138 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Zaterdag November 1803.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Zaterdag 4 November 1893. 139
De heer BöUCker Andreae bracht zijn denkbeeld in het
midden in den vorm van eene vraag, omdat hij niet met juist
heid kan aanwijzenwaar en hoeveel kan worden bezuinigd.
Het komt hem voordat als er geen keien worden aangekocht,
er minder vervloering plaats zal hebben en dus de kosten van
vervloering kunnen worden verlaagd.
De heer van Eijsinga gelooft ookdat de keien voor het
volgend jaar kunnen worden gemistzonder schade te doen
aan het gemeentebelang. De heer Troelstra zeide dat, indien
er geen keien kunnen worden aangekochtmen het materiaal
zal missen voor het doen van herstellingen aan de straten.
Dit is wel wat overdreven. Wel zijn hier en daar voor herstel
ling van bestratingen keien noodig doch zeker niet zooveel
dat een post van uitgaaf van f2000 gewettigd is. Er is toch
een post op de begrooting voor aankoop van steen en zand
en daaruit zal men wel eenige keien zich kunnen aanschaffen.
De heer Reeling Brouwer wijst er op dat de vervloe
ring der bestratingen geschiedt per vierkanten meter en alleen
daar, waar het noodig is. Eerstdaags heeft de aanbesteding
van het onderhoud der bestratingen plaats en dan hebben
burgemeester en wethouders het in de hand om veel of wei
nig te doen vervloeren. In ieder geval heeft het schrappen
van het bedrag voor aankoop van keien geen invloed op den
post voor kosten van vervloering.
De heer Bekhuis zeide reeds, dat hij aan burgemeester
en wethouders de middelen niet wil onthouden voor een goed,
voldoend onderhoud van de werken der gemeente. Zijn idee
is echter, om alleen voor het volgend jaar aankoop van keien
na te laten en zich te bepalen tot vervloeringen. Het verdient
aanbeveling om de puntkeien door betere te doen vervangen
maar men kan het met de bestaande nog wel een jaar doen.
De heer Troölstra moet het ernstig ontraden den post
voor aankoop van keien van de begrooting te schrappen. Men
is dan niet in de mogelijkheid om noodzakelyke herstellingen
te doen uitvoeren. Men moge eenig bezwaar hebben tegen het
hooge eindcyfer van deze afdeelingmaar zoeke dit niet spe
ciaal in de uitgaaf voor aankoop van keien.
De heer Meijer wenscht eene opmerking te maken naar
aanleiding van eene mededeeling van rapporteurs in hun ver
slag. «Een lid (van de 3e sectie) was van meening", schrij
ven zij «dat niet altijd voldoende onderzoek werd gedaan naar
de grenzen tusschen de eigendommen der gemeente en die der
particulieren tengevolge waarvan de gemeente misschien wel
eens op zich nam het onderhoud van straten en wegen dat
ten laste van particulieren was.
Deze meening werd weersproken door den voorzitter der
sectie. Deze verklaarde dat burgemeester en wethouders in
dit opzicht steeds nauwlettend toezien."
Deze mededeeling van rapporteurs vereiseht eenige rectifica
tie. In de eerste plaats is het minder juist dat de aange
haalde opmerking door het lid der 3e sectie is gemaakt in ver
band met het onderhoud der bestratingen. De opmerking stond
integendeel op zich zelve. Spr. heeft als voorzitter der sectie
het antwoord gegeven dat door de rapporteurs is medegedeeld,
maar daarbij is niet gerelateerddat dit antwoord het be
doelde lid volkomen bevredigde. Spr. heeft gemeenddit te
moeten releveeren.
De heer Dupa 'C heeft gemeend door de wijze waarop
hij het over deze kwestie in de sectie besprokene heeft gere
lateerd juist in het belang van burgemeester en wethouders
te hebben gehandeld. Er blijkt toch uitdat de bespreking
zich heeft bepaald tot eene opmerking van een der leden en
het antwoord daarop van den voorzitter. Hiermede was hel
uitzoodat kon worden aangenomen dat bedoeld lid bevredigd
was door de ontvangen inlichting. Waarom moest dit dan nog
uitdrukkelijk worden medegedeeld
De heer Dijkstra deelt mede, dat hij het lid was, dat bij dit
hoofdstuk in de sectie eene algemeene opmerking maakte. Hij
gaf te kennen dat het hem voorkwam dat hier en daar dc
grenzen tusschen gemeentelijk en particulier eigendom met dui
delijk genoeg waren aangewezen en dat dit verschil over den
eigendom en ook over het onderhoud zou kunnen doen ont
staan.
Het daarop van den wethouder voorzitter der sectie, ont
vangen antwoordnader door een voorbeeld aangetoonddat
daarop door burgemeester en wethouders wel degelijk wordt
toegezien stelde hem volkomen tevreden.
Ondcrtusschen meende de rapporteur, dat de opmerking bij
volgno. 102 behoorde en maakte er dus terecht melding van in
het rapport.
Bij volgno. 108Onderhoud van torensklokken uur- en
speelwerken zoomede de jaarwedde van den klokluider en van
den toeziener op de tijdregeling, zegt de lieer Haverschmidt.
dat de hooge jaarwedde van den toeziener op de tijdregeling
elk jaar de aandacht trekt in de sectiën maar bij de behan
deling der begrooting steeds doorsluipt. Zoolang de verorde
ning waarbij de bezoldiging van den titularis geregeld wordt,
niet onder handen wordt genomen zullen die 000 op elke
begrooting voorkomen en voor dit jaar valt er ook niet aan
te veranderen. Nu eene aanzienlijke verhooging van belastin
gen wordt gevraagd, wil spr. hopen dat ons weldra eene wij
ziging wordt voorgesteldin dier voegedat de jaarwedde
meer in overeenstemming worde gebracht met de aan die be
trekking verbonden bezigheidof welwat misschien de voor
keur verdient4&t er eene declaratie worde ingewacht van de
telken jare verrichte werkzaamheden.
Het komt spreker niet onwaarschijnlijk voor, dat de kosten
op deze wijze tot de helft kouden worden teruggebracht.
Deze post wordt nu onveranderd aangenomen.
Volgno. 103. Onderhoud van vaartenwaterleidingen wal
len enz. 8850.
De heer Bekhuis heeft in de toelichting op dezen post ge
zien, dat daaronder begrepen is een bedrag van ƒ2270 voor
steenen wallen. Hij heeft hiertegen geen bezwaar. In dc laat
ste jaren is met kracht aan de wallen gewerktmaar er zijn
nog vele slechte wallen. Spr. wil dan ook het aangevraagde
bedrag niet verminderenmaar hij maakt van deze gelegen
heid gebruik om eene opmerking te maken.
Hij vraagt aan burgemeester en wethoudersof zij zoo goed
zouden willen zijner op te doen letten dat de wallen niet
te hoog worden aangelegd en de bestrating er achter niet te
laag gemaakt. Hier en daar laat die toestand wel te wen-
schen overhetgeen ten gevolge heeftdat de afwatering naar
de gracht slecht is en het onderhoud onnoodig duurder wordt.
Het verdient aanbevelingom de rollaag van de walmuren
laag te leggen en de bestrating daar achter wat hooger dan
de wallen. Burgemeester en wethouders hebben 't in de hand,
wijziging te brengen in de tot nu toe gevolgde werkwijze.
De Voorzitter deelt mede, dat burgemeester en wethou
ders het niet altijd in de hand hebben wijziging in den aan
leg der walmuren aan te brengen. Zoo wordt nu een gedeelte
van den wal langs de Willemskade hersteld waar de rollaag
natuurlijk niet lager kan worden gelegd, dan de naastgelegen
gedeelten.
De wenschelijkheid van het lager leggen der rollaag bij wal
muren is evenwel niet aan de aandacht van burgemeester en
I wethouders ontsnapt. Dit bewijst de aanleg van geheel nieuwe
I walmuren o.a. bij het militair hospitaal en elders.
De heer Bekhuis betuigt zijnen dank voor de bekomen
inlichting. Hij heeft alleen de aandacht van burgemeester en
wethouders op dit punt willen vestigen en zal zich verder niet
in technische beschouwingen verdiepen.
Tot eene tweede opmerking geeft hem aanleiding de post
onder volgno. 106 onderhoud van secreten en waterplaatsen.
In de 3e sectie is gewezen op de urinoirs in de Muggesteeg.
Burgemeester en wethouders geven als hunne zienswijze te
kennendatworden die urinoirs opgeruimdklachten over
den last, die de eigenaars van huizen in die nauwe steeg vroe
ger vóór dat die voorwerpen aldaar waren geplaatstonder
vonden niet zullen uitblijven. Tegen het wegnemen zelfs van
een dier urinoirs beslaat alzoo bezwaar.
Toen dit geschreven werd herinnerden burgemeester en wet
houders zich zeker nietdat dezelfde klacht ook in het rapport
omtrent eene vorige begrooting is overgebracht maar dat toen
is aangetoonddatnu in dc Huijgenstraat een flink urinoir
bestaat, deze inrichtingen in de nauwe Muggesteeg óf een óf
beide wel kunnen vervallen.
Volgno. 110. Daggelden van werklieden 12310.
De heer Duparc vindt in de memorie van toelichting on-
I der die werklieden vermeld tien plantsoenarbeideraSpr. brengt
I gaarne alle hulde aan burgemeester en wethouders en den
ambter aarmet het toezicht op de plantsoenen belastvoor
de wijzewaarop de plantsoenen zijn aangelegd en worden
onderhouden maar toch zou hij de vraag willen doen of die
tien plantsoenarbeiders wel het gehcele jaar door in dienst
moeten worden gehouden. De surveillant in den Prinsentuin
is ook maar ruiin een halfjaar in dienst. Kan nu ook niet
het getal plantsoenarbeiders tegen den winter worden vermin
derd Spr. zou ongaarne die mannen gedurende den winter
aan den dijk willen hebben gejaagddoch beveelt de zaak
bij burgemeester en wethouders aan om bij voorkomende va
catures er op te letten.
De Voorzitter zal gaarne het verzoek van den heer Du
parc bij burgemeester en wethouders in bespreking brengen
maar kan dien spreker niet veel hoop geven op verwezenlij
king van zijn denkbeeld. De plantsoenen liggen vrij ver uit
elka&rwerd het personeel der plantsoenarbeiders ingekrom
pen er zou dan te veel tijd worden verloren door het heen
en weer loopen van het eene gedeelte naar het andere. Spr.
kan echter de verzekering geven dat niets meer zal worden
uitgegeven dan volstrekt noodig is. Voor den surveillant in
den Prinsentuin - zooals de heer Duparc reeds deed opmer
ken en voor andere tijdelijke werkli den is alleen bezoldi
ging voor een halljaar uitgetrokken.
De heer Duparc gelooft, door den voorzitter niet goed te
zijn begrepen. Hij wees op den surveillant in den Prinsentuin
ais voorbeeldomdat deze ook slechts voor een halfjaar in
dienst is. Dit deed hem de vraag doen of men het in den
winter niet met minder dan tien planlsoenarbeidcrs kan doen.
Spr. vindt onder de werklieden zelfs een tuinmansleerling met
bezoldiging.
Hij blijft daarom deze zaak aan de aandacht van burgemees
ter en wethouders aanbevelen al schijnt er weinig vooruitzicht
te bestaan op eenig succes.
De heer Oosterhoff vestigt de aandacht op eene steeg
uitkomende aan de oude veemarktdie toegang geeft lot een
pakhuis bchoorende bij een winkelhuizinge op den YVirdumer-
dijk. In die steeg is eene goot en al wat daarin geworpen
wordt loopt op en over de straat naar eene goot langs het
plantsoen aldaar. Die toestand eischt verbetering en gaarne
zou spr. zien datzoo eenigszins mogelijk daar verbetering
werd aangebracht.
De heer Bekhuis vindt in de omstandigheid dat de dag
gelden voor werklieden jaar op jaar klimmende zijn wat bij
den steeds klimmenden omvang van voorwerpen waarover de
gemeentezorg zich moet uitstrekken wel niet anders kanaan
leiding om burgemeester en wethouders aan te bevelenzoo
veel mogelijk te laten uitvoeren bij publieke aanbesteding. Spr.
weet weldat dit reeds geschiedtmaar hij zou gaarne zien,
dat zij van dat middel van uitvoering nog in meerdere mate
gebruik maakten. Publieke aanbesteding is in het voordeel van
de ingezetenen en zeker ook in het financieel belang der ge
meente terwijl er meer waarborg door verkregen wordt dat
het werk goed en goedkoop wordt uitgevoerd.
De beraadslagingen over afd. 1 van hoofdstuk 111 worden ge
sloten.
Volgno. 101 wordt onveranderd aangenomen.
Bij volgno. 102 wordt het voorstel van den heer Duparc
om dezen post met ƒ2000 te verminderen, in stemming ge
bracht en aangenomen met 17 tegen 5 stemmen, die van de
heeren Reeling Brouwer, VVijbrandi, van Ketwich Verschuur,
Troelstra en Meijer.
Volgno. 103 blijft onveranderd.
Volgno. 104. Kosten van aankoop van boomenplanten enz.
ƒ1310, wordt op voorstel van burgemeester en wethouders
met 100 verminderd.
Volgnos. 105, 106 en 107 worden onveranderd aangenomen.
Volgno. 108. Onderhoud van torens, klokken enz., en jaar
wedde van den klokluider enz. ƒ1275 wordt op voorstel van
rapporteurs met 25 verminderd.
De overige artikelen van deze afdeeling worden aangenomen,
waarna het totaal der afdeeling wordt vastgesteld op ƒ60975.
Volgnos. 112 tot en met 117 worden zonder discussie aan
genomen.
Volgno. 118. Jaarwedde van den beursmeester ƒ300.
De Voorzitter stelt voor dezen postin afwachting van
de te nemen beslissing omtrent het voorstel tot verhooging de
zer jaarweddevoorloopig onveranderd vast te stellen.
De heer van Eijsinga vindt het rationeelom juist nu
er nog geene beslissing omtrent eene verhooging is gevallen
deze jaarwedde uit te trekken tot het tegenwoordig bedrag.
De Voorzitter meent, uil den loop der discussiën te heb
ben mogen opmakendat de jaarwedde zeker zal worden ver
hoogd en deze post dus tot een hooger bedrag dan ƒ200 kan
worden uitgetrokken.
De heer Bekhuis gelooftdat de jaarwedde in ieder ge
val niet tneer dan 250 zal bedragen. Hij is 't met den lieer
van Eijsinga eens, dat de post op ƒ200 behoort te worden
uitgetrokken. Mocht er tot verhooging der jaarwedde worden
besloten dan zal de begrooting later kunnen worden gewijzigd.