106 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dinsdag 8 November 1892. Dool- de commissie worden aanbevolen de heeren S. Draisma van Valkenburg en R. Bloembergen Ez welke aanbeveling door burgemeester en wethouders is vermeerderd met de heeren Mr. J. G. Peeting en T. B. Plantenga. Het resultaat der gehouden stemming is dat de heer S. Draisma van Valkenburg met algemeene (19) stemmen wordt benoemd. 4. Benoeming van twee leden der commissie van toezicht op het lager onderwijs (vacatures A. Duparc en Mr. H. D. van Ket- wich Verschuur.) Ter voorziening in deze vacatures worden door de commissie aanbevolen Voor de eerste vacature de heeren 1. A. Duparc 2. Mr. B. van Loon en 3. Mr. G. Beekhuis. Voor de tweede vacature de heeren1Mr. H. D. van Ket- wich Verschuur, 2. Mr. G. B. Menalda en 3. C. Hommes. De uitslag der gehouden stemmingen isdat de heeren A. Duparc en Mr. H. D. van Ketwich Verschuur ieder met 18 stemmen werden benoemd. De heeren Mr. B. van Loon en Mr. C. B. Menalda verkregen ieder 1 stem. 5. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanleiding van een verzoek van V. Regnerijom onderhandsche pacht van het buffet in het Beurslokaal. Burgemeester en wethouders stellen voor, het verzoek als niet voor inwilliging vatbaar te wijzen van de hand. De heer Hijlkema zal zich met deze conclusie wel kunnen vereenigen. Men moet van het stelsel van publieke verpachting zoo min mogelijk afwijken. Er zijn natuurlijk van de zijde van belanghebbenden wel al tijd allerlei argumenten bij te brengen voor eene onderhandsche verpachting. Het voorstel van burgemeester en wethouders tot afwijzing van het verzoek van Regnerij doet spr. om zoo meer genoegen daar burgemeester en wethouders voor een toe wijzend voorstel z. i. even klinkende zoo niet klinkender argu menten hadden kunnen aanvoerenals onlangs voor eene on derhandsche verpachting van den Prinsentuin hebben dienst ge daan. Eerstens is deze verpachting in vergelijking bij die van den Prinsentuin eene zaak van ondergeschikt belang. Tweedens heeft de beurscommissie gunstig geadviseerd op het verzoek van den pachter. En wat eindelijk de .geschiktheid" betreft sten inschrijver is. Klaarblijkelijk gaat dus de beurscommissie heeft de tegenwoordige pachter het bewijs geleverd van in alle;uit van het denkbeeld, dat er eene publieke verpachting zal opzichten te zijn de rechte man op de rechte plaats. plaats hebben Toen namelijk voor de stichting van dit gebouw de beurs werd gehouden in de zalen van v. d. Wielen werd er wel kolfij en brood gebruiktdoch hoofdzaak was het gebruik van sterken drank. Na de oprichting van het buffet in dit Beurslokaal verwachtte men van deze onderneming, die zonder vergunning moest ge dreven wordenweinig succes. En toch heeft de tegenwoor dige pachter door eene nette bedieningwelke geschiedt door vrouwelijk personeelgoede consumtie en matige prijzen, het zoover weten te brengen dat het langzamerhand eene drukke nering is geworden en men thans menigeen, dien men vroeger met minachting zag nêerkijken op een kop chocolade thans met smaak dien drank daar ziet gebruiken. Doch niettegenstaande al deze argumenten hebben burge meester en wethouders voorgesteld tot publieke verpachting over te gaan. Dat doet spr. genoegenomdat hij daarin tevens eene vingerwijzing meent te mogen ontdekken voor volgende soortgelijke verzoekschriften. om, wat goed is, goed te doen blijven. Die geachte spreker haalde aan het onlangs genomen besluit tot onderhandsche verpachting van den Prinsentuin hij had ook nog kunnen wij zen op de heden ter tafel gebrachte voorstellen tot onderhand sche verpachting van de opbrengst van een pontveer en ver huring van gardenierslandbij welk een en ander de geschikt heid van den tegenwoordigen pachter en huurder als argument werd aangevoerd. Hetzelfde argument kan ook in dit geval gelden. Spr. heeft zich dus de vraag gesteld, welke gedragslijn door burgemeester en wethouders wordt gevolgd ten opzichte van dergelijke verzoeken. Zij hebben het advies ingewonnen van de Beurscommissie en, niettegenstaande dit gunstig is, eene afwijzende beschikking in overweging gegeven. Waarom heb ben burgemeester en wethouders dit advies ingewonnen vraagt spr., nu zij toch tegen eene onderhandsche verpachting zijn Tenzij spr. nader worde ingelichtzal hij zich niet kunnen ver eenigen met het voorstel van burgemeester en wethouders. De Voorzitter zegt, dat burgemeester en wethouders elk geval op zichzelf objectief beoordeelen en niet naar een vasten maatstaf te werk gaan. Allerlei overwegingen kunnen leiden tot eene onderhandsche verpachting of verhuringo.a. de ze kerheid dat een pachter wegens noodzakelijke groote onkosten en anderen tegenspoed in de pacht geen zaken heeft gemaakt. Een ander motief is dat de pachter of huurder het gepachte of gehuurde in betere conditie heeft gebracht en blijft bren gen waar het tegendeel zou kunnen worden verwacht. Nog kan dikwijls aanleiding voor eene afwijzende beschikking zijn dat reeds eenmaal op een gelijk verzoek van denzelfden per soonzooals in casu het geval isgunstig werd beschikt. Bur gemeester en wethouders achten 't in strijd met de bewoordin gen en de bedoeling van de gemeentewetom voorwerpen van huur of pacht in eene vaste hand te brengen en daarom moet men ze nu en dan voor de openbare concurrentie openstellen. Zooals spr. zeide, is den adressant reeds eenmaal de pacht onderhands gegnndzoodat burgemeester en wethouders be zwaar makendit nu weder te doen. De heer Oost0rhoff heeft uit de missive van de beurs commissie met kunnen opmaken, dat zij tot inwilliging van het verzoek om onderhandsche pacht adviseert. Zij schijnt meer eene publieke verpachting op het oog te hebben; immers zij verwijst naar een vroeger schrijven van 1889, waarin zij hare groote tevredenheid betuigt over de bediening van het buffet door den tegenwoordigen adressant en in overweging geeft hem weder als pachter te nemen al mocht ook blijken dat de inschrijvingsom van hem iets beneden die van den hoog- Den heer de la Faille verwondert 't, dat de heer Hijlkema na opsomming van allerlei omstandigheden, die ten voordeele van den tegenwoordigen pachter pleiten niet tot eene andere conclusie is gekomen en niet met warmte heeft aanbevolen,] de woorden „als niet voor inwilliging vatbaar", alsof dit een De Voorzitter acht de opmerking van den heer OosterholT juist. De beurscommissie meent te kunnen volstaan met te verwijzen naar haar schrijven van 1889 aan den inhoud waar van zij zich refereert. Zij denkt er dus thans nog zoo over als in 1889. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. 6. Voorstel van burgemeester en wethouders tot afwijzing van het verzoek van T. Piersmaom de zathc en landen „de Magere Weidegenaamdonderhands aan zijn zoon S. Pier- 8rna te verhuren. Wordt voorgesteld dit verzoek als niet voor inwilliging vat baar te wijzen van de hand. De heer Duparc heeft geen bezwaar tegen de conclu sie zelvedoch wel tegen den vorm. Burgemeester en wet houders gebruiken in hunne conclusion tot afwijzing altijd Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan Dinsdag 8 November 1892 argument ware, waarop de afwijzing kan steunen. Dit is niet het gevalde motievendie in de praemissen worden opge nomen moeten lot de conclusie leiden. Spr. geeft daarom in overwegingnu en in het vervolg uit conclusion tot afwijzing van cenig verzoek die woorden weg te laten. Dit amendemend wordt niet ondersteund en blijft dus buiten behandeling. De conclusie van burgemeester en wethouders wordt nu zon der hoofdelijke stemming onveranderd aangenomen. 7. Voorstel van burgemeester en wethouders tot wijziging van art. 1 der verordening regelende de jaarwedden der do centen aan de school van Middelbaar onderwijs voor meisjes. (Zie bijlage no. 15 tot het verslag van 's raads handelingen). Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt besloten Art. 1 der verordening regelende de jaarwedden der docenten aan de school van Middelbaar onderwijs voor meisjes te Leeu warden (gemeenteblad no. 9 van 1889) te wijzigen door de 10 alinea, luidende: „eene leerares in de dier- en plantkunde op eene jaarwedde van 1600" te doen vervangen door de volgende bepaling „eene leerares of een leeraar in de dier- en plantkunde op eene jaarwedde, berekend naar ƒ100 voor ieder uur dat zij of hij per week gedurende den geheelen cursus onderwijs geeft, tot een maximum van ƒ1600 in het jaar." 8. Voorstel van burgemeester en weihouders om aan de Re- geering een adres te richten in zake eene subsidie voor de middelbare school voor meisjes. Burgemeester en wethouders stellen voorte besluiten I. tot de regeering het verzoek te richtenom voortaan jaarlijks op de staatsbegrooting wederom eene som van ƒ5000 aan te brengen als subsidie voor de school van Middelbaar on derwijs voor meisjes te Leeuwarden II. vast tc stellen het overgelegd ontwerp-adres. De beraadslagingen worden geopend. De heer Duparc wenscht een enkel woord te spreken naar aanleiding van het voorstel. Burgemeester en wethouders hebben de geschiedenisspr. mag wel zeggende treurige geschiedenis van deze zaak in het kort uiteengezet in het ont- werp-adres. Spr. vindt het echter bovendien treurig, dat burgemeester en wethouders zich genoodzaakt hebben geziendit voorstel bij den raad aanhangig te maken treurigomdat men had mo gen verwachten, dat van het in het vorige jaar opgetreden liberale ministerie het voorstel zou zijn uitgegaan om den post voor subsidicn aan gemeentelijke scholen van middelbaar onderwijs voor meisjes weder op de staatsbegrooting te herstellen. Want wat is de zaak In 1885 was, tengevolge van het treurig overlijden van Prins Alexander, eene wijziging van de grond wet op het stuk van de erfopvolgingnoodzakelijk eene ontbinding der Tweede Kamer en samenstelling van een nieuwe Kamer volgde. Deze Kamer, een constituante, ging, na de haar opgelegde taak te hebben volbrachtvoort met de gewone zaken af te doen. Zij was toen, wat men noemde, op „het doode punteen liddat in den regel zwenkende was doch altijd geporteerd was geweest voor het openbaar onder wijs vond vrijheidin deze materie tot de andere zijde over te gaanmet het gevolg dat bij de behandeling van de staats begrooting spr. zou het willen noemen incidenteel, de post voor het subsidie met de meerderheid van één stem van de begrooting werd geroieerd. Latere pogingen èn door burgemeester en weihouders èn door den raad in het werk gesteldom den post weder op de begrooting te doen aanbrengen zijn mislukt. En tochspr. herhaalt 't en hij zou 't overal durven uitsprekenwas het op den weg van het tegenwoordig ministerie gelegen geweestuit eigen beweging het daarheen te leiden dat de post weder werd hersteld. Het zou zich hierdoor volstrekt niet het ver wijt op den hals hebben gehaald van te reageeren tegen het werk van een vorig kabinetzooals het geval zou zijn geweest, indien het b.v. met een voorstel tot wijziging der wet op het lager onderwijs voor den dag ware gekomenom het stelsel van zijne voorgangers omver te werpen. Spr. heeft gemeend gebruik te mogen maken van de vrij heid van sprekenden leden van den raad gewaarborgd om deze opmerkingen in het midden te brengen. Het moest hem van het hartzijne indrukken weder te geven. Spr. weet wel, dat er is gezegddat deze stap niets zal baten en dat men in elk geval er eerder toe had moeten overgaan, nl. vóór de in diening van de staatsbegrooting voor 1893 maar spr. be twist dit. In 1885 werd óók bij de behandeling van de staats begrooting de post geroieerdmet evenveel recht kan hij er nu bij dezelfde gelegenheid weder op worden teruggebracht. Uit volle overtuiging zal spr. dus met burgemeester en wet houders medegaanzonder daarom tc worden geacht in te stemmen met alle motieven, in het adres aangevoerd. Spr. heeft hierbij op het oog de uitgesproken meening dat de des tijds door de Regeering gedane toezegging van het subsidie, als ware het, als contractueel is te beschouwen. Men moet toch niet uit het oog verliezen dat de toekenning tot weder- opzeggens is geschied. De bevoegdheid, haar ten allen tijde in te trekken bleef daarom zijns inziensbestaan. De heer Menalda heeft het woord gevraagd niet om over het voorstel te spreken want dan zou hij slechts een woord van lof hebben over de wijze, waarop burgemeester en wet houders de belangen der gemeente hebben bepleitmaar om eene mededeeling te doen. Spr. heeft over deze aangelegen heid een gesprek gehad met een lid van de Tweede Kamer en deze ontraaddeom het adres nu in te zenden. Wilde men eenig gunstig resultaat hebben gehaddan had het adres ter plaatse moeten zijn vóór het onderzoek der staatsbegrooting. Deze is reeds in alle afdeelingen behandeld en de gelegenheid is dus voorbij dat door een weiwillenden mond in de afdeelin gen deze zaak kon worden ter sprake gebracht en verdedigd en het resultaat daarvan door de rapporteurs ter kennis ge bracht van de geheele Kamer en van de Regeering. Dan ware de minister wel genoodzaakt geweest er zich over uit te spre ken. Nu stelde het door spr. bedoelde kamerlid zich van de zaak weinig succes voor. Waar dit gezegd werd door iemand die groot belang stelt in Leeuwarden en niet het minst in zijn onderwijsdaar heeft spr. gemeenddit hier te moeten mededeelenzonder echter eenig voorstel te doen. De heer Duparc herinnert er aandat hij wat de heer Menalda zeideook reeds in zijne rede liet doorschemeren doch de refutatie van het argument liet spr. er terstond op volgen, deze n.l. dat, evenzeer als in 1885 pas bij de behan deling der begrooting de post werd geroieerden dus óók na dat het verslag van het onderzoek in de afdeelingen was ver schenen hij er nu bij gelijke gelegenheid weder op kan wor den gebracht. Het adres zal dan tevens kunnen strekken tot eene terechtwijzing van de tegenwoordige meerderheiddat zij niet op hare beurt heeft gedaanwat de regeering had nage laten tc doen. De heer Troelstra vestigt er de aandacht op, hoe door nog an dere regecringsmaatregelendan de intrekking der subsidie, de gemeente gedwongen is gewordenom meer opcenten op het personeel en meer hoofdelijken omslag te hellen. In 1885 be droegen de opcenten op het personeel 30 en werd de belasting op het inkomen geheven naar 3.52 ten honderd, en in 1891 waren die cijfers gestegen onderscheidenlijk lot 40 en 4.30. Hiertoe heeft natuurlijk toeneming van allerlei uitgaven mede gewerktdie echter bijna uitsluitend uit deze twee heffingen moesten worden gevonden. Tengevolge toch van de herziening op de gebouwde eigendommen in 1874- tot stand gekomen bleef de heffing over het geheele land gelijk. De opbrengst der grondbelasting echter werd in de steden belangrijk lager

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1892 | | pagina 2