78
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dinsdag 27 Juni 1893
alle verdenking verheven maar zullen alle palienten eerlijk
zijn en is het niet te verwachten dat er zullen zijn die, utn
een pensioen te kunnen verkrijgen hunnen geneesheer om den
tuin zullen leiden? Deze moet toch hoofdzakelijk afgaan op
mededeelingen van zijn patient, wat den aard en omvang der
kwaal betreft.
In de eerste jaren zal over de motieven van een betrekkelijk
verzoek wellicht nog wat worden gedebatteeidmaar op den
duur zal op eene enkele vei klaring van een geneesheer, zonder
meer pensioen worden verleend.
De heer Plantenga had geenszins de bedoeling om de
onkreukbaarheid der geneesheeren in twijfel te trekken. Inte
gendeel hij acht die hoven verdenking verheven maar hij
heelt alleen willen wijzen op de verhouding tusschen den ge
neesheer en zijn patient. De geneesheer wordtals er sprake
is van pensioneering gesteld tusschen het belang van zijn pa
tient en het belang van de gemeente. Hij heeft uit den aard
der zaak hart voor zijn patient waarschijnlijk meer dan voor
de gem«'ent#»kas en zoo kan het wel voorkomen dat hij voor
een la>ng dilemma wordt gesteld en er toe zal overhellen
om het holaug van zijn patient op den voorgrond te stellen.
Hij zal ten diens gunste eene verklaring afgeven en op die
verklaring zal de raad moeten afgaan en zich dus niet kunnen
onttrekken aan het verleenen van pensioen.
De heer Keeling Brouwer wijst er op dat men bij de
beschouwingen over den aard der geneeskundige verklaringen
treedt op het gebied van uilvoering die bij burgemeester en
wethouders berust. Spr. stelt zich voor, dat deze die informa-
tiën zullen inwinnen die zij noodig zullen achten.
De heer Hijlkema schijnt verkeerd te zijn begrepen. Hij
heeft met gezegd, dat hij in het algemeen tegen pensioneering
is, maar wel, dat hij bezwaar heeft mede te werken tot vast
stelling van de voorgestelde regeling, omdat daarin niet is opge
nomen het beginsel van bijdragen van de zijde der ambtenaren.
Dit is zijn hoofdbezwaar.
De heer Dijkstra geeft te kennen, dat hij zich op het
standpunt van hen plaatst, die zich tegen de voorgestelue pen_
sioenregeling verklaren, omdat daarbij tot het krijgen van pen
sioen door de belanghebbenden zeiven niet behoeft te worden
bijgedragen. Hij acht het heffen van bijdragen in het belang
én van de gemeente én van de ambtenaren. De laatsten zullen
hun pensioen meer waardeeren, indien zij daartoe zeiven hebben
bijgedragen. Spr. ziet in het heffen van bijdragen ook geene
oiïbill'ykheid de tractementen zijn niet vastgesteld met het oog
op een in uitzicht gesteld pensioen.
De heer Beucker Andreae wenscht nu reeds bij de
algemeene beraadslagingen, hoewel hij tol de behandeling van
art. 1 had kunnen wachten, mede te deelen. dat hij, ofschoon
hij voor de zaak zelve veel sympathie gevoelt, toch bezwaren
heeft, die door de gehouden discussiën niet zijn weggenomen.
In de le sectie heeft spr. die bezwaren uiteengezet, welke
voornamelijk gericht zijn tegen art. 1 waardoor een recht op
pensioen zal worden geschapen. Het imperatief voorschrift
„wordt pensioen verleend'* wenscht hij te zien vervangen door
de facultatieve formule: „kan worden verleend/' Spr. gelooft,
dat, indien deze wijziging in art. 1 werd aangebracht, het
bezwaar van vele tegenstanders van het voorstel zou zijn
opgeheven.
Hoe is dit voorstel in de wereld gekomen heeft spr. zich
afgevraagd. Het is een gevolg van den in den raad uitgesproken
wensch naar eene vaste regeling voor pensioneering van ambte
naren, werklieden en bedienden. Burgemeester en wethouders
zijn echter verder gegaan en hebben in art 1 eene bepaling
ontworpen, volgens welke de ambtenaren enz. aanspraak op
pensioen zullen hebben. Hiertegen heeft hij zijn bezwaren te
kennen gegeven rapporteurs hebben die wel in hun verslag
aangestipt, doch zijn denkbeeld, om het toekennen van pensioen
facultatief te stellen niet overgenomen. Spr. zal echter van het
al of niet onveranderd aannemen van art. 1 zijne stem omtrent
het geheele ontwerp niet afhankelijk maken.
Eene redactie volgens spr's denkbeeld heeft dit voor, dat de
raad zich het recht voorbehoudt, elk geval op zich zelf te beoor-
dcelen, terwijl bij onveranderde redactie de ambtenaren, indien
zij overigens aan de bij de verordening gestelde eischon voldoen,
een pensioen kunnen verwachten.
Er komt nog bij, dat later bij benoemingen uit de sollicitanten
bij overigens gelijke geschiktheid en bekwaamheid allicht de
jongeren zullen worden gekozen, om het tijdstip van pensioueering
zoo lang mogelijk te verschuiven. Spr. vreest er voor, dat dan de
bekwaamheid, die toch op den voorgrond moet worden gesteld,
wel wat over het hoofd zal worden gezien en in de eerste plaats
gelet zal worden op den leeftijd van de sollicitanten.
De heer van Sloterdijck heeft na de besprekingen in de
sectien de heeren Plantenga en Hijlkema gemeend te mouten
beschouwen als tegenstanders van pensioneering in principe.
De lieer Hijlkema althans maakte zijne stem niet afhankelijk
van het al dan niet heffen van bijdragen en kwam, geheel alge
scheiden hiervan, tot zijne splitsing in bevoorrechten en niet
bevoorrechten.
Er zijn nog meer bezwaren opgesomd, waaromtrent spr. zich
gevleid had, ze in het verslag van rapporteurs le hebben weêr-
legd. Dit schijnt echter niet het geval te zijn hij acht zicli
derhalve verplicht ze nogmaals te bespreken.
De bezwaren zijn gericht tegen het scheppen van aanspraak
en het niet heffen van bijdragen. Een en ander staat evenwel
in liet nauwste verband met elkaar. Kan men in ernst meenen,
dat een ambtenaar of werkman, die jaren lang in dienst der
gemeente is geweest, op zijn ouden dag naar billijkheid geen
aanspraak zou hebben op levensonderhoud meer dan dit schept
de voorgedragen regeling niet; ze schept althans geen recht.
Maar zou dit ook kunnen worden gezegd indien men eene
bijdrage zou gaan heffen Zeker niet.
Zij, die eene bijdrage willen heffen, hebben daarbij niet hel
oog op bedienden of werklieden, maar op de ambtenaren, dus
op de best bezoldigden. Bij het lapporl is een staat van ambte
naren, bedienden enz. overgelegd, waaruit blijkt, dat slechts een
30 tal ambtenaren eene jaarwedde van f 1000 en hooger ge
nieten. Wilde men eene bijdrage van eenige beteekenis heffen,
dan zou men zich tot deze ambtenaren moeten bepalen. Hoe
veel zou dit dan wel opleveren Maar welke andere grens men
ook zou willen stellen voor het heffen van bijdragen, zij, die
in dienst van de gemeente zijn, worden zoodoende gesplitst in
twee categorien, zij die recht op pensioen hebben en zij die
geen recht er op hebben Immers het heffen van bij Iragen
schept aanspraak op pensioen.
De heer Buma zeidedat de raad later met gebonden han
den zou staan. Dit zal niet meer het geval zijndan bij de
tot nu toe gevolgde wijze van handelen. Maar dan is het ook
beter T om eene regeling le maken opdat ieder gelijkelijk worde
behandeld en de beslissing niet afhankelijk zij van den stand
der begrooting of de toevallige samenstelling van den raad.
Die geachte spreker was ook te pessimistisch in zijne be
schouwing over de verklaringendoor de geneesheeren af te
geven. Dezehet is waarkunnen gecenseerd wordenbeter
dan de raad den sanitairen toestand van hunne patiënten te
kennen, maar is dit nu voldoende, om te vermoeden ja waar
schijnlijk te achlen, dat zij meer de belangen hunner patiën
ten op het oog hebben dan dat van de gemeente. Doch daar
mede heeft men voor het oogenblik niets te maken Dit alles
staat buiten de verordeningnergens is voorgeschreven dat
eene geneeskundige verklaring moet worden overgelegd. Bur
gemeester en wethouders onderzoeken een ingekomen verzoek
om pensioen en zullen wellichtzoo zij 't noodig achten eene
geneeskundige verklaring vragen die zij met het verzoek en
hun advies bij den raad ter beoordeeling overbrengen. Het
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dinsdag 27 Juni 1893.
79
is derhalve onjuistte beweren dal de geneesheeren indirect
de beschikking over de gemeente-financiën zullen hebben.
De heer Beucker Andreae wenscht eene facultatieve formule,
die naar spr's oordeel echter de geheele regeling overbodig zou
maken. Indien de raad zoo afkeerig is van het aanleggen van
iederen bandhet ware dan beter om geene regeling te maken.
En dat die band tot gevolg zou hebben, dat bij benoemingen
steeds de jongeren uit de sollicitanten zouden worden gekozen,
vindt spr. een wel wat overdreven bezwaar. De heer Beucker
Andreae schijnt bij die opmerking geen rekening te hebben ge
houden met hetgeen tot nu toe is geschied. Nooit is spr. ge
bleken, dat bij eene benoeming andere consideratiën golden,
dan de geschiktheid van de voorgedragenen. En indien soms
een enkel geval het tegendeel mocht hebben doen vermoeden
dan, men moet het erkennen was dit eene zeldzame uit
zondering die den regel slechts le meer in het licht stelde.
De heer Kontör gevoelt over het geheel veel sympathie
voor toekenning van pensioen. Dit ontwerp beantwoordt even
wel niet geheel aan zijn ideaal en bevat, zooals hij in de sectie
vergadering reeds te kennen gaf, veel dat bedenkingen bij
hem heeft doen rijzen. Hjj zou de voorkeur geven aan eene
regeling waarbij voor tractementen van ƒ500 af eene progres
sieve bijdrage werd geheven maar die dan ook aanspraak op
pensioen gaf.
In dit ontwerp past evenwel geene heffing van bijdragen en
nu spr. geen kans ziet het z.i. betere te verkrijgen zal hij zich
met het goede tevreden stellen.
Hij stelt zich voorals straks art. 6 aan de orde isdaarop
eene wijziging voor te stellendie eenigszins aan zijn bezwaar
zal tegemoet komen.
De heer Bekhuis behoeft zeker niet te herhalen dat hij
in zijne sectie dit standpunt innam het heffen van eene bij
drage en het dientengevolge toekennen van een recht op pen
sioen. Hij zal hier met verder op ingaandoch met een kort
woord trachten te weerleggen de bezwaren van den heer van
Sloterdijck tegen het heffen van bijdragen.
Er is hiertegen aangevoerddat de tractementen te gering
zijn. Spr. wil dan ook nu nog met het bedrag vaststellen
maar alleen in beginsel tot het heffen van bijdragen besluiten
de regeling dier heffing is eene zaak van later zorg,
Dat het echter niet mogelijk zou zijn bijdragen te heffen,
ontkent spr. De verordening van Amsterdam waar de pensi
oenregeling wel eene grootere uitbreiding heeft dan hier het
geval zou zijn beval bepalingen omtrent het storten van bij
dragen die ook hier voor niemand drukkend zouden zijn. On
billijk is het evenmin omdat men er aanspraak op pensioen
:door verkrijgt voor den ouden dag. Men gaat te ver door een
recht te geven, zonder daartegenover de verplichting tot bij
dragen te stellen. Dit is niet de goede wegen door aanne
ming van het ontwerp maakt men 't onmogelijk om ooit op
den goeden weg te komen. Daarom is hij tegen het voorstel.
De heer van Eijsinga blijft zijn financiëel bezwaar hand
haven. Hij erkentdat de regeling ook in het belang der ge
meente zou zijn maar onmogelijk is 'tal wat maar goed en
wenschelijk is toe te passen. De gemeente-financiën veroorlo
ven dit niet. In het vorige jaar is besloten de tractementen
der onderwijzers te verhoogenook een nuttig besluitmaar
lat aan de gemeente een niet onbelangrijk groot offer zal
tosten. Wordt nu tot pensioenregeling op de voorgestelde wijze
>esloten dan zal opnieuw van de gemeente zwarel/inancieele
>ffers worden gevergd en vreest spr., dat op de gemuente-financien
Jen te zware druk wordt gelegd, die ten slotte niet meer door
e ingezetenen zal kunnen worden gedragen.
De Voorzitter meent, ofschoon bij na de sein iftelijke ge-
lachtenwisseling en het hier gesprokene geen nieuws heeft te
eggen, toch de tegenstanders te moeten antwoorden, vooral
omdat de heeren Plantenga en Beucker Andreae speciaal over
de houding van burgemeester en wethouders in deze zaak heb
ben gesproken.
De lieer Hijlkema trad over het beginsel van pensioneering
in algemeene beschouwingen. De heer van Sloterdijck heeft dien
geachten spr. reeds beantwoord. Hij wi) er nog aan toevoegen,
dat niet de gemeente alleen ambtenaren en werklieden, wanneer
ze zijn afgewerkt, een levensonderhoud verstrekt, maar dat zeker
vele particulic en dit ook doen. Het beginsel van pensioneering
vindt overigens overal meerdere toepassing. Spr. herinnert zich
den tijd, dat in ons land alleen ambtenaren in het genot van
pensioen werden gesteld. Bij de wet op het lager onderwijs van
1857 werd dit uitgebreid ook tot de onderwijzers. Voorts bestaan
in tal van gemeenten pensioensregelingen. In geheel Europa
wordt dit beginsel gehuldigd. In Zwitserland heeft de Bondsraad
eenige jaren geleden ook een pensioenwet voor ambtenaren aan
genomen. Men kwam hiertoe, omdat men toch geen enkel
ambtenaar wegens hoogen leeftijd cf ongeschiktheid ontsloeg,
maar in die gevallen een jongeren ambtenaar naast hem stelde.
Men had dan twee personen voor dezelfde betrekking en pen
sioneerde feitelijk de ongeschikten met vol traktement. Dat was
geen voordeel; eene pensioens ending kwam waarschijnlijk nog
goedkooper uit. Maar het volk redeneerde in den trant van den
heer Hijlkema. Het vroegwie geeft ons pensioen Niemand,
en daarom ook geen pensioenen aan de ambtenarenEen
referendum werd uitgelokt, en bij volksstemming werd de wet
verworpen zoodat alles bij het oude bleef.
Men ziet hetde natuur gaat boven de leer. Ofschoon er hier
geen pensioensregeling bestond, is toch nimmer een ambtenaar of
werkman die zijn plicht had vervuld, bij ongeschiktheid broode
loos aan den dijk gezet. Ook niet vóór 1875, toen de eerste
pensioensregeling werd voorgesteld. Dat voorstel werd juist ge
daan, omdat men zag dat men toch van de zaak niet alkon.
Ook niet wegens het gemeentebelang want dat belang brengt
mede, dat men over goede werkkrachten moet kunnen beschik
ken, vooral met betrekking tot ambtenaren, die gewoonlijk een
meer zelfstandigen werkkring hebben dan een arbeider, wien
men nog eens tegen een verlaagd loon minder vermoeiend werk
kan opdragen.
Van het verleenen van pensioen kan dus de gemeente niet
af, en daarvoor vaste regels te stellen is wenschelijk.
Maar nu de financieele bezwaren
De heer Plantenga beweert, dat burgemeester en wethouders
met het aanbieden van deze verordening in tegenspraak zijn
gekomen met hetgeen door spr. eenigen tijd geleden hier namens
het dagelijksch bestuur is te kennen gegeven
Dit punt is in de memorie van toelichting breedvoerig iut-
eengezet. Met een voorstel, als vroeger werd ingediend, en dat
feitelijk een recht op pensioen op een bepaalden leeftijd schiep,
wenschten zij niet bij den raad te komen juist om de finan-
cieële bezwaren die daarvan het gevolg zouden zijn, vooral met
het oog op den stand der begrootingen.
Maar dit voorstel schept geen rechthet is eenvoudig eene
regeling overeenkomende met hetgeen de Raad in de laatste
maanden feitelijk beslistepensioen bij gebleken ongeschikt
heid.
En nu zijn burgemeester en wethouders niet verder gegaan
dan de raad bedoelde, zooals de heer Beucker Andreae be
weerde. Herhaaldelijk is er bij de behandeling van voorstellen
tot het verleenen van pensioen uitdrukkelijk op gewezen, dat
men niet wilde eene gratificatie, een toelage voor levensonder
houd of hoe men het anders wenschte te noemenmaar een
pensioen.
De heer Bekhuis en de heer Hijlkema heeft zich nader ook
in dien zin verklaard zoude een recht van pensioen willen
scheppen, dat door de betrokken personen zelve werd betaald,
althans met een belangrijke bijdrage hunnerzijds. De heer
Konter, inziendedat van de werklieden geen bijdrage kan
worden gevorderd, wenscht eerst eene helling bij een traktement
van f 500 en dan verder progressief. Gemiddeld zou ongeveer
eene bijdrage van 5°/o noodig zijn, en hoe hoog zou die wel