118
Verslag der handelingen van den gemeenteraad
te Leeuwarden t van Dinsdag 22 November 1892.
eene verordening op den genees-, heel- en verloskundigen dienst
en speciaal in deze afdeeling met de inrichting van den genees-
en heelkundigen dienst. Die dienst treedt dus op den voor
grond en daarom acht spr. de redactie van burgemeester en
wethouders beter. Iets anders ware het als deze afdeeling
betrof de artsen.
Het amendement van den heer Duparc wordt in stemming
gebracht en verworpen met 14 tegen 6 stemmen. Vóór stem
den de heeren v. d. ScheerBekhuis DuparcOosterhoff
Theunisse en de la Faille.
Dit artikel wordt nu zonder hoofdelijke stemming vastgesteld
nadat liet woord „of" achter het woord „kraamvrouwen" is ver
vangen door „en" en de woorden „of vier" aan het slot zijn
vervallen.
Art. 2. „De artsen worden benoemd voor den tijd van drie
jaren.
Indien zij hunne betrekking tusschentijds verlangen neder te
leggen moeten zij ten minste drie maanden vooraf daarvan
aan den gemeenteraad schriftelijk kennis geven."
De heer de la Faille acht het niet wenschelijk de be
noeming te doen geschieden voor een bepaalden tijd. Soortge
lijke bepaling bestond vroeger ook voor de benoeming van an
dere gemeente-ambtenaren doch is afgeschaft als geheel on-
noodig. Spr. stelt voor, de eerste alinea te doen luiden „De
artsen worden door den gemeenteraad benoemd en ontslagen"
en in de tweede alinea te doen wegvallen het woord „tusschen
tijds."
Dit amendement wordt ondersteund en in behandeling ge
nomen.
De heer Duparc kan zich met het amendement van den
heer de la Faille wel vereenigen. Ook in 1884 werd de tijde
lijke benoeming besproken doch zij bleef in de verordening
opgenomen.
Spr. heeft tegen eene benoeming van ambtenaren voor een
bepaald getal jaren bedenking. Zoo is indertijd, op zijn voorstel,
dergelijke benoeming van den directeur en den boekhouder der
gasfabriek en van den directeur der stadsreiniging afgeschaft.
Hij acht het niet in overeenstemming met de waardig
heid van den geneeskundigen stand dat de benoeming moet
plaats hebben telkens om de drie jaren. Ofschoon het geen
hoofdzaak is, wijst spr. er op dat de benoemden ook telkens we
der de kosten van zegel en registratie voor hunne aanstelling
moeten betalen.
Spr. zou geen enkele reden weten te vindenwaarom de be
paling noodig is. Hij verwacht de tegenwerping dat ze ook
in de bestaande verordening voorkomt maar daaruit blijkt nog
niet de noodzakelijkheid.
Zooals spr. zeide kan hij zich met de bedoeling van het
amendement van den heer de la Faille vereenigen maar hij
acht het amendementzoowel als de geheele eerste alinea van
dit artikel, onnoodig. Immers art. 145 der gemeentewet be
paalt dat de raad benoemt en ontslaat alle gemeente-ambte
naren en bedienden wier benoeming niet bij deze wet of de
plaatselijke verordeningen aan anderen is opgedragen. Hieruit
volgt dusdatindien in deze verordtning niet gederogeerd
wordt aan het aangehaald wetsartikel dat artikel in dezen van
toepassing blijft.
De heer Troclstra deelt mededatbij de behandeling
van dit ontwerp door burgemeester en wethouders ook bij hen
de vraag is gerezen of het wenschelijk ware de tijdelijke be
noeming af te schaffen. Zij zijn tot de slotsom gekomen dat
het beter is de bepaling zooals die ook in het bestaand arti
kel 2 voorkomtte behouden In den regel toch worden als
stadsgeneeskundigen benoemd jonge artsen die zich hier pas
gevestigd hebben en derhalve nog weinig praktijk hebben. Toe
neming hunner praktijk zou aanleiding kunnen geven zij blij
ven toch altijd menschen dat de armenpraktijk op den ach
tergrond treedt.
Indien nu hunne benoeming voor drie jaren geschiedtheb
ben zij telkens de gelegenheid om te overdenken of zij zich
met het oog op hunne praktijk wel weder voor eene herbenoe
ming mogen aanmelden, en behoeven zij geen ontslag te vragen,
waar men gewoonlijk niet zoo spoedig toe komt. Spr. herin
nert den leden aan één geval hij zal geen namen noemen
waarin het wenschelijke van het bestaan dezer bepaling uit
kwam.
De heer Duparc meent dat de bepaling te kort zou doen
aan de waardigheid van de geneeskundigen. Spr. ziet dit niet
in. Doet het aan de waardigheid van het ambt van burge
meester te kort, dat deze ook maar voor zes jaar wordt benoemd?
Hoe was het gesteld met de kantonrechters die vroeger ook
voor een bepaalden tijd werden aangesteld
De beraadslagingen worden gesloten.
Het amendement van den heer de la Faille op de eerste
alinea van art. 2 wordt in stemming gebracht en verworpen
met 16 tegen 3 stemmen. Vóór stemden de heeren v. d. Scheer,
Bekhuis en de la Faille.
Hierdoor komt het amendement op de 2e alinea te vervallen.
De le alinea wordt nu zonder hoofdelijke stemming onver
anderd vastgesteld. De heeren Duparc en van der Scheer ver
klaren zich tegen.
De 2e alinea wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen
en daarna art. 2 in zijn geheel.
De heer Duparc verklaart zich tegen.
Art. 3. Een der artsen wordt belast met
a. de genees- en heelkundige behandeling in het stadszie
kenhuis en het stadsarmhuis, alsmede, voor zooveel noodig,
met het verleenen van bijstand bij verlossingen van vrouwen
in eerstgenoemde inrichting opgenomen.
b. de genees- en heelkundige praktijk bij hehoeftigen in de
hem door burgemeester en wethouders als werkkring aan te
wijzen gedeelten der gemeente;
c. het verleenen van verloskundigen bijstand in het hem door
burgemeester en wethouders aan te wijzen gedeelte der ge
meente indien de vroedvrouwen verhinderd zijn dien te verlee
nen of deze, volgens art. 30 dezer verordening, zijne hulp in
roepen
d. het onderzoek bedoeld bij art. 24 der verordening op de
huizen van ontucht en de publieke vrouwen in deze gemeente.
Deze arts voert den titel van geneesheer-directeur van het
stadsziekenhuis.
De heer Troölstra stelt namens burgemeester en wethou
ders voorsub b de woorden „in de hem aan te wij
zen gedeeltente doen vervangen door „in het hem
aan te wijzen gedeelte."
De heer de la Faille zegtdat bij dit artikel sub c het
bezwaar aan den dag treedtdat door hem bij de algemeene
beschouwingen is ontwikkeld. Zijn bezwaar blijft bestaan tegen
eene dergelijke bepalingvolgens welke de artsen verplicht
zullen zijn bij verhindering van de vroedvrouwen voor haar te
submtreeren. Dit is geheel onnoodig waar er een voldoend
getal vroedvrouwen zal zijn.
Spr. stelt dus vooruit onderdeel c te doen vervallen de
woorden „verhinderd zijn dien te verleenen of deze volgens
art. 30 dezer verordening."
De verwijzing naar art. 30 heeft geen zinomdatnaar spr.
meentdat artikel kan vervallen. Het daarin opgenomen voor
schrift komt reeds voor in art. 15 der wet van 1 Juni 1865
(Staatsblad 60) regelende de uiloefening der geneeskunst en be
hoeft dus niet nader in art. 30 te worden uitgedrukt. Boven
dien mag van elke vroedvrouwdie bewust is van haren plicht,
worden verwachtdat zij in buitengewone gevallen uit eigen
beweging al de hulp van een geneeskundige zal inroepen.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dinsdag 22 November 1892.
De heer Reeling Brouwer gelooftdatals eenig arti
kel het belang der arme kraamvrouwen beoogthet zeker art.
3 is. De heer de la Faille zeide dat de artsen niet behoeven
in te vallenomdat er genoeg vroedvrouwen zijn maar hij
vergeet daarbij dat zij geer. gemeente-ambtenaren zijn. Deze
bepaling is geen uitbreiding der verplichtingen van de artsen
maar bestond reeds in art. 9 der bestaande verordening.
Het gemeentebestuur moet zorgen dat de behoeftige kraam
vrouwen bij verhindering van de door haar verlangde vroed
vrouw toch hulp kunnen bekomen en het komt burgemeester
en wethouders het beste voor hiervoor den arts van de wijk
aan te wijzen.
De heer Duparc deelt ook de bezwaren van den heer de
la Faille tegen art. 3 sub c en tegen art. 30. Tegen dit be
zwaar is door den heer Keeling Brouwer een warm pleidooi
gehouden in het belang van de arme kraamvrouwen. Spr. ge
looft uit naam van al zijne medeleden te spreken als hij ver
klaart dat dit belang bij allen en zeker niet het minst bij
den heer de la Faille als geneesheer evenzeer weegt als bij
den heer Reeling Brouwer. Maar indien het waar is, dat de
hulp van een geneeskundige en niet van eene vroedvrouw noo
dig iswaarom deze dan ook niet voorgeschreven in art. 28
waar sprake is van verloskundige hulp aan behoeftige schippers
of andere doortrekkende behoeftige personen Volgens dat arti
kel toch zal op aanwijzing van den commissaris van politie de
verlossing aan eene vroedvrouw worden opgedragen.
Men heeft wel weder gewezen op de bestaande verordening
waarin ook de bepaling van art. 3 voorkomt maar dan moet
spr. toch doen opmerken dat men thans stadsvroedvrouwen
heeft en dus in het geval van art. 3 sub c de eene gemeente
ambtenaar door den ander wordt geholpen. In het vervolg
echter zullen de vroedvrouwen geen ambtenaren meer zijn.
De heer Reeling Brouwer wil gaarne erkennendat de
heer Duparc op velerlei gebied uit ervaring kan spreken, maar
toch zeker niet op practisch gebied der medische wetenschap.
Er bestaat tusschen art. 3 en art. 28 geen verband. Het laatste
regelt de gewone hulp bij doortrekkenden of schippers terwijl
het eerste alleen ziet op hulp bij ontstentenis der vroedvrou
wen. En nu is het werkelijk voor de kraamvrouwen van groot
belang dat in dat geval de arts van de wijk tot het verleenen
van bijstand wordt aangewezen.
De heer Duparc zou het juist in de gevallen bedoeld bij
art. 28 kunnen billijken dat de hulp van een geneeskundige
werd ingeroepen en niet die van eene vroedvrouw.
De Voorzitter wijst er op dat art. 28 in een ander cas
voorzietn.l. voor het gevaldat er geen tijd of gelegenheid is
geweest een lastbriefje te bekomen van den voorzitter of secre
taris van de stadsarmenkamer.
De heer Troel8tra acht art. 30 niet overtollig. Dit luidt
„Bij stoornis in de baring of bij andere verloskundige moeilijk
heden is de vroedvrouw verplichtde hulp van een der artsen
in te roepenin de eerste plaats die van den arts welke
voor de wijk waarin de bevalling plaats heeftvoor de ge
neeskundige praktijk is aangewezen." Dit artikel wijst dus
den geneeskundige aan tot wien de vroedvrouw zich heeft te
wenden in gevallen bij art. 15 der wel bedoeld.
Art. 28 van dit ontwerp is op aanraden van den geneesheer
directeur opgenomen. Al staat er nu niet met ronde woorden
dat de artsen zoo noodig in die gevallen ook hulp moeten ver
leenen zoo zullen zij toch zeker daartoe casu quo bereid wor
den bevonden.
De heer de la Faille stemt toedat art. 30 van het
ontwerp wel eene eenigszins andere strekking heeft als art. 15
der wet en hij zal er dus niet op blijven aandringen dat ar
tikel weg te laten en de aanhaling er van in art. 3 te doen
vervallen. Maar wel handhaaft hij zijne zienswijzedat de
vroedvrouwen in de eerste plaats hare collega's moeten vervangen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Art. 3 sub a en bhet laatste zooals het door burgemeester
en wethouders is gewijzigd worden zonder hoofdelijke stem
ming aangenomen.
Het amendement van den heer de la Faille op onderdeel c
wordt in stemming gebracht en verworpen met 14 tegen 6
stemmen. Vóór stemden de heeren v. d. ScheerDijkstra
Bekhuis, Duparc, Theunisse en de la Faille.
Sub d en daarna het geheele artikel worden zonder hoofde
lijke stemming vastgesteld.
De heeren de la Faille, Duparc en v. d. Scheer verklaren
zich tegen.
Art. 4. Indien er drie artsen zijn aangesteld worden de
overigen belast met de genees- en heelkundige behandeling der
behoeftigen in het hun door burgemeester en wethouders als
werkkring aan te wijzen gedeelte der gemeente.
Indien er vier artsen zijn aangesteld worden twee hunner be
last met de geneeskundige en één uitsluitend met de heelkun
dige behandeling der behoeftigen en wel voor die gedeelten
der gemeenteals hun door burgemeester en wethouders wor
den aangewezen.
De bepaling van art. 3 lilt. c is mede van toepassing op de
in de beide vorige alinea's van dit artikel bedoelde artsen.
De heer Troelstra stelt namens burgemeester en wethouders
voor de eerste alinea aldus te lezen„De overige artsen
worden belast met de genees- en heelkundige behandeling der
behoeftigen in het hun door burgemeester en wethouders als
werkkring aan te wijzen gedeelte der gemeentede tweede
alinea te doen vervallen en de derde alinea te lezen „De
bepaling van art. 3 litter c is mede op deze artsen van toe
passing."
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt dienovereen
komstig besloten.
Art. 5. „In bijzondere gevallen treden de artsen met elkan
der in overleg en verleenen zij elkander bijstand.
Bepaaldelijk zijn zij daartoe verplicht bij het doen van kunst
bewerkingen en dergelijke zoowel in als buiten het stadszie
kenhuis."
De heer de la Faille Stelt voor, in de le alinea het woord
„byzondere" te doen vervangen door „buitengewone". Dit laat
ste drukt beter de bedoeling van de bepaling uit.
Voorts stelt hij voorde 2e alinea te doen vervallen. Die
bepaling ziet op eene verplichting tegenover de patiënten die
niet in eene verordening mag worden voorgeschreven. Heeft
eene geneesheer hulp noodig speciaal bij eene kunstbewerking,
dan spreekt 't van zelf dat hij de hulp zal inroepen van andere
geneesheeren. Trouwenswat is eene kunstbewerking Dit
is moeielijk onder bepaalde bewoordingen te omschrijven. Het
openen van een abces is ook eene kunstbewerking en toch zal
een geneesheer hiervoor anderer hulp niet behoeven in te roe
pen. Bovendien mocht een der artsen om de eene of andere
reden niet de hulp van een zijner mede-stadsgeneesheeren wen
schelijk achten zou hij zich dan met tot een ander mogen
wenden
De Voorzitter deelt mede dat burgemeester en wethou
ders het amendement van den heer de la Faille overnemen.
Voorts doet spr. nog opmerken dal de geneesheer-directeur
aan wiens oordeel nog al gehecht wordt in zyn advies
omtrent dit ontwerp dat aitikel met stilzwijgen is voorbijge
gaan.
De heer van der Scheer wil met het oog op dit artikel
even memoreeren dat hem de reglementeering van deze ma
terie in art. 5 niet gepast voorkomt. Hel spreekt van zelf,
dat de artsen wanneer zij dit noodig oordeelen met elkander
overleg zullen plegen en bystand verleenen. Daarom zou spr.