108 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan Dinsdag 8 November 1892. omdat de landbouwschuren ook onder de gebouwde eigendom men werden begrepen. Zoo brachten de gemeente-opcenten op de gebouwde eigendommen in 1875 hier op ƒ20,761.97, in 1876 bij een gelijk getal ƒ13,855.84, wat een verschil geeft van ongeveer 7000. Had de wet toegelaten om meer opcen ten op deze belasting te heffen waartoe alleszins termen zou den hebben bestaan dan zou de opbrengst weder op een ge lijk cijfer kunnen zijn gebracht. Dit verschil moet nu gevon den worden in de opcenten op het personeel en den hoofde- lijken omslag. De hoofdsom van het personeel bedraagt hier pl.m. 100000, dus met de opcenten ƒ120000. Hiervan zou vroeger aan de gemeente het 4/5 of ƒ96000 zijn toegekomen; nu het uit te keeren bedrag voor de gemeente is gefixeerd, bedraagt de op brengst ƒ90,661.151, dus ongeveer ƒ5500 verschil. Dan is de gemeente verstoken geworden van de subsidie ad ƒ5000 voor de middelbare meisjesschool. Ten slotte ontvangt de gemeente in vergelijking met vroeger minder subsidie voor het lager on derwijs volgens de wet van 1878 zou die naar de tegenwoor dige uitgaven pl.m. ƒ32000 hebben bedragen, en de gemeente ontvangt slechts ƒ25,507.37 alles te zamen genomen moet de gemeente alzoo 24000 a 25000 meer heffen aan opcenten op het personeel en hoofdelijken omslag. Ook de tegenwoordige regeering ontziet de gemeenten niet. Immers de bedrijfsbelasting zal de gemeente niet alleen blijven treffen in de gasfabriek, en vrij zeker tot een liooger bedrag dan thans maar ook zal het rijk knabbelen aan de winst van de exploitatie van het aschland. Met het oog op een en ander mag het onderwerpelijk adres zoo bescheiden worden geachtdat men het gerust kan indie nen. Al geschiedt dit wat laathet kan niet andersof de billijkheid van het verzoek moet worden erkend. De feiten zijn eenvoudigdoch waar uiteengezet. De Voorzitter gelooftdat de he or Troelstra in zijne be langrijke mededeelingen nog had kunnen opnemen de bemoei ingen in 's rijks belangdie bij verschillende wetten aan de gemeente worden opgelegd en die voor haar eene niet onbe langrijke uitgaaf ten gevolge hebben. De beraadslagingen worden hierop gesloten waarna het voor stel zonder hoofdelijke stemming wordt aangenomen en het ont- werp-adres onveranderd wordt vastgesteld. 9. Voorstel van burgemeester en wethouders om goed te keu ren de door burgemeester en wethouders aangegane overeen komst van dading met E. M. v. d. Meer in zake eene bleek aan den Potmargewal. Zonder discussie wordt besloten deze overeenkomst goed te keuren. 10. Voortzetting der behandeling van de verordening tot re geling der jaarwedden van de onderwijzers aan de scholen van openbaar lager onderwijs. In de vergadering van 25 October j.l. is de behandeling ge staakt by art. 4. Dit artikel wordt nu aan de orde gesteld. De heer Meijer wenscht dit artikel tegelijk met art. 5 te behandelen en wel in verband met een door den heer van Ket- wich Verschuur ontworpen amendementstrekkende om ter ver vanging van artt. 4 en 5 een nieuw artikel 4 in de verordening op te nemen. Deze artikelen leiden tot bespreking van eene principieele kwestiezal aan de bevordering der onderwijzers tot eene hoo- gere klasse een onderzoek naar hunne bekwaamheid of geschikt heid moeten voorafgaanal dan niet Voor het gevaldat deze vraag in ontkennenden zin moet worden beantwoordmeenden burgemeester en wethouders dat het amendement van den heer van Ketwich Verschuur waarvan zij kennis hadden genomeneenige wijziging moest ondergaan. Dit amendement luidde oorspronkelijk als volgt artt. 4 en 5 te doen vervangen door een nieuw artikel 4, lui dende „De verhooging der jaarwedden in art. 2 de bevordering der „onderwijzers tot eene hoogere klasse en de verhooging hunner „jaarwedden in art. 3 vermeldgeschieden bij voldoenden ijver, „practische geschiktheid en goed gedragkrachtens de bepa lingen dezer verordening door burgemeester en wethouders „op voordracht van de commissie van toezicht op het lager on derwijs nadat door deze in het geval bij art. 3 bedoeld, het „hoofd der school is gehoord. „De bevordering der onderwijzers geschiedt in de maand Juli, „de verhooging hunner jaarwedden gaat in op den eersten Ja- „nuari volgende op het besluit tot bevordering." Na overleg tusschen burgemeester en wethouders en den voorsteller van het amendement zijn hierin drie veranderingen aangebracht. In de eerste plaats is voor „Juli" in de plaats gekomen„September". Deze verandering heeft ten doel om eenigermate de onbillijkheid weg te nemendat iemand die na het tijdstip van verhooging in dienst treedt met in de stage mededoet en zijn afgeloopen diensttijd in het eerste jaar niet wordt medegerekend. Het tijdstip der bevordering wilde men dus zoo dicht mogelijk aan het tijdstip van ingang d.i. den eersten Januari, stellen. Spr. zeide dat althans .eenigermate de on billijkheid wordt weggenomen. Geheel kan dit niet evenmin als ten opzichte van den leeftijd van toelating van leerlingen op de scholen al ontbreekt er aan den gestelden leeftijd nog maar weinig op het tijdstipdat de toelating geschiedttoch moet de leerlingwien dit treftwachten tot het volgend tijdstip van toelating. De tweede wijziging die het amendement heeft ondergaan, is de weglating van de woorden „bij voldoenden ijverprac tische geschiktheid en goed gedrag." Burgemeester en wet houders zoomede de voorsteller van het amendement zijn van oordeel dat ook andere elementen van invloed kunnen zijn op de beoordeeling of een onderwijzer eene bevordering waardig isen het dus beter is in het geheel geen elementen in de verordening op te nemen doch de beoordeeling er van aan burgemeester en wethouders over te laten. Zoo wordt ook volgens art. 80 der grondwet voor het verkrijgen van het kiesrecht het bezit vereischt van kenteekenen van geschiktheid en maatschappe lijke» welstand welke echter de waarde is van dergelijke vage uitdrukkingen, kan blijken uit het thans aanhangig ontwerp- kieswet. In de derde plaats zijn vervallen de woorden aan het slot van de eerste alinea„nadat door dezein het geval bij arti kel 3 bedoeld het hoofd der school is gehoord." Wordt het instellen van een onderzoek niet wenschelijk geachtdan zal de bevordering van een onderwijzer afhankelijk zijn van de be slissing van burgemeester en wethouders die van de commissie daartoe eene voordracht ontvangt. Het spreekt van zelf, dat het hoofd der school kan worden geraadpleegdzoodat het niet noodig is dit verplichtend te stellen ten einde het ontstaan van eene minder goede verstandhouding tusschen hoofden van scho len te voorkomen. Het gewijzigd amendement luidt nu als volgt „De verhooging der jaarwedden in artikel 2 de bevordering der onderwijzers tot eene hoogere klasse en de verhooging hun ner jaarwedden in artikel 3 vermeld, geschieden, krachtens de bepalingen dezer verordening door burgemeester en wethouders, op voordracht van de commissie van toezicht op het 1?' on derwijs. De bevordering der onderwijzers geschiedt in de maand Sep tember de verhooging hunner jaarwedden gaat in op den eersten Januari volgende op het besluit tot bevordering," Bij de algemeene beschouwingen over dit ontwerpin eene vorige vergadering gehouden heeft spr. zich uitdrukkelijk ont houden van eene beoordeeling van artt. 4 en 5. Hij zal nu zoo kort mogelijk de voordeelen van de door burgemeester en wet houders voorgestelde regeling ontwikkelen en daarbij tevens in de gelegenheid zijn de bezwaren te weerleggen door de heeren van Ketwich Verschuur en van Sloterdijck in de vergadering van 25 ÜL-Ij. rJS -.1 ■■HF Verslag der handelingen van don gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 8 November 1892. October j.l. aangevoerd en in het nader adres van de afdeeling Leeuwarden van het Nederl. onderwijzers genootschap neerge legd. Al dadelijk ontmoet spr. den heer van Ketwich Verschuur die mededeelde dat er een storm van verontwaardiging was opgegaan in verschillende schoolbladen tegen eene bepaling welke is gebleken alleen in den Haag sedert 1890 te bestaan. Ook spr. is bekendwat dienaangaande is geschreven. Hij moet echter doen opmerken dat de verordening in die ge meente niet op hetzelfde beginsel steuntniet hetzelfde doel heeft als dit ontwerp. In den Haag wordt jaarlijks het getal der onderwijzers die voor bevordering kunnen worden voorge dragen door burgemeester en wethouders bepaald dus niet alle onderwijzersdie een bepaalde stage achter den rug heb ben en in het bezit zijn van verplichte actcn worden bevorderd. Er wordt daar een vergelijkend examen van de aspiranten af genomen en dit is de aanleiding geweest voor den storm van verontwaardiging. In gelijken geest heeft de commissie van toezicht een voorstel gedaan. Juist echter omdat burgemeester en wethouders geen verge lijkend examen wenschenhebben zij het denkbeeld van de commissie niet overgenomen maar voorgesteld een geheel ob jectief onderzoek te doen instellen naar de bekwaamheid en geschiktheid der onderwijzers. De bedoeling dus van de artt. 4 en 5 is zeer overdreven voorgesteld. Waarom achten bur gemeester en wethouders een onderzoek naar de theoretische bekwaamheid van een onderwijzer voor een bevordering van de 4e tot de 3e klasse wenschelijk Om er voor te waken dat een pas aangesteld onderwijzer aan het werk blijve en te voor komen dat hij gedurende de stage van vijf jaren de studie late varen en zoodoende ongeschikt worde om de hoofdacte te verkrijgen. De omvang van dit onderzoek zal niet groot zijn. Aangenomen dat er jaarlijks gemiddeld 7 nieuwe onderwijzers worden benoemdzal dat onderzoek in het begin wellicht over 14 onderwijzers loopen later echter over 7 a 8of misschien over een enkele meer die in een vorig jaar niet is geslaagd. Spr. herhaalt hetdat liet onderwerpen aan een onderzoek het voordeel heeftdat de onderwijzers de hand aan den ploeg hou den en hunne studie voortzetten. Het onderzoek naar de praetische geschiktheid voor alle klas sen wordt niet in de verordeningmaar later door burgemeester en wethouders geregeld. Zij stellen zich ten deze niet voor voor dat onderzoek een bepaald examen op een bepaald uur vast te stellen, maar wel dat door de commissie bedoeld in art. 5 voortdurend en stelselmatig toezicht worde uitgeoefend zoodat aan het eind van de stage een voldoend oordeel over de geschiktheid zal kunnen worden uitgesproken. Dit oordeel zich te vormen na een examen van een paar uren is natuurlijk practisch onmogelijk. In den Haag daarentegen is alles geregeld in den vorm van een examen de grondslagenwaarnaar de geschiktheid moet worden beoordeeld zijn vastgesteld, belang stelling orde, toon behandeling der leerstof, opwekking tot zelf werkzaamheidkeuze van den stof, enz. zijn alle elementen, die voor de beoordeeling in aanmerking worden genomen. Voor alle elementen, die de practische bekwaamheid vormen wor den te zamen 100 punten gesteld. Dergelijk examen hadden I burgemeester en wethouders niet voor den geestwel een voortdurend onderzoek gedurende de geheele stage. In het be gin zal dit misschien moeilijkheden opleveren en zal er van de commissie veel worden gevergdmaar hier moet men zich niet ,^£n te ernstige voorstelling van maken. Wanneer de aiTonuiSSements-schoolopziener twee leden der commissie van toezicht en twee hoofden van scholen worden gesteld voor de vraag of een onderwijzer voldoende practische geschiktheid bezit, behoeft '1 waarlijk na eene jarenlange waarneming van dezen onderwijzer niet moeilijk te vallenhierover een oordeel uit te spreken. Na de voordeelen van de bepalingen van artt. 4 en 5 in het licht te hebben gesteld zal spr. met een enkel woord de be zwaren bespreken die door de afdeeling Leeuwarden van het Ned. Onderwijzers Genootschap in een nader adres waarvan den leden een afdruk is uitgereikt tegen deze bepalingen in het algemeen zijn aangevoerd. De eerste twee bezwaren zijn de volgende „I. Een onderzoek naar de practische geschiktheid der on derwijzers beantwoordt voor de belanghebbenden niet aan het doelde timidedikwijls] een degelijk onderwijzerwordt te laag geschatde vrijmoedige te hoog aangctcekend. 2. Dergelijk onderzoek zal in zijne gevolgen zeer ongunstig kunnen werken op het gehalte van het onderwijsniet zoozeer, dewijl de onderwijzer gelijk bij ieder examen in eene bepaalde richting wordt gedreven als welomdat hij bij het onderzoek een goed figuur wil maken en het innerlijke dan voor een deel zal opofferen aan het uiterlijke." Deze bezwaren acht spr. ongegrond hij beide gaan de adres santen kennelijk van de stelling uitdal een examen op slechte wijze kan worden afgenomen en daarop doorredeneerende zeggen zij dat het resultaat van dergelijk examen ook slecht moet zijn. Bij een goed onderzoek echter zullen de gepast vrijmoedigen op den voorgrond treden men kan de aspiran ten onderscheiden in timide gepast vrijmoedige en te vrijmoe dige zoodat de anderen minder in aanmerking zullen ko men. Hel derde bezwaar van de adressanten luidt 3. „De voorgestelde wijze van bevordering zal het prestige van den onderwijzer ondermijnen vooral wanneer een bezoek der commissie meermalen plaats heeftaangezien de leerlingen spoedig op de hoogte zullen zijn van liet doel dier komst". Hier vindt men het bezwaar terug in eene vorige vergade ring door den heer van Sloterdijck te berde gebracht. Spr. zeide toen reedsdat er geen grond voor het bezwaar behoeft te bestaan. Nooit is hem ter oore gekomen, dat het bezoek van den schoolopziener of van de commissie van toezicht, welk bezoek toch vaak eene controle op den goeden gang van het onderwijs op het oog heeft, geschaad heeft aan het prestige tegenover de leerlingenhoewel deze met het doel van het bezoek wel bekend zullen zijn. Ten slotte zijn de adressanten van mecning„dat hel oor deel der te benoemen commissie voor een deel afhankelijk (zal) zijn van het vertrouwen dat gesteld wordt in het hoofdwiens personeel men onderzoekt". Dit behoeft geen bezwaar te zijn. Het is volkomen juistdat het oordeel van het hoofd zal we gen maar wat is daar tegen als het vertrouwen goed is ge plaatst De door hem te geven inlichtingen mag men niet in den wind slaan. Dit bezwaar wordt trouwens door de adres santen zeiven te niet gedaan in hun adreswaar zij het vol gende zeggen „Alhoewel dc artikelen 4 en 5 van het bewuste ontwerp klaarblijkelijk de bedoeling hebben den onderwijzer niet geheel afhankelijk te maken van de sympathieën of antipa thieën van één persoon, blijft die afhankelijkheid toch bestaan door bijzondere omstandigheden in dc school waarover alleen het hoofd inlichtingen kan geven omstandigheden die zoowel in het voor- als in het nadeel van den candidaat kunnen wezen zooals karakter plichtsbetrachting geregelde orde, enz." Hierdoor geven zij zeer juist de bedoeling weer die burge meester en wethouders hebben gehad bij de samenstelling der commissie van onderzoek en geven zij eigenlijk toe dal hun bezwaar sub 4 bij elke andere regeling van de bevordering der onderwijzers blijft bestaan omdat het hoofd alleen in staat is tot het geven van inlichtingen. Maar bovendien hebben de adressanten nog paedagogische bezwaren tegen de benoeming van twee hoofden van scholen in de commissie van onderzoek. In de eerste plaats voeren zij te dien opzichte het volgende aan „De scholen in deze gemeentein klassen gerangschikt heb ben een zeer verschillend leerplan daarenboven heeft elke in richting derzelfde klasse hare eigenaardigheden waardoor het voor het hoofd eencr andere school moeilijk zoo niet onmoge lijk wordt een juist en zuiver oordeel te vellen over onderwij zers aan eene schoolwier behoeften zoozeer verschillen met die der zijne. Bovendien is het eene schaduwzijdedat onderwijzers en dus ook vele hoofden eene te groole waarde hechten aan hunne subjectieve meeningen omtrent methode en tuchtzoodat ze een onderwijzer niet altijd naar recht en billijkheid kunnen be- oordeelen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1892 | | pagina 3