110
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dinsdag 8 November 1892.
Daardoor wordt niet enkel de goede verstandhouding tusschen
de hoofden en onderwijzers maar ook die tusschen de hoof
den onderling ernstig bedreigd hetgeen nadeelig op het on
derwijs zal terugwerken."
Dit bezwaar zou kunnen gelden meent spr. als de com
missie alleen uit hoofden bestondmaar deze zal worden sa
mengesteld uit den arrondissements-schoolopziener2 leden
der commissie van toezicht en 2 hoofden van scholen.
Ook is het verband onjuistdat adressanten zien tusschen
het karakter eener school en de subjectieve meeningen van het
hoofd dier school. Deze meeningen zijn natuurlijk van invloed,
maar niet in die mate als waarvoor de adressanten vreezen.
Hoe zouden anders ook de schoolopziener en de leden der com
missie van toezicht een objectief oordeel kunnen vellen, over
alle scholen zonder onderscheid
Spr. zal nu op de paedagogische bezwaren niet verder ingaan.
Hij acht 't minder gepastmet de adressanten de hoofden der
scholen op het niveau te plaatsen waarop zij hen beschouwen.
Hij heeft te goede opinie van de hoofden dan dat hij mag
verwachten dat bij verschil van inzicht de subjectieve mee
ningen tot eene slechte verstandhouding zullen leiden. Hij zou
juist denken dat die verschillende meeningen aan critiek zul
len worden onderworpen waarvan de vrucht zou kunnen zijn
meer eenheid van inzicht over orde en tucht.
Spr. heeft getrachtdoor een en ander aan te toonen dat
de bepalingen van artt. 4 en 5 in de practijk geene moeielijk-
heden zullen medebrengen. Daar eene groote minderheid bij
burgemeester en wethoudersde commissie van toezicht en de
onderwijzers blijken bezwaar te hebben tegen liet instellen van
een onderzoekzullen burgemeester en wethouders hun wil
niet doordrijven noch zich in deze en die mate partij stellen
dat daardoor de totstandkoming van de geheele verordening in
gevaar zou komen.
voorstelt. Spr. acht het verkeerd en gevaarlijk om niettemin
hier er eene proef mede te nemen men loopt toch gevaar
dat het resultaatdat van het in uitzicht stellen van eene finan-
cieele bevordering verwacht kan worden worde te niet gedaan.
De heer Meijer ziet voorbijdat al moge de commissie van
1 onderzoek zooals hij die wenschtniet enkel uit hoofden van
scholen zijn samengesteld, het examen toch hoofdzakelijk "oor
de hoofden van andere scholen zal worden afgenomen. Men
heeft de ondervinding opgedaan dat dit tot minder goede ver
standhoudingen tusschen de hoofden aanleiding geeft. Het on-
j derzoek zegt de heer Meijer zou alleen betreffen de onder-
wijzersdie door de hoofden hunner scholen voor bevordering
worden voorgedragen worden ze dan toch door de examen
commissie geene bevordering waardig gekeurd dan is dit zeer
onaangenaam voor het hoofd der school dat de voordracht
deed en kweekt ongenoegen tusschen hen, die tot één doel
moeten samenwerken.
Terecht zijn de thans voorgestelde examens in een vakblad
genoemd een prikkel tot voortdurende en gerechtvaardigde cn-
tevredenheid en een nadeel voor het onderwijs en de gemeen
tescholen.
Volgens het amendement van spr. zal men voldoende waar
borgen kunnen verkrijgen in de stage en het onderzoek van
den schoolcommissaris en het hoofd der school opdat alleen
geschikte personen voor bevordering worden voorgedragen.
De heer van Ketwich Verschuur gelooft dat het zijne
goede zijde heeft gehad dat in de voorlaatste vergadering van
25 October j.l. reeds de artikelen 4 en 5 zijn besproken. Hoe
wel toen wellicht in sommige oogen nog eenigszins praematuur,
heeft die bespreking toch het voordeel opgeleverd dat de raad
nu meer 'a même is over dit hoogst belangrijk onderwerp van
gedachten te wisselen en te oordeelen.
In die vergadering heeft spr. in uitzicht gesteld een amen
dement op de bedoelde artikelen en zijn daarin neder te leggen
denkbeelden besproken. Het amendement heeft hij op uitnoo-
diging van burgemeester en wethouders te hunner kennis ge
bracht en in overleg met dal college heeft het een paar ge
ringe wijzigingen ondergaan die door den heer Meijer zijn
medegedeeld.
Toen spr. dit amendement ontwierp was hij bekend met de
bepalingen der verordening in den Haag; hij wist, dat in die
gemeente vóór de bevordering van onderwijzers van hen een
examen wordt afgenomen hetwelk geregeld is hij verordening,
alsook dat aldaar jaarlijks slechts een zeer beperkt getal onder
wijzers wordt bevorderdzulks met het oog op de financien.
Aan eene dergelijke regeling voor Leeuwarden dacht hij niet
bij het ontwerpen van zijn amendement het voorgestelde is
dan ook geheel onafhankelijk van de financieele krachten der j
gemeente. 1
De bezwaren die spr. heeft tegen de artikelen 4 en 5 van
het ontwerp en die door hem ter vorige vergadering in het
breede zijn ontwikkeld zijn hoofdzakelijk dezelfde als die
welke de onderwijzers alhier in hun nader adres van 5 Novem
ber j.l. hebben kenbaar gemaakt. Die bezwaren zijn ook be
sproken in eene talrijke vergadering van onderwijzers den 7
Mei 1892 in den Haag gehouden alwaar eene motie van af
keuring werd aangenomen tegen het houden van meer genoemde
examens ook buiten de financieele kwestie om. In die motie
werd de meening te kennen gegeven dat dergelijke examens
steeds aanleiding moeten geven tot ontevredenheid.
Te Rotterdam is dit zelfde punt ter sprake gekomen en ook j
daar is besloten geen ex amen in te stellen te Delft hoeft de
in October j.l. aangenomen verordening gelijke regeling als spr.
De heer Mcijör heeft in zijne rede er met nadruk op ge
wezen dat eene vergelijking tusschen de verordening in den
Haag en dit ontwerp geheel mank gaat zoolang dus de heer
van Ketwich Verschuur op die verordening blijft wijzen is er
van een vergelijk met spr. geen sprake. Spr. deed immers
uitkomen dat het verschil tusschen de verordeningen in den
Haag en hierhemelsbreed is de slechte gevolgen van eerst
bedoelde verordening zijn alleen te wijten aan de voorschriften
omtrent het examen, waarvan in dit ontwerp niets te vinden
is. Ware het ontwerp gelijk aan de verordening in den Haag,
spr. zou dan zeker aan het amendement van den lieer van
Ketwich Verschuur de voorkeur geven.
De motie van de vergadering in den Haag was geheel afge
scheiden zeide die geachte spreker van de financieele zijde der
kwestie. Spr. wil dat gaarne aannemen maar moet toch doen
opmerken dat men zoowel in die vergadering als in Delft en
Rotterdam uitsluitend het oog had op de regeling in den Haag
en al is nu in de motie geen sprake van de financieele over
weging die daar aan het vergelijkend examen ten grondslag
ligtmen keurde alleen af de bestaande regeling.
I Volgens den heer van Ketwich Verschuur zou spr. over het
l hoofd hebben gezien dat het examen toch hoofdzakelijk door
de hoofden vau scholen leden der commissie, wordt afgeno
men. Spr. heeft dit niet vergeten maar er op gewezen dat
de schoolopziener de 2 leden der commissie van toezicht en
de 2 hoofden van scholen te zamen de elementen vormen
die van invloed zullen zijn op de beslissing aangaande de be
vordering. Hierbij treedt dus niet op den voorgrond de kwestie,
dat twee hoofden van scholen de geschiktheid van onderwijzers
aan de andere scholen hebben te bcoordeelen. Bovendien, het
oordeel dier hoofden behoeft niet bekend te worden het ge
vaar voor eene minder goede verstandhouding met de andere
hoofden bestaat dan niet.
De heet vatl Slotördijck heeft met groote belangstelling
het debat gevolgd maar daarbij den indruk gekregen alsof
hier een spiegelgevecht met woorden wordt gehouden. De
heer Meijer deelde mededat het amendement van den lieer
van Ketwich Verschunr was gewijzigd in overleg met burge
meester en wethouders. Is dit juistdan begrijpt spr. de be
strijding van het amendement door dat geachte lid niet.
De Voorzitter erkentdat het amendement van den heer
van Ketwich Verschuur is gewijzigd in overleg met burgemees
ter en wethouders maar dat dit overleg niet heeft geleid tot
het inecnloopen der zienswijzen. Het amendement moest naar
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 8 November 1892. 111
liet oordeel van burgemeester en wethouders in den straks me-
degedeelden geest worden gewijzigdopdat het zou passen in
de economie v\an de verordening. Bleef het onveranderddan
zou hier en daar strijd ontstaan tusschen de verschillende be
palingen. Burgemeester en wethouders hebben zich hiertoe
bepaald.
tl)
De heer Duparc meent te hebben opgemerktdattoen
de heer Meijer sprak over eenige weifeling van gedachte bij de
commissie van toezicht meer dan een zijner medeleden het
oog naar spr. richtte. Ofschoon hij hier niet zit als lid dier com
missie zal hij zich toch veroorloven zijn standpunt in ver
band daarmede te doen kennen.
In eene vorige vergaderingwaarin deze verordening aan de
orde washeeft spr. gezegddat deze zaak eene geschiedenis
heeft, en zich ten aanzien daarvan beroepen op zijne medeleden
in den raad die leden zijn of zijn geweest van de commissie
vap toezicht. Deze zullen dan bevestigen dat eerst na zeer
langdurig overleg de commissie was gekomen tot het doen van
een voorstelzooals het bij burgemeester en wethouders is
ingekomen.
Nu zou spr. wel aan burgemeester en wethouders willen
vragen en hij hooptdat zij hem dit niet ten kwade zullen
duiden - ofindien de commissie in haar voorstel niet eene
bepaling betreffende een examen had opgenomen zij er aan
zouden hebben gedachtdie in hun ontwerp op te nemen
Spr. zou geneigd zijn aan te nemendat zij het examen
dan niet zouden hebben voorgesteld. Sedert zijn echter de
omstandigheden eenigszins veranderd. Toen in 1891 de com
missie moest adviseerenging zij ten opzichte van de toe- i
passing van het klassenstelsel voor de onderwijzers te rade
met den toestand in den Haagwaar voor 't eerst de bepaling
bestonddat de onderwijzers vóór eene bevordering zich moe
ten onderwerpen aan een examen. Deze bepaling kwam der
commissie doelmatig voor.
Al meer en meer echter is er een storm van verontwaardi-
ging tegen het examen-stelsoi in de onderwijsbladen ja in
de geheele onderwijzerswereld opgegaan. Spr. schroomt niet
te bekennen dat hij, na van een en ander kennis genomen en
er rijpelijk over nagedacht te hebben tot een ander inzicht j
over de zaak is gekomen. En nu ook de onderwijzers in deze
gemeentedus deskundigen in deze aangelegenheid tegen de
bepaling opkomenmag, volgens spr., de raad zich ook nog
wel eens bedenkenvóór hij een maatregel zal vaststellen
waartegen zoo vele en velerlei bezwaren zijn ingebracht.
De heer Meijer zeide niet bevreesd te zijn voor eene slechte
verstandhoudingdaar het examen door eene commissie wordt
afgenomen en deze commissie derhalve uitspraak doetna
ingewonnen advies van de hoofden van scholen. Dit is vol
komen waar, zegt spr., maar toch zou hij, als lid der com
missiehuiverig zijn af te wijken van het oordeel dierdeskun-|
digenen deze zouden ten slotte dan toch den doorslag geven.
Volgens het voorstel van burgemeester en wethouders zal voorts
mede lid van de commissie van onderzoek zijn de arrondisse
ments-schoolopziener. Met alle hulde aan diens gewaardeerde
bekwaamheid en ijverzou spr. echter willen vragenof de
raad dezen ambtenaar deze taak wel zoo maar op de schouders
kan leggen.
De heer van Ketwich Verschuur had gehoopt dat
zijn amendementnadat het, als gemeld, eenigszins was gewij
zigd door burgemeester en wethouders zou zijn overgenomen.
Dit mocht echter niet zoo zijn.
Spr. herhaaltdat in de onderwijzers-vergadering in den
Haag het examen ook op zich zelf besproken werd, onaf'hanke-
lijk van de financieele kwestie. Hij heeft er zich van verge
wist bij het hoofd eener school aldaar en deze deelde hem de
destijds geopperde bezwaren medeze zijn met andere dezelfde,
als die in het adres onzer onderwijzers worden ontwikkeld.
Tegen spr.'s bezwaar dat door het examen te veel tijd zou
worden gevorderd van den schoolopziener en de hoofden van
scholen voerde de heer Meijer aan dal het examen geen groo-
tcn omvang zal hebben. Welnuindien het dan van zóó wei
nig beteekenisvan gcringen omvang en niet tijdroovend zal
zijn dan zal ook de bepaling, die door spr. wordt voorgesteld,
volkomen voldoende zijn zonder eenig gevaar op te leveren.
De heer Meijer trachtte den raad gerust te stellen omtrent
een te ontstane minder goede verstandhouding tusschen de hoof
den der verschillende scholen tengevolge van de uitkomsten der
examens. Zij de hoofden zeide hij zullen voldoende objec
tief oordeelen. De onderwijzers, adressanten, zien echter ook
het voor iederen examinator hoogst moeielijke inblijkens liet
eerste hunner paedogogische bezwarenvan het zich geheel
ontdoen van eene subjectieve meening.
Ten slotte geeft spr. als zijne overtuiging te kennen dat in
art. 3 voldoende prikkel tot voortgezetten arbeid is gelegen. De
tractemenlsverhooging is dan ook niet imperatiefdoch facul
tatief gesteld.
De heer Troelstra zegt, dat door den heer Meijer is me-
j degedeeld dat eene krachtige minderheid in het college van
dagelijksch bestuur zich tegen de artikelen 4 en 5 heeft ver
klaard. Die minderheid bestond uit den heer Reeling Brouwer
en spr. In de vergadering van 25 October had spr. een amen
dement gereed van gelijke strekking als dat van den heer van
Ketwich Verschuur. Mede namens den heer Reeling Brouwer,
kan spr. verklaren dat zij hunne stem zullen geven aan dat
amendement.
De heer Menalda kon zich zeer goed vercenigen met de
besnoeiingdie het oorspronkelijk amendement van den heer
van Ketwich Verschuur heeft ondergaan maar men is naar
zijne meening nog niet ver genoeg gegaan. Er kunnen nog
eenige woorden uit worden weggelaten. Hij stelt voor de rojee-
ring van de woorden „en de verhooging hunner jaarwedden."
Wordt een onderwijzer bevorderd tot eene hoogere klasse
dan spreekt het van zelfdat tevens zijne jaarwedde wordt
verhoogd.
De heer van Ketwich Verschuur neemt dit subamendement
over.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het gewijzigde amendement wordt in stemming gebracht en
aangenomen met 17 tegen 3 stemmen, die van de lieeren Hijl-
kemav. Eijsinga en Meijer.
Ten gevolge van dit besluitkomt art. 5 te vervallen.
Art.
De extra-bezoldiging bedraagt
voor eersten onderwijzer aan de scholen 2 en 4 f 300,
overige scholen - 200.—
onderwijzer met verplichte hoofdacte - 100.
in de Fransche of Hoogduitsche taal
of in beide talen- 100.
voor onderwijzer in de Wiskunde' - 50.
Burgemeester en wethouders stellen voorde laatste alinea
te doen vervallen en als nieuwe laatste alinea aan het artikel
toe te voegen: „De extra-bezoldigingen voor eerste onderwijzers
en voor onderwijzers met verplichte hoofdacte kunnen niet
de andere extra-bezoldigingen wel gelijktijdig worden ge
noten.
De heer de la Faille stelt vooraan dit artikel toe te voegen
„voor de onderwijzeressen aan de scholen der tweede klasse
b en aan die der derde klassewelke met het onderwijs in
handwerken buiten de sehooluren zijn belast, f 50.—
De heer do la Faille wenscht met een enkel woord zijn
amendement toe te lichten. De onderwijzeressen in de hand
werken hebben hel verzoek gedaan om eene belooning te krij
gen voor hunne werkzaamheden buiten de gewone schooluren.
Dit verzoek is ondersteund door het onderwijzers genootschap.
Spr. acht dit verzoek billijk deze onderwijzeressen verkeeren