88 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dinsdag 25 October 1892. ning een gevolg is van een adres van 13 Juli 1890 van de af- deeling Leeuwarden van het Ned. Onderwijzers genootschap om herziening van de regeling der jaarwedden voor de onder wijzers aan de openbare lagere scholen in deze gemeente. Dit onderwerp is op zich zelf zeer eenvoudig. Het verzoek werd echter in handen gesteld van de commissie van toezicht op het L. O. en hoewel zij allen lof verdient voor de vele moeite aan het uitbrengen van een advies besteed is toch juist naar aan leiding hiervan en omdat de commissie meende zich niet tot eene eenvoudige tractementsregeling te moeten bepalenmaar zich ook over andere punten bijv. reorganisatie van het gymna- stiek-onderwijs te moeten uitlateneen lijvig en nog al inge wikkeld stuk bij burgemeester en wethouders ingekomen. Dit heeft wel eenige aanleiding gegevendat een ontwerpverorde ning niet eerder aan den raad is ingediend. Eerst na herhaalde besprekingen is dit ontwerp in hoofdzaak overeenstemmende met de denkbeelden van de commissie van toezicht, dan ook vastgesteld. Het is intusschen aan zijne medeleden van het dagelijksch bestuur bekend, dat spr. met enkele bepalingen zich niet konde vereenigen hij wilde zich meer alleen houden aan het adres en een eenvoudige verordening tot nadere tractementsre geling vaststellen. Spr's. hoofdbezwaar tegen het ontwerp isdat het minimum der jaarwedden op 500 zal worden bepaaldterwijl dit thans 600 en voor de gemeenteschool no. 2 zelfs 650 is. Het eerste minimum cijfer wil hij behouden. In de laatste dagen heeft hij daaromtrent informaties ingewonnen waaruit hem is gebleken dat er gebrek aan onderwijzers is te verwachten. De gemeente Westdongeradeel o. a. kon geen onderwijzer voor ƒ500 krijgen. Het is ook niet mogelijk voor een onderwijzer of eene onder wijzeres, die van buiten af hier komt, op behoorlijke wijze met ƒ500 rond te komen. Er moet 7 a ƒ8 per week kostgeld worden betaald voorts 2^6 voor pensioenbijdrageaandeel in den hoofdelijken omslag en dan nog uitgaven voor boeken cursussen enz. Spr. vreest dat men bij behoud van dit mi nimum een zeer beperkte keuze voor onderwijzers zal hebben en het gehalte van het onderwijs er onder lijden zal. De adres santen hebben dan ook geene vermindering van de jaarwedden verzocht maar eene verbetering. Eene vermindering heeft spr. steeds tegen den borst gestuit en daarom kan hij zijne stem niet geven aan deze bepaling hoewel hij het minder aange naam vindt zich te verklaren tegen een voorstel van burge meester en wethouders. Hij doet dit dan ook alleen, maar zal dit ook steeds doen wanneer hij meent dat het gemeentebe lang het vordert. In de tweede plaats heeft spr. bezwaar tegen de bepaling van art. 4 volgens welke de onderwijzers zich hebben te onder werpen aan een onderzoek o.a. naar hunne theoretische be kwaamheden voor eene bevordering tot de 3e klasse dat ziet dus alleen op hen die nog kort geleden hun onderwijzers-exa men dedenen bij wie men dus mag verwachten dat de theoretische kennis er nog versch inzit. Dit onderzoek acht spr. geheel overbodig. Hiervan is tot nu toe ook nimmer sprake geweestwanneer het hoofd eener school in de termen viel om verhooging van jaarwedde te bekomen dan werd eenvoudig het advies ingewonnen van de commissie van toezicht. Deze regel zou spr. ook in het vervolg willen gevolgd zien. Moet er een theoretisch examen zijn waarom dat onderzoek dan niet voor allen verplichtend te stellen Ligt het niet meer voor de hand dat iemanddie de hoofdacte reeds heeft zijne studies niet meer voortzetdan dat iemand dit nalaatwelke die acte nog niet heeft en geen salaris van f 700 kan krijgen indien hij niet in het bezit dier acte komt Nog eene andere bepaling heeft volgens spr. geen raison. Terwijl nu het onderscheid tusscnen de jaarwedde der onder wijzers aan de gemeenteschool no. 2 die 650 bedraagt en de jaarwedde der onderwijzers aan de andere scholen ad 600 wordt opgehevenen men allen met 500 wil laten beginnen, I zal toch volgens dit ontwerp de extra-bezoldiging voor den eer sten onderwijzer aan die school en aan school no. 4 100 meer bedragen dan die bezoldiging voor de eerste onderwijzers aan de overige scholen. Waarom dit onderscheid nog te behouden Ook ziet spr. de noodzakelijkheid niet in van de extra-bezol diging van 100 voor den onderwijzer met verplichte hoofdacte. De wet bepaalt het getal der onderwijzers die in het bezit der hoofdacte moeten zijn en stelt het minimum van hun tracte- ment op 600. De eene onderwijzer met hoofdacte doel echter niet meer dan de andere en allen hebben dezelfde verantwoor delijkheid. Wanneer nu voor bevordering tot de 2e klasse het bezit der hoofdacte reeds vereischte is en de onderwijzers van die klassen respectievelijk ƒ100 en ƒ200 meer jaarwedde ge nieten dan bestaat er ook geen reden om meer van verplichte hoofdacte te spreken en daaraan eene extra verhooging van jaarwedde van 100 te verbinden. Aan elke school zullen er altijd wel genoeg zijn met hoofdacte. Ten slotte meent spr. dat de verdeeling der onderwijzers in klassen behoort te vervallen. Hij houdt in deze niet van een klassenstelselwaaronder de een zich allicht verheven gevoelt boven den ander terwijl het kan voorkomen dat een onder wijzer van een hoogere klasse onderwijs moet geven in eene lagere schoolklasse en omgekeerd. Spr. wenscht alleen tractements-verhooging op grond van lan gen diensttijd, en dat is ook de bedoeling van adressanten; men zou kunnen beginnen met ƒ600 en na 5 en 10 jaren dienst telkens ƒ100 meer kunnen geven. Dit zijn in hoofdzaak de be zwaren die spr. heeft tegen de ontwerp-verordening. De Voorzitter herinnert zich wel, dat de heer Troelstra bij burgemeester en wethouders van den beginne af zijne be zwaren tegen de nieuwe regeling heeft te berde gebrachtmaar nietdat hij tot het doen van dit voorstel niet heeft medege werkt. Sp. heeft vóór zich de notulen der vergadering van bur gemeester en wethouders waarin dit ontwerp is goedgekeurd. Hierin staat vermeld dat na eenige wijziging van enkele artike len besloten werdhet ontwerp den raad ter vaststelling aan te bieden. Er komt geene aanteekening voor dat de heer Troelstra tot het nemen van dit besluit met heeft medegewerkt. De heer Duparc zegtdatdaar de bezwaren van den heer Troelstra zijn gericht tegen het ontwerpdoor burgemees ter en wethouders ter tafel gebrachtspr. dus eigenlijk met noodig zou hebben het woord te voeren omdat 't meer op den weg der andere leden van het dagelijksch bestuur ligt, die bezwaren te refuteeren. Niettemin voelde spr. zich ge roepen het woord te vragen omdat burgemeester en wethou ders in hoofdzaak hebben gevolgd de denkbeeldenneergelegd in het advies der commissie van toezicht op het lager onder wijs dat door den heer Troelstra in den aanvang zijner rede ook in het debat is gebracht. Spr. behoeft zijne medeleden in die commissiede heeren van Ketwich Verschuur en Fabry de Jonge en het oud lid, den heer Plantengazeker niet te herinnerendat deze zaak eene geschiedenis heeft. Het advies der commissie dagteekent reeds van 8 October 1891. Op dat oogenblik was de onderwijzersnood nog niet zóó klemmend als thansmen sprak zelfs nog niet van „nood." Sedert is evenwel de toestand veranderd. Spr. geeft 't den heer Troelstra toe, dat de behoefte aan onderwijzers thans zeer groot is geworden. Een jaar geleden kon men volstaan met eene jaarwedde van 500hetgeen der commissie toen dan ook aanleiding gafvoor te stellen het minimum van jaarwedde vast te stellen op 500. Geen der toen in functie zijnde onderwijzers zou daardoor benadeeld zijn geworden, om dat de nieuwe verordening geen terugwerkende kracht zou heb ben wèl daarentegen zouden zij allen gebaat worden door de kans op bevordering op de wijze als nu wordt voorgesteld geheel ook overeenkomstig de gedachte vervat in het adres van het onderwijzers-genootschap. Een meer ondergeschikt punt iswat o.a. door den heer Troelstra werd aangeroerd n.l. de jaarwedde van de onder wijzers aan de gemeenteschool no. 2welke 50 hooger is dan die van de onderwijzers op de andere scholen. Dit bedrag werd bestendigd in 1881 bij de reorganisatie van het lager on derwijs als gevolg van de nieuwe wet van 1878. Spr. gunde aan die onderwijzers die hoogere jaarwedde gaarnemaar een goede reden was er eigenlijk nooit voor te vinden. Zy doen Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 25 October 1892. 89 toch letterlijk hetzelfde als de onderwijzers aan de andere scho len. Dat deze school voorbereidt voor het middelbaar en hoo ger onderwijsdoet niets af aan de taak van deze onderwij zers op eene enkele uitzondering na. De heer Troelstra nu heeft bezwaar tegen een minimum jaarwedde ad ƒ500 en maakte eenige berekening der uitgaven voor de onderwijzers, om te doen uitkomen dat zij met 500 jaarlijks niet kunnen rondkomen. Spr. wil hierop niets afdingen. Wat was echter de aanleiding voor de commissie van toezicht, om dit bedrag voor te stellen Deze dat zij het niet wen- schelijk achtden jeugdigen onderwijzer in eens om zoo te zeggenden baton de maréchal te gevendoch integendeel voor hem.een prikkel te scheppen tot verdere studie en tot ver krijging daardoor van eene hoogere wedde. Bij het tegenwoor dige stelsel is dit niet het gevalof een onderwijzer de hoofd acte of wel eene aanteekening van een vreemde taal verkrijgt dit maakt voor hem geen verschilhij behoudt dezelfde jaar wedde. Bij de nieuwe regeling wordt eene betere conditie voor dezen in het verschiet gesteld. Een en ander neemt niet weg, dat in het denkbeeld van den heer Troelstra voor spr. veel aanlokkelijks is gelegen. Spr. wil dan ook verklaren^, dat hij principieel zal kunnen medegaan met een eventueel amendement van dien geachten spreker om het minimum der jaarwedde te verhoogen. Al heeft hij in 1891 medegewerkt, om dat minimum op ƒ500 te doen voor stellen, met het oog op de sedert Oct. 1891 veranderde om standigheden vreest hij niet van inconsequentie te zullen wor den beschuldigd als hij tenzij hij door den loop der debatten tot eene andere overtuiging mocht worden gebrachtvóór eene verhooging zal stemmen. De heer van Ketwich Verschuur heeft met groote ingenomenheid kennis genomen van dit ontwerp; de aanneming er van acht hij eene groote verbetering voor de onderwijzers en het onderwijs. Meerendeels zijn de bepalingen terug te vin den in het advies van de commissie van toezicht. De heer Duparc heeft terecht in het licht gesteld dat sedert het indienen van dat advies een jaar is verloopen en dat men in verband met veranderde omstandigheden in dien tijd zeer wel van inzicht kan veranderen zonder te moeten beschuldigd worden van inconsequentie. Dit is bij spr. het geval ten op zichte van de artikelen 4 en 5. Om zijn standpunt ook als lid van de commissie van toezicht op het L. O. ten dezen te doen kennen dient hij met een enkel woord de geschiedenis op te halen. Toen bij de commissie bijna 1 jaar geleden deze zaak een punt van nauwgezette overweging uitmaakte was de in dien tijd haar helaas ontvallen heer Koppenol secre taris der commissie. Deze had in den Haag met onderwijzers een onderhoud gehad over dit onderwerp en was toen door drongen van het denkbeeldom de verhooging van jaarwedde afhankelijk te stellen van een examen. Hij beschouwde dit als den eenigen goeden weg en haalde door zijne welsprekendheid meerdere zijner medeleden der commissie tot zijne zienswijze over. Na dien tijd is er een storm van verontwaardiging opgegaan in verschillende schoolbladen tegen deze bepalingwelke is ge bleken alleen in den Haag sedert 1890 te bestaan. Vele be zwaren zijn daaraan verbonden volgens veler meeningin de eerste plaats acht men een examen in practische geschiktheid, waaraan de een zich gemakkelijker onderwerpt dan de ander geen voldoenden en een onzuiveren maatstaf, en in de tweede plaats acht men 't moeilijk eene commissie samen te stellen, daar de werkzaamheden vooral voor de hoofden van scholen die de commissie hebben bij te staan zeer tijdroovend zullen zijn. Bovendien zijn de hoofden er tegen. De ondervinding heeft geleerd dat dergelijk onderzoek dikwijls tot onaangenaamheden aanleiding geeftwanneer bijv. een onderwijzer door het hoofd zijner school tot bevordering wordt voorgedragen en de hoofden van scholendie de commissie bijstaandien onderwijzer de bevordering niet waardig keuren ontstaat lichtelijk eene ver wijdering tusschen die hoofdendie men zooveel mogelijk moet voorkomen. Men acht het verkrijgen der onderwijzersacte vol doende waarborg voor theoretische bekwaamheden. Spr. ge looft dit eveneens, als ook, dat verder de waarneming van het hoofd der betrokken school en het schoolbezoek van den com missaris dier schoolin verband met de stagein art. 3 be doeld alle vrees wegnemendat eene verhooging van jaar wedde worde toegekend aan een onderwijzerdie ze niet ver dient. Spr. behoudt zich dus voor, bij de behandeling van de ar tikelen 4 en 5 een gereed liggend amendement in te dienen. De heer Moijör zal zich beperken tot de algemeene beraad slagingen en derhalve de kwestie van het minimum der jaar wedde en van het examen laten rustenom de discussiën niet noodeloos te rekken of in herhalingen te vervallen. Hij zal dus alleen den heer Troelstra beantwoorden die z.i. de tendenz der verordening en het doel er van niet schijnt te hebben begrepen. Het verzoek van het onderwijzers-genootschap strekte niet om verhooging van jaarwedde te verkrijgen, maar hoofdzake lijk om eene betere regeling der jaarwedden diezooals de heeren van Ketwich Verschuur en Duparc deden uitkomen ten doel moet hebbengoed in te werken op het onderwijs zelf. Dit staat dan ook inde toelichting op artt. 3 tot 6. Waarde] heer Troelstra het ontwerp veroordeelt, omdat dit veel eenvoudiger had kunnen zijn roept hij dien spreker toelet op het doel dan zult gij zien dat de zaak niet zóó eenvoudig is. De algemeene beraadslagingen worden hierop gesloten en wordt overgegaan tot behandeling der afzonderlijke artikelen. Art. 1. De jaarwedden voor de hoofden van scholen bedra gen onverminderd vrije woning of vergoeding voor huishuur voor de school eerste klasse voor jongensƒ1800 n nu meisjes voor een on derwijzer -1800 voor eene onderwijzeres- 1400 voor de school der tweede klasse a1400 scholen -1150 derde -1150 De heer Theunissö wenscht een enkel woord te spreken naar aanleiding van dit artikel. Men moet bij deze verordening niet uit het oog verliezendat ze oorspronkelijk is een uitvloei sel van het adres van het Ned. onderwijzersgenootschap dat herziening bedoelt van de jaarwedden der onderwijzers niet hoofden van scholen. Het is dus verklaarbaardat de com missie zich hiertoe bepaalde en niet ook de jaarwedden der hoofden in hare beschouwingen opnam. Uit dit ontwerp blijkt echterdat burgemeester en wethou ders de geheele regeling der jaarwedden dus ook die van de hoofden der scholen hebben overwogen. Die dezer laat- sten zijn onveranderd gebleven. Spr. hoopt toch nietdat dit geschied is omdat burgemeester en wethouders meenen dat die goed geregeld zijn. De verhouding in de bezoldiging der hoofden van de scholen nos. 2 3 en 4 met die der hoofden van de andere scholen is naar spr.'s meening niet overeenkom stig met hunne werkzaamheden. Het verschil toch bedraagt niet minder dan 650. Bij de verdere beschouwing dezer jaarwedden valt ook in het oog het verschil in de jaarwedde van het hoofd van de ge meenteschool no. 3 is dat een onderwijzer dan bedraagt de jaarwedde ƒ1800, is 't daarentegen eene onderwijzeres, dan bedraagt die jaarwedde 1400. Waarom dit verschilvraagt spr. Er dient voorop gesteld te worden dat de arbeid door een geschikt persoon moet worden geleverdonverschillig of deze een man of eene vrouw is. Nu ziet spr. niet in waar om de arbeid der vrouw minder beloond moet worden dan die van een man. Is men van oordeeldat een man aan het hoofd van die school moet staanspr. heeft er vrede mede doch, zooals nu de regeling is, noemt hij 't een hinken op twee gedachten. In ieder geval moet er geen verschil in jaarwedde bestaan.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1892 | | pagina 3