het eerste onderdeel van het amendement van den heer Plantenga betreft, geeft spr. te kennen, dat hij er op gesteld is het woord „pensioen" te behouden. Burgemeester en wet houders hadden het voorbeeld van vroeger kunnen blijven vol gen en aan die personen hun wekelijksch loon laten behouden, hoewel zij voor werk niet meer geschikt zijn. Met het meeren- deel hunner heeft dit gedurende de laatste twee jaren plaats gehad. Burgemeester en wethouders achten 't echter beter, verder niet buiten den raad om te handelen en de we- kelijksche uitkeering bij wijze van pensioen te doen voortdu ren zonder dat door den raad in deze eene beslissing was genomen. Hoewel 't niet met zooveel woorden in het voorstel staat lag 't toch in de bedoeling van burgemeester en wethouders om deze pensioenen te betalen uit de fondsen van de gas fabriek. De heer Duparc zal niet zoover teruggaan als de heer Reeling Brouwer deeden nagaan of een regelingals waar van in 1879 een ontwerp in behandeling is geweest ook van toepassing zou zijn geweest op de werklieden der gemeente hoewel deze z.i. in de eerste plaats daarvoor in aanmerking moesten komen, in allen gevalle niet minder dan de ambtenaren. Dat geachte lid zeide dat burgemeester en wethouders vol gens een zeker systeem waren te werk gegaan. Wat zou er nu tegen zijnvraagt spr.om waar de raad toch telkens een pensioen heeft toe kennen, dit systeem neer te leggen in eene verordening Men zal dan niet langer oude liedenongeschikt voor werk in dienst behoeven te houden. De heer Troelstra geeft in antwoord op de laatste vraag van den heer Duparc te kennendat dit niet de grond der kwestie is. Wanneer er eene verordening op de pensioneering wordt vastgesteld dan zal o. a. de bepaling worden opgeno men dat de ambtenaren en bedienden bijv. op 65-jarigen leef tijd aanspraak op pensioen hebben. Nu zou spr. dat geachte lid wel willen uitnoodigen, om eene berekening te maken dan zou hem daaruit blijken welk bezwaar op de gemeente-finan- ciën zou rusten. De heer Duparc weet zeer weldat spr. in beginsel geheel aan zijne zijde staat maar de stand der ge meente-begrooting mag niet uit het oog worden verloren. Deze was in de jaren 1878 en 1879 gunstiger dan tegenwoordig. Aangezien er ambtenaren en bedienden zijndie bij eene be staande regeling in de termen van pensioen zouden vallen maar toch nog hun werk kunnen verrichtenzou de gemeente in de eerste jaren voor eene groote uitgaaf staanwaar tegen over geen ontvangst ware te stellen. Van eenigen zou men eene bijdrage kunnen vorderen, maar van de ongeveer 150 werklieden zeker niet. Om nu voor allen eene aanspraak op pensioen te scheppen gegrond op leeftijd en dienstjarenhiervoor deinst spr. terug en liever wil hij elk geval op zichzelf beoordeelen en dan een pensioen toekennen volgens den thans gevolgden regel. Eene bepaalde pensioensregeling moet spr. voorshands ontra den. Hij heeft dan ook in de vergadering van 26 Januari van dit jaar gezegd, dat vooreerst van burgemeester en wethouders geen voorstel in dien geest is te verwachten. Wil de heer Duparc krachtens zijn recht als lid van den raad daartoe het initiatief nemen, dat is natuurlijk zijne zaak. De heer Duparc zou niet voor de derde maal het woord hebben gevraagd, had niet de lieer Troelstra tot hem de uit- noodiging gericht om eene berekening te maken. Spr. wil al aanstonds mededeelen, dat hij aan deze uitnoodiging geen gevolg zal gevenhet maken van berekeningen en dergelijke zaken behooren uit te gaan van burgemeester en wethoudersdie te beschikken hebben over alle bronnen en volgens de gemeente wet de door den raad te behandelen zaken hebben voor te be reiden. Met allen eerbied verder voor het goede beginsel van den heer Troelstra, heeft dit toch voor spr. geringe waarde als dat geachte lid terugdeinst voor de toepassing er van. De algemeene beraadslagingen worden gesloten. Het eerste onderdeel van het amendement van den heer Plantenga komt nu aan de orde. De heer Troolstra moet aanneming hiervan ontraden. Als men de door den heer Plantenga voorgestelde terminologie ge bruikte zou de raad in elk geval moeten beoordeelen of de betrokken ambtenaren of werklieden eene tegemoetkoming in hun levensonderhoud noodig hebben en in welke mate. Gaat men hiermede te rade dan zal men allicht in moeielijk- heid vervallen. Beter is hetom indien een ambtenaar of werkman wegens ouderdom zijn werk niet meer naar behooren kan verrichtenen hem deswege ontslag wordt verleend een pensioen te verleenen gegrond op den diensttijd. De heer Plantenga heeft dit amendement voorgesteld, om dat het geheel in de bedoeling der commissie voor de gasfa briek heeft gelegen om eene tegemoetkoming in het levens onderhoud toe te kennen. Zij wilde, door zich te onthouden van het woord „pensioen", voorkomen, dat anderen de gevolgtrekking kunnen maken dat ook zij aanspraak op pensioen hebben. Bo vendien bestaat bij deze lieden werkelijk behoefte aan derge lijke tegemoetkoming; werd hun deze niet verleend, dan zou den zij aan den armenstaat vervallen. De heer Duparc verklaart zich in deze kwestie aan de zijde van den heer Troelstra te scharen. Met het oog op de grondslagen, die burgemeester en wethouders nu hebben verklaard voor het stellen der cijfers te hebben in acht genomen, dient men aan het woord „pensioen" vast te houden. Bezigde men de uitdrukking „tegemoetkoming in het levensonderhoud" dan zou de vraag kunnen worden gesteldof zij het niet met een minder bedrag zouden kunnen doen. Spr. wil het woord „pensioen" ook daarom nog behouden omdathoe meer dit woord wordt gebruiktdes te meer door den raad wordt gepraejudiceerd op eene latere vaste regeling. Het eerste onderdeel van het amendement wordt nu in stem ming gebracht en verworpen met 10 tegen 9 stemmen. Vóór stemden de heeren Beucker Andreae, v. d. Scheer, Kuipers, BekhuisPlantengaBumaHijlkemaOosterhoff en van Eijsinga. Hierop wordt zonder hoofdelijke stemming het voorstel van burgemeester en wethouders aangenomenmet toevoeging overeenkomstig het amendement van den heer Plantengavan de woordenen deze pensioenen te betalen uit de fondsen van de gasfabriek. Alzoo is besloten aan de met ingang van 1 October 1892 uit den dienst der gemeentelijke gasfabriek eervol ontslagenen toe te kennen een wekelijksch pensioen a. voor den bediende W. J. Godhelp van f 7.50. b. werkman J. de Vries - 6.—-. c. nu n S. van Dijk -4. d. J. W. Frenken - 4.—.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1892 | | pagina 2