82 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan Dinsdag 27 Juni 1893. ning van 1878 niet is gevolgd, maar in aanmerking is geno men dat in den laatsten tijd de verleende pensioenen zijn be rekend op van het genoten tractement. Dit cijfer hebben burgemeester en wethouders voor de laagste tractementen ge nomen met eene degressie voQr de hoogerezoodat bij een hooger tractement dan f 2000 hoogstens de helft van dat trac tement kan genoten worden. De heer Konter, van den voorzitter vernomen hebbende dat er voor het cijfer 50 geen grond bestaat dan alleen dat men van 66 telkens met 1 voor elke 100 is afgedaald, neemt de vrijheid het volgende amendement voor te stellen op den lsten regel van art. 6 te laten volgen: bij een middelsom van f 1900 of hooger, 40^ van de middelsom. bij een middelsom van f 1800 tot ben. 1900, 42^ van de middelsom 1700 -1600 -1500 -1400 - 1300 - 1200 - 1100 -1000 - 900 - 800 - 1800, U</0 - 1700, 4Go/0 - 1600, 48^ - 1500, 50?é - 1400, 52^4 - 1300, 54^ - 1200, 56o/o J, - 1100, 58o/o - 1000, 60o/o - 900, 62^ (verder gelijk het voorgestelde artikel.) Ter aanbeveling dezer schaal wijst spreker er op dat amb tenaren van middelbaren leeftijd voor de 2°/odie zij nu niet behoeven te storten zich een aanvullingspensioen kunnen ver zekeren dat hun pensioen tot 66^ of hooger opvoert. De heer Tb.0UnisS0 wijst er nog op, dat waar vroeger door professor van Geer was noodig geoordeeld eene bijdrage van 6 a 7 94 der bezoldigingen, die kortingen nu bij den verander den rentestandaard wel 10 zouden moeten bedragen. De Voorzittor herinnert eraan, dat de grondslag, waarnaar het pensioen zal worden berekend nu zal worden bepaald naar het gemiddeld inkomen over de laatste 15 jaren, in plaats van over de laatste 5 jaren, zooals was voorgesteld hetgeen bij de beoordeeling van dit tarief wel in aanmerking mag worden genomen. Het amendement van den heer Konter wordt niet ondersteund en blijft dus buiten behandeling. Art. 6 wordt hierop onveranderd vastgesteld. Art. 7 wordt vastgesteld, nadat op voorstel van rapporteurs in de 2e alinea het woord „aanspraak" is vervangen door „aan leiding." Artt. 8 en 9 blijven onverand erd. Art. 10. Indien een gepensioneerde wordt veroordeeld voor een misdrijf, waarop een gevangenisstraf van drie jaar of meer is bedreigd, vervalt het pensioen, tenzij de raad om bijzondere redenen mocht besluiten, de uitkeering van pensioen te doen voortduren. Den heer van Kotwich Vorschuur komt het voor, dat deze bepaling niet ongewijzigd kan worden aangenomen. Bij dit artikel wordt als regel gesteld het verlies van een verkregen recht, hetgeen z. i. is onrechtvaardig en in strijd met het motief voor deze verordening, om n 1. ambtenaren en werklieden een onbekommerden ouden dag te bezorgen. Is eene opgelegde straf ondergaan, dan heeft men voor zijn misdrijf voldoende geboet en moet er geen andere straf, bepaaldelijk niet deze nog aan toegevoegd worden. Spr. stelt voor, art. 10 aldus te lezen „De gepensioneerde, die tot gevangenisstraf is veroordeeld, mist gedurende den tijd, waarop het vonnis kan worden ten uitvoer gelegd, totdat die straf is ondergaan of kwijtgescholden het genot van het verleende pensioen. Deze bepaling betreft niet den veroordeelde, die voorwaardelij in vrijheid is gesteld, gedurende den tijd, dat hij zich voorwaar delijk in vrijheid bevindt. De raad kan echter in het geval, in het eerste lid bedoeli over het pensioen dat den gepensioneerde niet wordt uitgekeerd beschikken ten behoeve van diens vrouw, kinderen of ouders. Gedurende de executie eener gevangenisstraf kan het pensioi alleen voor het gezin van nut zijn op het emigreeren van I verstek veroordeelden is in zijn voorstel gelet. Eene soortgelijke bepaling als spr. die voorstelt, treft mei aan in de pensioenwetten van 1846 en 1890 en in de verort ning betreffende de pensioensregeling voor Amsterdam van M 1893. Spr. wil ook hier niet zijn plus royaliste que le roi. Hij kon wegens ongesteldheid niet tegenwoordig zijn in vergadering zijner sectie, anders had hij daar zijn zienswi omtrent dit artikel ontwikkeld. Hij heeft vóór deze vergadering den algemeenen rapporte met dit amendement in kennis gesteld. Het amendement wordt voldoende ondersteund. De heer M0ij0r gelooft, dat het uitgangspunt van den lit van Ketwich Verschuur foutief is, nl. dat hier geschonden worden een verkregen recht. Dit is onjuist. Volgens de econon van deze verordening bevat zij slechts eenige regelen, die I raad bij het toekennen van pensioen heeft te volgen. By gei I artikel in de verordening werd eenig recht gegeven. Ieder ami naar, die onder de omstandigheden, bij de verordening genoern in het genot van pensioen wordt gesteld, weet vooraf, dat he het zwaard boven het hoofd hangt, dat het in art. 10 bedoel feit hem het pensioen doet verliezen. Er is dus geen spra j van het schenden van een verkregen recht, maar van d beginne af wordt aan het pensioen eene bepaalde voor waan 1 verbonden. De heer van Ketwich Verschuur beroept zich op de veror ning van Amsterdam spr. verwijst naar die van Zutphen. In art. 10 staat een beginsel op den voorgrondmaar w een harde maatregel moet worden toegepastis voor den raa de weg open gelaten om verzachtende omstandigheden in merking te nemen. In geen geval zou spr. kunnen medegaan met het ste lid van het door den heer van Ketwich Verschuur I gestelde artikelomdat dit niet past in de verordening. Nel gens is daar sprake van vrouwen kinderen of ouders De heer van Kotwich Vorschuur moet er toch wijzen dat indien iemand meer dan vijftien jaren in dienst de gemeente is geweest en de raad hem pensioen heeft toegekem hij dan toch op het oogenblik van eene veroordeeling wegen een daarna gepleegd feit, een recht op uitkeering van dat pe sioen heeft erlangd. Ontneemt men hem dat rechtdan zi hij later allicht aan den armenstaat vervallen. Zijne gunstij antecedenten en gevolgde pensioneering moeten hem daarvot behoeden. Heeft hij de gemeente trouw gediend dan mogd de heilzame gevolgen daarvan voor hem niet ongedaan \v« den gemaakt door een later vonnis wegens eenig misdrijf. Spi zou dit een groot onrecht noemen. De heer Moijer gelooftdat de raad evengoed als de reel ter verlies van rechten kan uitspreken. De heer van Slotordijck heeft het amendement van da heer van Ketwich Verschuur ondersteund omdat dit op efl juiste praemisse steunt. Ofschoon oorspronkelijk de ambtena» geen aanspraak op pensioen heeftzoo verkreeg hij toch ee recht zoodra dat pensioen hem werd toegekend. Nu is lie waardat bij de strafwet de mogelijkheid is gesteldom ee veroordeelde van eenige rechten te ontzetten, maar daarbijzjp die rechten omschreven en is de rechter aangewezendie dei gelijke ontzetting kan uitspreken. Dit sluit niet in zich d» ook de raad tot dergelijke handelwijze bevoegd zou zijn. Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dinsdag 27 Juni 1893. 83 De heer van K0twich Vorschuur verwijst naar art. 28 van het wetboek van strafrecht, welk artikel facultatief is gesteld en waarin uitdrukkelijk de rechten worden opge noemd, waarvan de schuldige bij rechterlijke uitspraak kan wor den ontzet. Waar nu de rechter den veroordeelde niet kan ontzetten van het recht op uitkeering van verleend pensioen zou het onbil lijk zijnden raad deze bevoegdheid te geven. Het zou eene ampliatie van het rechterlijk vonnis zijn waardoor een verkre gen recht zonder noodzaak zoude worden geschonden. De lieer Oostorhoff vindt de bepaling van art. 10 ook on billijk. Een gepensioneerde die een dronkaard wordt en ge heel verdierlijktverliest zijn recht nietmaar iemand die wellicht door den drang van de omstandigheden een misdrijf heeft gepleegd en dit door gevangenisstraf heeft geboetzou voor goed zijn pensioen verliezen. Dit gaat z.i. niet aan. De laatste kan zedelijk hooger staan dan de eerste. De beraadslagingen worden gesloten. Het amendement van den heer van Ketwich Verschuur wordt in stemming gebracht en aangenomen met 15 tegen 7 stem men, die van de heeren v. EijsingaTroelstra, Menalda Meijer, Theunisse, Wijbrandi en Reeling Brouwer. Art. 11 wordt op voorstel van burgemeester en wethouders aldus vastgesteld Deze verordening treedt in werking met den 1 Januari 1894. De heer Kont0r vraagt of het niet noodig was geweest om ook in het 2e lid van art. 6 het woord „vijf" te doen ver vangen door „vijftien" in overeenstemming met de wijziging van art. 3. De Voorzittor acht de opmerking van den heer Konter juist en stelt dus voorop art. 6 terug te komen en de voor gestelde wijziging alsnog aan te biengen. Dienovereenkomstig wordt besloten. De verordening in haar geheel wordt in stemming gebracht en aangenomen met 14 tegen 8 stemmen, die van de heeren Planten gaHijlkemav. d. Scheer, Bekhuis, Oosterhoff, van Eijsinga Dijkstra en Buma. Alzoo is vastgesteld de volgende verordening De raad der gemeente Leeuwarden Overwegende, dat het wenschelijk is, aan de ambtenaren, be dienden en werklieden, in dienst der gemeente of van gemeen telijke instellingen, pensioen te verleenen, indien zij door ouder dom of ziels- ol lichaamsgebreken niet meer in slaat zijn hunne betrekking naar behooren waar te nemen Besluit vast le stellen de volgende V0rord0ning omtront ll0t verl00EL0n van poüsioon aan ambtenaron, bo- diondon 0n workliodon in dionst dor gemoento of van gomoontolijko instollingon. Art. 1. Aan de volgende ambtenaren, bedienden en werklieden wordt, zoo zij minstens vijftien jaren in dienst der gemeente of van ge meentelijke instellingen werkzaam zijn geweest en van een vaste aanstelling zijn voorzien, pensioen verleend, indien zij tengevolge van ouderdom of van ziels- of lichaamsgebreken niet meer in staat zijn hunne betrekking naar behooren waar le nemen en dientengevolge eervol worden ontslagen, te weten de secretaris en de ambtenaren ter secretarie, de archivaris der gemeente, de boden en de concierge van het gemeentehuis, de ambtenaren van de bureaux van den burgerlijken stand en de bevolkingsregisters en de bevolkingsagenten, de gemeente-ontvanger, de ambtenaren, bedienden en werklieden in dienst der ge meentewerken, der gemeentelijke gasfabriek, der stadsreini ging en der stads bank van leening, de ambtenaren der politie, met uilzondering van den com missaris en van de polilie-dienaren der 4e klasse, de marktmeester, de beursmeester, de waagineester, de wegers en weegsters aan de waag en de waagwerkers, de gaarders der bruggelden, de directeur der begraafplaats en de doodgravers, de keurmeesters van vleesch, visch en fruit, voor zoo ver die niet tevens rijksambtenaren zijn, de ambtenaar aangewezen voor de beteekening van stukken betreffende de vervolging ter invordering van plaatselijke belas tingen, de schoonmaaksters, de leeraren en lecraressen aan de middelbare school voor meisjes, voor zoover zij uitsluitend aan die inrichting zijn verbonden, benevens de concierge dier school, de concierge van het gymnasium en de portier van de burger dag- en avondschool, de afzonderlijke onderwijzers en onderwijzeressen in de gym nastiek, de onderwijzers en onderwijzeressen, de kweekelingen en helpsters aan de gemeentelijke bewaarscholen de geneesheer-directeur en de beambten en bedienden aan het stadsziekenhuis, de secretaris-boekhouder van de stadsarmenkamer en de be ambten en bedienden van het stadsarmhuis. Voor zoover gehuwde lieden, die gezamenlijk worden benoemd, worden ontslagen omdat beide of een hunner vallen in de termen van het eerste lid van dit artikelwordt het pensioen, waarop volgens deze verordening aanspraak bestaat, door beide genoten, en bij overlijden van een hunner door de overblijvende voor de helft. Art. 2. Indien aan eenige betrekking, in het vorig artikel genoemd, rijks-pensioen wordt verbonden, wordt geen gemeente-pensioen verleend. Art. 3. Het jaarlijksch pensioen bedraagt voor ieder voljaar, in dienst der gemeente of van eene gemeentelijke instelling doorgebracht, '/so van de gemiddelde bezoldiging der laatste vijftien jaar, be houdens het bepaalde in art. 6. Onderdeelen van een gulden worden bij de vaststelling van het bedrag van het pensioen voor vol gerekend. Art. 4. Onder bezoldiging worden verstaan alle inkomsten aan de betrekking verbonden, met inbegrip van personeele toelagen, het genot van vrije woning, kott, vuur en licht of vergoeding deswege, alsmede toelagen voor kleeding. Toelagen of vergoedingen wegens bureaukosten zijn bier onder niet begrepen. Bij elke benoeming of bevorde ing verhooging of vermin dering van vaste bezoldiging wordt door burgemeester en wet houders de grondslag bepaald of op nieuw geregeld, welke eventueel als maatstaf voor de berekening van pensioen kan dienen. De geldswaarde van het deel der bezoldiging, dat in natura wordt verstrekt, wordt door hen bij schatting bepaald." Art. 5. Het getal dienstjaren wordt berekend van den dag der in functietreding af tot den dag waarop het ontslag ingaat. Tijdelijke en onbezoldigde diensten worden voor de bereke ning van het pensioen niet in aanmerking genomen. Bij afgebroken dienst wordt ook in rekening gebracht de tijd vroeger in dienst der gemeente of van eene gemeentelijke in-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1893 | | pagina 7