7G
Verslag der handelingen van den gemeenten ad Ie Leeuwarden, van Dinsdag 27 Juni 1893.
er voor, dat de raad een sterken aandrang van pensioen-aan
vrage zal omvangen en niet altijd bij machte zal zijn om een
verzoek tot het verleenen daarvan te weerstaan. Hoe toch
wanneer er eene geneeskundige verklaring wordt afgelegd dat
deze of gene ambtenaar niet meer voor diens werkkring ge
schikt is, dan zal het spr. als lid van den laad onmogelijk
wezen zijne stem aan het verzoek om pensioen te onthouden
en zal ten slotte dus de geneesheer de al of niet pensioneering
in zijne hand hebben.
Dat men door deze regeling de ambtenaren eene groote gunst
bewijst wordt daardoor bewezen dat zij veel verwachten van
de aanneming van dit voorstel hem is zelfs een ambtenaar
bekend, die eene beslissing afwacht, alvorens zich eene lijfrente
te verzekeren.
Deze zijn de bezwaren die spr. in het algemeen heeft tegen
pensionering van ambtenaren Zijne oppositie is niet gericht
en dit wenscht hij uitdrukkelijk te verklaren tegen het
toekennen van pensioen aan bedienden en werklieden die
niet op andere wijze kunnen zorgen voor een onbekommerden
ouden dag.
De lieer Hijlkema neemt hetzelfde standpunt ten opzichte
van deze aangelegenheid in als de heer Plantenga. Deze zaak
heeft eene lange geschiedenis; sedert 1875 is zij gedurig aan
de orde geweest De raad is echter telkens teruggedeinsd voor
liet financieele spook. Spr. heeft zich evenals de lieer Plan
tenga verwonderd over de indiening van dit voorstel, zoo spoe
dig na de nn dedeeling van den voorzitter in het vorige jaar
en hij is daarin versterkt door de memorie van toelichting,
waaruit hem blijkt, dat dit voorstel niet is een zelfstandig pro'
duet, maar de vrucht van drang, voor en na in den raad uit
geoefend, en hij kan zich voorstellen dat burgemeester en wet
houders eindelijk aan dien drang hebben toegegeven.
Ook spr. heeft een financieel bezwaar tegen de voorgestelde
regeling. Deze zal voor de gemeente-financiën een blok aan
het been zijn, dat hoe langer hoe zwaarder zal worden, niet
alleen voor het tegenwoordig maar ook voor het nageslacht.
Hij geeft de voorkeur aan den tot nu toe gevolgden weg die
dit voor heeft, dat alleen die personen voor pensioneering in
aanmerking komen die voor hun levensonderhoud een pensioen
noodig hebben terwijl bij aanneming van de voorgestelde re
geling ieder ambtenaar aanspraak op pensioen kan maker. al
heeft hij het niet noodig of al kar. hij op andere wijze voor
den ouden dag zorgen.
Het grootste bezwaar echter is voor spr. gelegen in de on
billijkheid. Een gulden regel is het in de maatschappij dat ie
der moet sparen maar dan voor zich zelf.
Nu zal de gemeente voor hare ambtenaren dit verrichten
terwijl dit toch in het particuliere leven niet geschiedt. Er
zullen dan twee categoriën van ingezetenen zijn bevoorrechten
en niet bevoorrechten. Tegen hare ambtenaren zal ze zeggen:
weest maar niet bekommerd voor de toekomst, ik zal wel voor
u zorgen zonder dat u dit zelfs eenige bijdrage behoeft te
kosten terwijl er zoovele anderen zijn die met in dat voor
recht deelen maar toch even bezwaarlijk door sparen voor hun
ouden dag kunnen zorgen en bovendien nog door het betalen
van extra-belasting in de pensioenen van anderen moeten bij
dragen. Dit is onbillijk.
Er is nog eene omstandigheid waarop spr. wil wijzen. Men
verkeert thans in een tijd van staatsbemoeiing die sommigen
willen opdrijven tot staatsalmacht. Er zijn er, die aan de be
staande ministenën nog wel een ministerie van voeding en op
voeding zouden wenschen toe te voegen. Spr. zou het betreu
ren indien de gemeente dien weg ook maar eenigermate op
ging en juist door aanneming van de voorgestelde regeling zou
zij een stapje in de door spr. gewraakte richting doen. Er kan
een tijd komen dat de banden die de raad zich zelf zou aan
leggen zullen gaan knellen en dan zal hij dien stap gaan
betreuren.
De heer Duparc neemt een geheel ander standpunt in dan
de vorige sprekers. Gelijk hij ook in de sectie heeft verklaard,
nam hij met bijzonder genoegen kennis van dit voorstel en
thans brengt hij gaarne ook in het openbaar burgemeester en
wethouders lol' toe voor de indiening er van. Het is waar
de zaak heeft eene lange geschiedenisspr. zou haast willen
zeggen eene lijdensgeschiedenisen hij kan het slechts betreu
ren dat men eerst in 1893 er toe moet komen om eene zaak
af te doen die reeds sedert 1875 hangende was.
De eeiste spreker zeide dat, als hij naar zijn gemoed te
werk ging, hij het voorstel gaarne zou aannemen. Voorspre
ker is het echter veel minder eene geinoeds-, dan wel eene
verstandsquaestie. Wie echter zou niet gaarne met den heer Plan
tenga medegaan o n voor de toekomst van ouden van dagen te
willen zorgen Maar dit alléén zou den raad niet behoeven te be
wegen om de zaak tot afdoening te brengen. Bij spr. staat
vooral ook het gemeentebelang op den voorgrondwant de ge
meente krijgt op den duur veel heter ambtenaren als hun oude
dag is verzekerd, dan wanneer deze met angst de toekomst te
gemoet moeten zienals ze door ouderdom of ziekte niet meer
kunnen werken. In de laatste jaren is het meermalen voorge
komen dat ambtenaren en werklieden in dienst der gemeente
bleven om ze met aan den dijk te jagen ze werden alleen
uit medelijden in dienst gehouden maar de gemeente had daar
door dubbel personeel te bezoldigen.
Spr. ontkent geenszins de financieele bezwaren aan de re
gel ng verbonden, maar niet deze regeling blijft men bewaard
voor de gevolgen waarop spr. wees. En hierin nu is in dezen
het groote gemeentebelang verbonden. En de vraag zou mo-
i gen worden gedaan ol het geld dat de gemeente in het ver
volg zal uitsparen als zij niet meer genoopt zal zijn invalide
I ambtenaren en werklieden in dienst te houdenniet, althans
voor een belangrijk deel, zal opwegen tegen de uitgaven aan
i de pensioneering verbonden Maar wat hebben die ambtena-
ren en werklieden aan al die betuigingen van sympathie met
hun lotals men het alleen bij woorden laat en er niet toe
besluithet goede beginsel in practijk te brengen
De geachte eerste spreker maakte ook eene opmerking over
de van de geneeskundigen te vragen verklaring. Maar, vraagt
spr., als zoo'n bevoegd deskundige het oordeel uitspreektdat
een ambtenaar, bediende of werkman wegens ziels-of lichaams
gebreken niet langer kan dienen waarom zou men zich daarbij
niet mogen ja niet moeten neerleggen Er wordt meerma
len gesproken van de onkreukbaarheid van de rechterlijke macht
in Nederland. Terechtvolgens spr., en het is hem een ge
noegen dit woord hier in het openbaar te mogen uitspreken
waar die rechterlijke macht in onzen tijd van zekere zijde zoo
dikwijls aan onverdiende aanvallen blootstaat. Niet minder hoog
echter staat bij spr. de onkreukbaarheid van den geneeskun
digen stanilen waar in gevallen welke het gevolg van de
onderwerpelyke regeling zullen zijn aan spr. wordt voorgelegd
eene verklaring van een geneeskundige .zal hij die met het
volste vertrouwenzonder eenigen twijfel aan de waarheid
daarvan accepteeren.
De lieer Theunisse wijst op het groote vei schil tusschen
het onderwerpelijk ontwerp en de vroeger in behandeling ge
weest zijnde voorstellen. De heer Plantenga verwonderde er
zich overdat na de verklaring in het vorige jaar van het da-
gelijkseh bestuur zoo spoedig eene regeling wordt voorgesteld
maar spr. ziet niet in dat er strijd bestaat tusschen deze re
geling en de verklaring in het vorige jaar zooals die door den
heer Plantenga werd aangehaald. Toen was sprake van een
regeling, zooals die vroeger aan de orde was geweest en die
een aanspraak op pensioen schiep. Dit nu wilden burgemees
ter en wethouders niet. Spr. houdt ;t er voor dat de redactie
van art. 2 en van nog een paar artikelen, die eenigszins op
aanspraak duiden, onwillekeurig uit de pen is gevloeid. Er
wordt niet bedoeld eene aanspraak op pensioen te scheppen
doch eene regeling vast te stellen waarbij worden bepaald de
omstandigheden waaronder en het bedrag waartoe pensioen zal
kunnen worden verleend.
De lieer Hijlkema komt met een enkel woord terug op
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 27 Juni 1893.
77
het zwaartepunt der redeneering van den heer Duparc. Deze
wees op het gemeentebelang bij de voorgestelde regeling he
irokken en deed het voorkomenalsof de gemeente alleen
goede ambtenaren zou kunnen verkrijgen indien hun een uil-
zicht op pensioen werd geopend Hieruit zou men kunnen op
maken dat er bij gebreke van dergelijke regeling geer. goede
ambtenaren zouden kunnen zijn. Spr. is van het tegendeel
overtuigd en kan dus dat motief van den heer Duparc niet best
vatten.
Het is waar dat niet direct aanspraak op pensioen wordt
geschapen maar hel is niet te ontkennen dat toch langza
merhand dergelijke aanspraak geboren wordtomdat de raad
zich moreel gebonden zal achten tot het toekennen van pensi
oen, waar de omstandigheden gelijk zijn.
De heer Duparc zegt, dat de conclusie die de heer Hijl
kema uit spr's woorden beidt getrokken, ten eenenmale onjuist
is. Het was allerminst zijne bedoeling te beweren dat, nu
er tot dusver geen vooruitzicht bestond op het verkrijgen van
pensioen de gemeente geen goed corps ambtenaren zou heb
ben gehad. Zoodanige hesch Idiging werpt spr. ver van zich.
Hij gelooft te dikwijls blijk te hebben geleverd van waardeering
van de verdiensten der gemeente-ambtenaren in 't algemeen en
hun de hand hoven het hoofd te willen houden dan dat hij
't verder noodig acht, hieraan nog iets toe te voegen.
De heer van Sloterdijck gelooft, dat de bezwaren, die
heden tegen pensioneering en de daaromtrent voorgestelde
regeling zijn aangevoerd, niet nieuw zjjn; bovendien zijn zij in
het verslag van rapporteurs geinsereerd en, naar spr. zich vleit,
voldoende bestreden. Nu zij echter heden weder te berde zijn
gebracht, acht hij zich verplicht, nogmaals te trachten ze te
weerleggen.
De tegenstanders van de regeling hebben z. i. met genoeg in
liet oog gehouden, dat het hier niet de vraag geldt, om aan
enkele ingezetenen een gunst te verleenen, maar om een maat
regel te nemen in het belang van de gemeente.
Niemand zal ontkennen, dat dit belang medebrengt, dat de
ambtenaren, beambten en werklieden der gemeente in eene
financieel goede positie verkeeren men kan dan trouwe plichts
betrachting van hen vergen, zoowel van de geringste werk
lieden als van de hoogste ambtenaren.
Bij de tegenstanders wegen de financieele bezwaren liet
zwaarst, zelfs waar hun gemoed anders spreekt. Waarom moeten
die bezwaren in dezen zoo zwaar wegen Is de voorgestelde
regeling niet eene bestendiging van de wijze van handelen, die
in den laatsten tijd steeds is toegepast Burgemeester en wet
houders zijn in het ontwerpen van hun voorstel zoo gelukkig
geweest, dat zij tusschen de twee uitersten in bleven, n.l.
tusschen toeval en aanspraak. De regeling is niets anders dan
eene codificatie in den geest van vroegere besluiten en sluit
in gei nen deele uit, dat de raad even als vroeger elk geval
op zich zelf beoordeelt.
De lieer Plantenga voerde nog als bezwaar aan, dat de raad
afhankelijk zou zijn van eene verklaring van den geneesheer en
deze dus eigenlijk de beschikking zou hebben over de gemeente-
financien. Spr. onderschrijft geheel het waardeerend oordeel van
den heer Duparc over de geneesheeren. Maar in die attesten
zal met worden verklaard, dat A of B ongeschikt voor de
verdere waarneming zijner betrekking is, maar zij zullen eene
verklaring inhouden omtrent den gezondheidstoestand van die
ambtenaren, dus geheel binnen den kring der functie van
geneesheer, en met die verklaring vóór zich, zal de raad be-
oordeelen, of die ambtenaren voor hun werk nog geschikt zijn.
Het geval, waarvan de heer Plantenga gewaagde, dat een
ambtenaar op de beslissing omtrent dit ontwerp heeft gewacht,
om eene lijfrente te nemen, staat op zich zelf en beteekent niet,
dat de beambten der gemeente bij machte zijn, zich zeiven te
pensioneeren, en nu gaat het niet op, daaruit te conclu-
jdeeren, dat geene regeling noodig is.
De heer Hijlkema splitste de ingezetenen in twee categoriën
bevoorrechten en niet bevoorrechten. Ook in de sectien sprak
dit geachte lid in dien geest en spr. heelt dit dan ook in het
verslag van rapporteurs aangestipt. Ja, als men splitsen wil,
dan kan men voorbeelden te over vinden zoo zijn er bellers
van belasting en betalers van belasting, zij die recht spreken
en zij over wie recht wordt gesproken, zij die van middelen
van vervoer kunnen gebruik maken en zij voor wie dit onmogelijk
is, enz. enz. Maar is het nu juist, om daaruit tot onbillijkheid te
concludeeren Stelt men de vraag voorop is pensioenregeling
in het belang der gemeente en moet deze vraag bevestigend
worden beantwoord, is men er van o\ ertuigd, dat behartiging
der financieele belangen van de ambtenaren bevordering is
van het gemeente-belang, dan is dergelijke splitsing in bevoor
rechten en niet bevooriechten met vol te houden.
l)at geachte lid waarschuwde er tegeneen stap te doen
op den wegdie hij vergeleek met staatsbemoeiing maar gaf
tevens te kennen dat bij geen bezwaar had tegen de pensi
oenregeling voor zoover deze betrelt de werklieden en be
dienden. Maar juist de moderne staatsbeschouwing leidt in die
richting, zij is er o.a. op gericht de stoffelijke belangen van den
werkman te verzekeren. Uok in den staat is reeds langen tijd
het beginsel van pensioen m wezenzoodat de raad b:j deze
regeling geen stap op een nieuwen weg zal doen. Dit argu
ment van den heer Hijlkema is dus tamelijk ongegrond.
Spr. heeft gemeend een en ander in het midden te moeten
brengen. Hij heelt trouwens mets nieuws gezegddaar alles
voldoende in het rapport is weergegeven.
De heer Bekhuis heeft met aandacht de discussiën ge
volgd doch van geen der sprekers het bezwaar vernomen
dat spr. tegen de voorgestelde regeling heeft. Hij is warm voor
hel beginsel hij juicht zeer Ue poging toe om den trouwen
dienaren een onbekommerden ouden dag te bezorgen, en wil
zelfs verder gaan door hun een recht en aanspraak daarop
te geven. Trouwens, hij erkent, dal nu reeds eemg recht
wordt geschapen; immers, indien de regeling wordt ingevoerd,
dan kan hij zich met voor stellen Ual het pensioen aan eemg
ambtenaar zal worden onthouden.
Maar wordt den ambtenaren een recht of aanspraak op pen
sioen gegeven dan moet hiertoe door hen worden bijgedragen,
en behoort met het geheele pensioen op de gemeentekas te
drukken. Hoeveel die bijdrage moet bedragenof op welke
wijze die zal worden geïnd hetzij met doorloopende of alloo-
pende korting op de bezoldigingdat is thans niet aan de orde.
Spr. wil althans het beginsel van bijdrage in de verordening
opgenomen hebben en acht dit zoo noodzakelijk dat hij oin
die reden tegen het voorstel zal stemmen.
De heer Oosterhoff heeft ook bezwaren tegen de voorge
stelde regeling. De heer Plantenga haalde het voorbeeld aan
van een ambtenaar, die plan had om eenejlijfrente te koopen
maar nu den afloop at wacht van liet thans in behandeling zijnd
ontwerp welk voorbeeld voor den heer van Sloterdijck echter
niets bewijst omdat dit een op zichzelf staand geval is. Spr.
stemt dit toe maar hij vraagtof het niet althans zooveel be
wijst dat er wellicht meer ambtenaren zijn, die zelf voor hun
ouden dag kunnen zorgen hetzij geheelhetzij met tegemoet
koming in den zin van het door den heer Bekhuis gesprokene
en die toch in het ontwerp zijn opgenomen. Dit is het be
zwaar dat ook spr. wellicht tegen het voorstel zal doen stem
men.
De heer Buma deelt het financieel bezwaar tegen het ont
werp. Hij is er van overtuigd datwaar naar zijne opvat
ting art. 1 aanspraak op pensioen geeftde raad later met
gebonden handen zal staan. Legt een ontslagen ambtenaar
eene geneeskundige verklaring over, dan krijgt hij pensioen.
Dit gaat spr. te ver. De heer van Sloterdijck heeft den ge
neesheeren wel eene verklaring in de pen gegevenmaar nie
mand kan hen verplichtenin dien geest te lormuleeren. Men
zou dan een model moeten voorschrijven.
Ook spr. acht de onkreukbaarheid der geneesheeren boven