60
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 6 Juni 1893.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer van Sloterdijck vindt ill liet voorstel van bur
gemeester en wethouders melding gemaakt van het raadsbesluit
van 13 September 1892, van gelijke strekking als het nu voor
gestelde, maar van ruimeren omvang. Burgemeester en wet
houders stellen nu voorhet eerstgenoemde besluit in te trek
ken en daaruit meent spr. te mogen opmaken dat aan dit
besluit geene uitvoering is gegeven. Hij zoude gaarne verne
men waarom dit niet is geschied. Indien er uitvoering aan
was gegeven, dan zouden burgemeester en wethouders niet
met dit voorstel tot den raad hebben behoeven te komen.
Do Voorzitter deelt mededat het raadsbesluit van 13
September 1892 aan Gedeputeerde Staten moest worden opge
zonden en van dat college is terugontvangen met eemge be
merkingen. Een der motieven voor het onderwerpelijk voorstel
is hierin gelegendat burgemeester en wethouders, na het
overlijden van den heer Dirks met diens erfgenamen tot geen
over. enstemming konden komen betreffende de voorwaarden, te
verbinden aan den onderhandschen afstand van grond zoodat
ook die grond nog in het besluit moest worden opgenomen.
Bovendien waren enkele wijzigingen noodzakelijkdie mede
geleid hebben tot liet aanbieden van een nieuw besluitdat
nu in overeenstemming is met de noodzakelijke onteigening.
De heer Duparc zegt, dat de viaag, door den heer van
Sloterdijck tot burgemeester en wethouders gerichtook bij
hem was gerezen. Reeds vroegertoen tot het graven van
het kanaal besloten werd, had spr. er de aandacht op gevestigd
dat burgemeester en wethouders niet weder tot den raad had
den behoeven te komenzij zijn belast met de uitvoering van
's raads besluiten en konden eene wet tot onteigening provo-
ceeren. Door zulk eene wet zouden zij een wapen in de hand
hebben gehad om de eigenaren des te eerder tot eene minne
lijke schikking over te halen.
Om eene verklaring van algemeen nut te verkrijgen heeft
men, ingevolge art. dei onteigeningswet eenvoudig op te
geven de pcrceelendie moeten worden onteigend en over te
leggen de stukken in dat artikel genoemd.
Men boude voorts in het oogdat ingevolge art. 17 alvorens
tot onteigening over te gaan de onteigenende partij nog altoos
moet pogen den eigendom bij minnelijke overeenkomst te ver
krijgen.
Als burgemeester en wethouders destijds den weg hadden
ingeslagen die door spr. was aanbevolen zou men waar
schijnlijk reeds veel verder zijn geweest. De aanmerkingen
van Gedeputeerde Staten toch gelden niet de kwestie der
onteigening, maar detail-punten, die eerst bij de uitvoering
van het werk zouden zijn te pas gekomen.
Spr. meent in den geest van al zijne medeleden te spreken
als hij tol burgemeester en wethouders met nadruk het verzoek
richtde zaak thans met alle kracht aan te vatten. Het wordt
waarlijk tijddat met het werk een aanvang worde gemaakt.
Hij hoopt daaromdat het heden te nemen besluit terstond
zal worden uitgevoerdbinnen twee a drie maanden kan dan
du wet tut verklaring van het algemeen nut tot stand gekomen,
en dan spoedig ook met belanghebbenden eene schikking ge
troffen zijn zoodat nog vóór den winter een begin met de werk
zaamheden voor den aanleg van het kanaal zal kunnen worden
gemaakt.
De Voorzitter zegt, dat burgemeester en wethouders
misschien een anderen weg hadden kunnen inslaanmaar dit
is nu eenmaal niet gebeurd en de raad heeft indirect daaraan
zijne goedkeuring geschonken. Het onderwerpelijk voorstel
betreft perceelentegen welker aankoop bezwaren zijn gerezen
of waaromtrent de raad zelf heeft verklaard, dat tot onteigening
moest worden overgegaan. Aanneming van dit voorstel sluit
evenwelzooals de beer Duparc reeds zeide niet uit, dat later
nog onderhandelingen kunnen worden aangeknoopt tot den aan
koop bij minnelijke schikking.
De heer Duparc is van meening dat er te veel in de stuk
ken staat en er niet moest worden gesproken over den aanleg
van bruggen en andere werken. Spr. doet hiertegen opmerken,
dat men te doen heeft met Gedeputeerde Staten dieomdat
de Staten der provincie eene subsidie hebben verleendeen
overzicht van liet geheel dienen te hebben zij willen meer in
hunne qualiteit dan wel als adviseurs van den minister natuur
lijk goed worden ingelicht omtrent het werk. De raad staat
dus op een ander standpuntdan wanneer het onteigening be
trof voor een werk waarvoor geene subsidie werd gegeven.
De heei Duparc is van een ander gevoelen. Wat de heer
Troelstra bedoelt zijn, spr. herbaalt liet, de detailpunten, die
bij de beoordeeling van de al of niet noudiakelijkhcid eener ont
eigening niet in aanmerking komen. Spr. heelt in eene andere
betrekking talrijke malen gearbeid aan de voorbereiding eener
wetals thans zal worden gevraagd, en hij meent daarom
eenigszins uil ervaring te kunnen spreken. Na het principieel
besluit van den raad tot het doen maken van het kanaal, ware
op zijn meest nog noodig geweest eene opdracht aan burge
meester en wethouders, om eene wet tot onteigening aan te
vragen.
De Voorzitter gelooft toch dat eene aanvraag tot ontei
gening van den raad moet uitgaan. Nu moge het waar zijn
dat een aigemeene opdracht van den raad aan burgemeester
en wethouders voldoende wareeene gedetailleerde is in ieder
geval niet af' te keuren.
Voor het overige kan spr. mededeelen dat burgemeester en
wethouders doordrongen zijn van de urgentie dezer zaak. De
stukken zijn ter verzending gereed en daarom is de raad in
buitengewone vergadering tot vaststelling van een besluit bijeen
geroepen.
De lieer van. Sloterdijck betuigt zijnen dank voor het
bekomen antwoord op zijne vraag. Hij verklaartdat hij zijne
omtrent het voorstel uil te brengen stein geenszins afhankelijk
heelt willen maken van het antwoord dat hij op zijne vraag
zou bekomen. De zaak is ny eenmaal in dit stadium zoodat
de raad het voorstel wel zal moeten aannemen. Tocli moet
hij doen opmerken dat de heer Dirks in November van hel
vorige jaar is overleden en het eerste besluit tot onteigening
van den 13 September 1892 is dat de eerste omstandigheid
van invloed kon zijn op de uitvoering van dat besluitbegrijpt
hij dus niet.
Overigens vernam hij met genoegendat burgemeester en
wethouders doordrongen zijn van de noodzakelijkheid eener spoe
dige uitvoering.
De Voorzitter bedoelde met zijne opmerking, omtrent het
overlijden van den heer Dirksalleen dit, dat, ware deze in
het leven gebleven, men zeker later tot eene schikking omtrent
den aankoop zou zijn gekomen. De gang van zaken heelt ge
traineerd maar de raad vergete nietdat de directeur der
gemeentewerken ziek is geworden hetgeen zelfs het in dienst
nemen van een tijdelijken ambtenaar noodzakelijk maakte.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
V. De heer de la Faille vraagt en bekomt verlof van de
vergadering tut bespreking van eene zaak vreemd aan de orde
van den dag. De tegenwoordige heerschende langdurige di oogle
geeft hem aanleiding tot burgemeester en wethouders de vraag
te richten, ol het getal standpijpen, waaruit aan min-en onver-
mogenden water uit de waterleiding wordt verstrektwel
voldoende is en de bediening dier standpijpen in de behoefte
voorziet.
In de tweede plaats vraagt hij of burgemeester en wethou
ders uitvoering denken te geven aan liet ten vorigen jare ge
nomen besluit van den raadom op verschillende plaatsen in
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 6 Juni 1893.
61
de stad drinkfonteinen aan te brengen. Ten tijde van het ne
men van dat besluit was er aanleiding, met bet oog op de
choleraom er voorloopig geen uitvoering aan te geven maar
nu bestaat er meer dan ooit behoefte aan.
De Voorzitter deelt mede dat weinig klachten worden
vernomen van min- en onvermogenden. VVcl komen er nu en
dan op de secretarie en ook bij spr. aan huis lieden klagen over
gebrek aan watermaar die behooren tot eene klassedie
niet onder de on- en minvermogenden kunnen worden gerang
schikt. Burgemeester en wethouders zijn le dezen opzichte ge
bonden aan de concessie. Voor een paar dagen kwam iemand
bij spr., die in eene volkrijke buurt woont en verklaarde,
dat velen gaarne iets voor het water zouden willen betalen
indien hun hiertoe de gelegenheid werd geboden bijv. door
eene slang op de brandkranen te plaatsen. Spr. ried hem aan,
zich tot de directie der waterleiding-maatschappij te wenden
en met dezen te overleggen omtrent de wyzewaarop het
water tegen betaling disponibel zou kunnen worden gesteld.
Spr. heeft van liet resultaat dier bespreking niets anders ge
hoord dan dat de ingenieur een onderzoek zou instellen.
Intusschen heeft hij met den secretai is reeds afgesproken
dit punt morgen in de vergadering van burgemeester en wet
houders ter sprake te brengen en dan met den directeur der
waterleiding le raadplegen. Hij is overtuigd dat in de groote
behoefte aan water moet worden voorzien. Het water uit de
watervijvers wordt in ruime mate beschikbaar gesteld en in
overweging kan worden genomen om het getal pramen voor
dat doel en het daarvoor benoodigd werkvolk le vermeerderen,
gelijk reeds eenmaal is geschied.
Wat de drinkfonteinen betreftburgemeester en wethouders
hebben juist onlangs besproken om de eene bestaande op het
Raadhuisplein, die in bet vorige jaar met liet oog op de cholera
is gesloten geworden weder in gebruik te stellen. Spr. zal
ook deze aangelegenheid wederom bij burgemeester en wet
houders ter sprake brengen.
De heer d0 Ia Faille betuigt zijnen dank voor de bekomen
inlichtingen zijne bedoeling was te vernemen, of de bediening
der standpijpen voldoende is zoodat voor elke standpijp één
persoon is aangesteld en die bediening niet is opgedragen aan
een persoon die van de eene standpijp naar du andere moet
gaanwaarvan vertraging in de verstrekking van water het
gevolg zou zijn.
Den heer Bekhuis doet hel genoegen dat de heer de la
Faille deze aangelegenheid ter sprake heeft gebracht. Spr. is
overtuigd, dat burgemeester en wethouders volgens de concessie
voorwaarden op loffelijke wijze in de behoefte aan drinkwater
voorzien en in ruime mate het water aan min- en onvermo
genden doen verstrekken. Het getal der standpijpen en de
bediening is voldoende. Dat de lieden bij de thans bestaande
groote behoefte aan water wel eens bij de standpijpen moeten
wachtenligt voor de hand.
Er is echter iets anders, waarop spr. du aandacht wil ves
tigen. Een vier- a vijftal jaren geleden heeft hij bij de behan
deling der gemeentebegrooting aangetoond dat de waterleiding,
zooals die wordt geëxploiteerdniet geheel aan de behoelte
voldoet. Er is eene breede klasse van ingezetenen die geene
aansluiting kunnen verkrijgen en daardoor in de onmogelijkheid
zijn om water te bekomen. Deze moesten echter ook kunnen
worden geholpen door het verkrijgbaar stellen van water aan
standpijpen tegen betaling bijv. van 1 cent per emmer. Dit
zou een groote weldaad zijn voor die lieden en tevens in het
belang van den concessionarisomdat het water dan goed be
taald zou worden.
Het gevolg van die bespreking waarop spr. doeltis ge
weest dat burgemeester en wethouders met de directie der
maatschappij over deze kwestie in onderhandeling zijn getreden.
Deze wildevolgens mededeeling van den burgemeester, des
tijds daarin niet treden. Spr. heelt er toen op gewezendat
men er verder op moest aandringen en de directie trachten te
overtuigen van het groote belangzoowel voor alle ingezetenen
als voor de maatschappij. Later heeft spr. vernomen dat de
maatschappij er wellicht wel toe zou willen overgaan maar
dat de bediening der standpijpen bezwaar zou opleveren.
Spr. maakt van deze gelegenheid gebruikom burgemeester
en wethouders uit te noodigen de onderhandelingen te dezen
opzichte te hervatten. Indien zij allen nadruk leggen op het
groote belang van dergelijken maatregel, dan gelooft hij, dat
men tot een goed resultaat zal komen. Het eenige middel om
aan aller behoelte te voldoen isop verschillende punten van
de stad standpijpen te plaatsen en daar het water tegen een
geringen prijs verkrijgbaar te stellen.
De heer Koeling Brouwer zou ook eene verkrijgbaar
stelling van het water uit standpijpen gaarne zien. Aansluiting
aan de waterleiding is vrij kostbaar en levert dus voor velen
bezwaar opwel worden de buizen over eene lengte van 3
meter gratis gelegd maar jaarlijks moet toch een met onbe
langrijk bedrag voor het waterverbruik worden betaald.
De beste maatregel zou evenwel zijn om in de verordening
op bet bouwen van woningen aansluiting aan de waterleiding
verplichtend te stellen. De ondervinding toch leertdat de
huisjesmelkers niet licht lot aansluiting aan de waterlei hng
overgaan en liet goedkooper vindende bij verordening ver
plichte regenbakken te maken die bij eenige droogte niet toe
reikend zijn en op verre na niet voldoen aan zeer matig ge
stelde eisehen.
De Voorzitter deelt mede, dat bij het bouwen van nieuwe
woningen de directeur der gemeentewerken meestal den eige
naars ei attent op maakt dat eene aansluiting aan de water
leiding betrekkelijk weinig kost, zelfs vaak minder dan het aan
brengen van een regen waterbek. Niettemin geven zij aan dien
wenk geen gehoor.
Burgemeester en wethouders, zooals spr. reeds zeide, zullen
morgen mei den ingenieur der waterleiding eene conferentie
houden; zij willen natuurlijk gaarne alles in het werk stellen
om den ingezetenen in hunne behoefte aan water te hulp te
komen doch zijn gebonden door de bepalingen der concessie.
De lieer Bekhuis is het met den heer Reeling Brouwer
niet eensdat alle perceelen kunnen worden aangesloten. Daar
tegen bestaan werkelijk vele bezwaren. Bij de behandeling in
het vorige jaar van een voorstel tot onbewoonbaai verklaring van
woningen heeft spr. er o.a. de aandacht op geveshgd, dat het
in sommige buurten onmogelijk is de woningen te doen aansluiten,
ook omdat zich daar geene hiiizeuieidingen in de straat bevin
den. De eenige afdoende maauegel zal zijn, spr. herhaalt T
dat liet water aan 3 a 4 standpijp.-n op verschillende plaatsen
opgericht wordt vei kocht.
Het doet hem genoegen dat burgemeester en wethouders
wederom pogingen daartoe zullen aanwenden hij gelooft wel
dat indien zij met allen nadruk hierop aandringenhunne po
gingen zullen slagen.
Hierop worden, de besprekingen gesloten en sluit de voorzitter
de vergadering.
Boekdrukkerij van A. Jongbloed te Leeuwarden.