150 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Maandag G November 1803.
niet veel verder komen. De cijfers op deze begrooting uitge
trokken voor de ontvangsten en de uitgaven der gasfabriek
zijn goed. Hij neemt aaneiken aanval daarop met succes te
kunnen verdedigen.
En toch, hij zelf heeft ze aangevallen, omdat, zooals hij
meent duidelijk te hebben aangetoond het zeker te verwachten
isdat de uitgaven minder en de ontvangsten meer zullen
zijn.
Nu toch het doel is om de begrooting sluitende te maken
zonder te veel lasten op de schouders der ingezetenen te leg
gen kan men het middeldoor rapporteurs aan de hand ge
daan te baat nemen en het cijfer der ontvangsten verhoogen
met /3000. Het moge administratief eene ketterij zijn men-
schelijker wijze gesproken zal de raad er zich niet in misre
kenen.
De heer Duparc moet er nogmaals op wijzen dal de er
varing heeft geleerddat de uitgaven altijd te hoog en de ont
vangsten der gasfabriek te laag worden geraamd. Zoo werden,
om een voorbeeld te noemen, blijkens de afgesloten rekening
van 1891, de ontvangsten geraamd op pl. m. 191,767 terwijl
er werkelijk ontvangen is pl. m. 197593. Voor 1892 waren
die cijfers onderscheidenlijk pl. m. 196,700 en 194-, 105.21 J; dit
laatste alleen als gevolg aan de verminderde opbrengst van
cokes. Voor 1891 waren de uitgaven geraamd op 195,587.50,
ze waren werkelijk 176,660,46terwijl zij voor 1892 waren
geraamd op 175,860 en in werkelijkheid 155,893.725 be
droegen.
Men zal dus gerust dezen post met 3000 kunnen verhoogen.
De heer OostGrhoff zal niet met het voorstel van rappor
teurs medegaan. Wel wil hij aannemen dat eene verlaging
van den gasprijs een meerder gasverbruik zal tengevolge heb
ben maar men moet ook rekening houden met het gasgloei
licht dat meer en meer in de smaak valt en naar mate het
meer bekend wordtook meer zal worden gebruikt. Het le.
vert eene besparing van gas van 40 °P- Het ligt dus voor
de handdat het getal gasverbruikers zeer sterk moet toene
men vóórdat het verlies tengevolge van de besparing van
gas door het branden van gloeilicht ontstaan, weder gedekt is.
De heer Kontor is van oordeel dat in de begrotingscij
fers der gasfabriek in den regel eene royale speelruimte wordt
gelaten maar heeft nu toch wel bezwaar tegen verhooging
van dezen post. Door den heer Oosterhoff is er reeds op ge
wezen dat het gebruik van gasgloeilicht toeneemt. Op den
duur zal dit licht voor de gasfabriek een gunstige factor zijn
maar voor het oogenblik werkt het nog nadeelig op het cijfer
der gasconsumtie.
Waar nu reeds eene teruggaande beweging wordt waarge
nomen is het niet te verwachten dat die beweging zoo spoe
dig zal worden omgezet in eene sterk vooruitgaande. Het jaar
1889, toen de gasprijs ook G cent was en de kolenprijzen vrij
wel dezelfde waren als nu, heeft eene winst van pl. m. 30000
opgeleverd, dus bijna gelijk bedrag als deze begrooting aan
wijst. Toen werd echter nog de volle meterhuur betaald. Spr.
durft dus in gemoede dit cijfer van de begrooting niet aan te
tasten.
De heer Menalda kan zich wat betreft dezen post van
de begrooting niet tot het standpunt verheffen, door den heer
Bekhuis ingenomen. Hij heeft daartoe nog te veel eerbied voor
die eenvoudigenuchteren cijfers en meent dat de voorzich
tigheid verbiedtom met dien geachten spreker mede te gaan.
De heer Oosterhoff heeft bezwaar tegen eene verhooging
van dezen post. Spr. deelt dit bezwaar. Hij kan er nog bij
voegen dat het vroeger sluiten der winkels van niet onbelang-
rijken invloed is op het gasverbruik. De maandstaten, die ge
regeld aan de gascommissie worden voorgelegd wijzen gedu
rig op lagere cijfers dan in 1892 en daarom wil hij eerst eene
afwachtende houding aannemen. Dan zal de ondervinding wel
leeren, of er werkelijk weer een beteekenende vooruitgang in
de gasconsumtie zich voordoet.
De heer Duparc had wel voorzien dat het gasgloeilicht
in het debat zou worden gebracht. Het heet, dal dit licht40^-
besparing geeft er zijn echterdie ineenen dat hier wel wal
op af te dingen valt.
Is het echter waar dat door het branden van dat licht zoo
veel gas wordt bespaard, dan zullen er velen zeker toe konirn,
om de lichten vroeger op te steken, hetgeen ook weer tot
meerdere gascomsumtie moet leiden. De winkels worden eer
der gesloten dan vroeger maar, nu de gasprijs wordt verlaagd,
zal men daar langzamerhand wel van terugkomen.
Den heer Dijkstra komt het voor, dat lie tmet de beschou
wingen over den invloed van het gasgloeilicht op het gasver
bruik gaat als met het oordeel over de cijfers zeiven. Men kan
de resultaten niet vooruit berekenen. Zoo zal het gebruik van
gasgloeilicht op zich zelf wel een minder gasverbruik veroor
zaken maar toch omdat het bij beter licht minder last geeft,
er toe medewerken om gas te verbruiken op plaatsen, waar
nu om de lasten die er aan verbonden zijn op de gewone
wijze geen gas wordt gebruikt.
Ook oindat het verschil in lichtsterkte en kleur van licht
grooter is tusschen petroleumlicht en gasgloeilicht dan tusschen
petroleumlicht en gewoon gaslicht zullen vele winkeliers zich
gedrongen voelen geen petroleum maar gasgloeilicht te gebrui
ken.
Een en ander kan vermeerderd gasverbruik tengevolge heb
ben.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het amendement van de rapporteurs om dezen post te ver
hoogen met 3000, wordt in stemming gebracht en verworpen
met 11 tegen 10 stemmen. Vóór stemden de heeren Bekhuis,
van Ketwich Verschuur, Haverschmidt Wolff, v. d. Scheer,
Hijlkema, Wijbrandi Duparc, Dijkstra en Theunisse.
Volgnos. 3G tot en met 40 blijven onveranderd.
Volgn. 41. Terugontvangen zegels voor bevelschriften van
betaling en aanslagbiljetten ter zake plaatselijke belastingen
ƒ350, wordt met ƒ100 verminderd met het oog op de ver
werping der heffing van straatgeld.
De posten onder volgnos. 42 tot en met 03 worden zonder be
spreking vastgesteld.
De Voorzitter deelt mede, dat na de heden aangebrachte
wijzigingen in de posten van uitgaaf en ontvang de uitgaven
bedragen ƒ1.286,741.60 en de ontvangsten ƒ1,207,016.27. Spr.
vraagt nu aan de rapporteurs of zij ook deze cijfers hebben
verkregen en een voorstel wenschen te doen omtrent de wijze,
waarop liet tekort zal worden gedekt.
De heer Duparc zegt, dat de rapporteurs hun voorstel tot
vaststelling van de cijfers hebben gegrond op aanneming van
hunne voorstellen ten opzichte van enkele posten der begrooting.
Daar er intusschen enkele wijzigingen zijn aangebrachtver
anderen nu ook èn het door de commissie voorgedragen eind
cijfer van den omslag èn de balans. De commissie heeft nu
vertrouwen op het bureau tot nadere vaststelling der cijfers.
De Voorzitter deelt mede, dat indien het geheele tekott
door den hoofdelijken omslag moet worden gedragen de per
centage dan boven de 5 </o zal stijgen. Burgemeester en wet
houders hebben zich de vraag gesteldof het niet beter ware
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Maandag 0 November 1893.
151
I meer opcenten op de hoofdsom der personeele belasting te
I licffen en een ander gedeelte van het tekort te vinden op den
I hoofdelijken omslag. Men zou de opcenten met 10, dat is over
I 8 maanden kunnen verhoogen en de percentage van den lioof-
I delijken omslag brengen op 4.85. De bcgrooling zal dan slui-
I tende worden gemaaktdoch de post voor onvoorziene uitga-
I ven, nu uitgetrokken op ƒ5300, ƒ100 lager worden.
Spr. stelt iru voor onder volgn. 4 van de inkomsten 50 op-
I centen op de hoofdsom der personeele belasting vast te stellen.
De heer Duparc zegt dat de commissie van rapporteurs
zich tegen het voorstel moet verklaren. Behalve het in haar
II verslag medegedeelde bezwaar is er ook nog dit bezwaar, dat
II wij thans staan aan den vooravond van eene herziening van de
I personeele belasting. Mag men de jongste berichten in de
Hollandsche dagbladen gelooven dan zou het zelfs in het plan
I van den minister Pierson zijn gelegen, om te trachten, de
I herziening nog met Mei 1894 in werking te doen treden. Doch,
I al mocht zij niet reeds zoo spoedig zijn tot stand te brengen
I men weet toch dat zij in 's ministers financieel werkplan is
opgenomenja daarin de eerste plaats bekleedtnu de vcr-
I mogensbelasting er reeds is en de bedrijfsbelasting er weldra
zal zijn. Spr. ziet enkele leden het hoofd schudden doch de
minister Pierson heeft te veel getoond wat hij vermag te doen,
om niet te mogen aannemen, dat liet hem ook met deze herziening
I volle ernst is. De commissie acht het daarom ongeraden t
I he opcenten te verhoogen op eene belastingdie niet alleen
I spoedig belangrijke wijzigingen zal ondergaan maar bovendien
I zoovele erkende gebreken heeft.
De VoorzittGr doet opmerken dat rapporteurs bij hunne
beschouwingen in hun verslag op het oog hadden eene percen
tage beneden 5. Indien echter dat cijfer hooger dan 5 werd,
een cijferdat nog al klank zou hebben bij de buitenwereld
zouden zij er wellicht anders over gaan denken.
Eene eventueele wijziging der belasting op het personeel
hebben ook burgemeester en wethouders besproken maar zij
gelooven nietdat deze reeds met 1 Mei zou kunnen in wer
king treden. Zoo jadan zou Leeuwarden het lot deelen van
tal van andere gemeenten aan wie evenmin de bron van in
komsten n.l. de heffing van opcentenin eens zal kunnen
worden ontnomen. Er zal daarin natuurlijk bij eene wijziging
der belasting worden voorzien.
De heer TrO0lstra acht het niet wenschelijk alleen den
hoofdelijken omslag met het tekort te bezwaren. Die omslag
is toch ook geen ideale belasting. Hij herinnert, dat de raads
commissie van 1850 uitging van een maximum van 5 daar
zoude men dan zelfs reeds boven komen. Beter is het dus
de opcenten op het personeel ook te verhoogen. Onvoorziene
uitgaven kunnen niet worden verlaagd.
Wordt de hoofdelijke omslag verhoogd dan zal hij vooreerst
niet weder worden verlaagd naar spr.'s mecning. Door al de
in deze begrooting aangebrachte wijzigingen zal voor 189G een
lager batig slot worden verkregen. Dat moet niet uit het oog
worden verloren want de mindere raming der uitgaven voor
de gasfabriek is geenc bezuinigingmaar eenvoudig een be
schikking over nog te maken winst. Hij kan zich dus niet
I voorstellen dat van mindere belastingheffing in volgende jaren
I sprake kan zijn tenzij het rijk een gedeelte der uitgaven
overnemc.
De heer Duparc zegtdat men een uitvoerig debat zou
kunnen houden over het meer of min wcnschelijke, om den
hooldelijken omslag te verhoogen, inaar dit zou de zaak geen
stap verder brengen. Men zou bijna geneigd zijnvan eene
kwestie van smaak te spreken. Spr. hecht meer aan verhoo
ging van den hoofdelijken omslag dan aan die der opcenten.
De heer Troelstia herinnerde spr. aan de zienswijze van
de commissie van 1856 die in de heffing van een hoofdelijken
omslag tot een maximum van 5 </o wilde gaan. Die geachte
spreker ziet echter wel wat over het hoofddat sedert meer
dan 35 jaren zijn voorbijgegaan. Spr. herinnert aan het woord:
11 faut jugcr les écrits d'après leurs dates.
De Voorzitter wil gelooven dat het voor menigeen eene
kwestie van smaak kan zijn maar men zal toch moeten toe
geven dat eene percentage onder of boven het cijfer 5 een
zeer verschillend aanzien geeft.
De lieer Dijkstra /al om hel tekort te dekken liefst me
dewerken tot verhooging van eene belasting waartoe hij den
hoofdelijken omslag bet geschiktst acht. Het te kort is ƒ19.735.
Heft men nu 5 °/o hoofdelijken omslag, dan zal uit die belas
ting naar een geraamd belastbaar inkomen van ƒ4,250,000,
ruim ƒ19,100 meer ontvangen worden dan door burgemeoster
en wethouders is geraamd bij eene heffing naar 4.55 °/o. Er
blijft dan nog slechts een tekort van ƒ600, dat, naar zijn
oordeel, gevonden kan worden door den post voor onvoorziene
uitgaven met dat bedrag le verlagen. Onder gewone omstan
digheden zou hij bezwaar maken daartoe over te gaan maar
met het oog op de begrooting acht hij het beter dan mede
te werken tot de verhooging van twee belastingen.
De heer TrO0lstra zegt dat bij eene heffing van 4.85
eene onzuivere opbrengst van ƒ200,125 zal worden verkregen,
terwijl dan 10 opcenten meer een voordeel zal geven van ƒ6000.
Indien men die meerdere opcenten liet vervallen en 5 °/o van
den hoofdelijken omslag hief, zou men nog te kort komen.
Er zou dan altijd meer dan 5 moeten worden geheven.
Spr. herinnert er aan dat vele groote gemeenten de belas
tingen hebben verhoogd, er worden daar zelfs 00, 70 a 80 op
centen op het personeel geheven. Hier zijn de opcenten nie'
overdreven hoog. Men doet dus beter, dezs iets te verhoogen,
zoodat de percentage voor den hoofdelijken omslag beneden 5°/o
kan blijven. Bij de berekening van den heer Dijkstra zou de
post voor onvoorziene uitgaven dalen tot 4000.
De heer Roeling Brouwor wijst er op, dat het verschil
m de berekening tusschen de heeren Dijkstra en Troelstra
hierin is gelegen dat de heer Dijkstra bij zijne berekening het
onzuiver belastbaar inkomen neemten vergeetdat de bruto
opbrengst moet worden verminderd met een bedrag voor ont
heffingen afschrijvingen enz.
De heer Dijkstra betuigt den heer Reeling Brouwer dank
voor de gegronde opmerking omtrent het zuiver bedrag van
het belastbaar inkomen. Hel geeft echter voor de opbrengst
der belasting slechts een verschil van ruim 400. Zoo noodig
kon nog hiermede het bedrag voor onvoorzien worden ver
minderd.
De lieer B0UCk0r Andr0a0 gaat met de zienswijze van
burgemeester en wethouders mede. Op grond dat reeds zoo
veel op deze begrooting is besnoeidacht hij 't niet raadzaam,
den post voor onvoorziene uitgaven te verlagen. Beter ware 't,
die te versterken. Die post is zoo klein dat die bij onvoor
ziene omstandigheden als uitkeering van pensioenendirect
zal verdwijnen.
De heer B0kliui8 meentdat 'l er weinig op aan komt
door middel van welke heffingen meerdere inkomsten worden
verkregen. Tot heden is hij 't meest eens met de rapporteurs,
dat de hoofdelijke omslag dient te worden verhoogd.
Door verhooging der opcenten worden enkele standen vooral
die van den handel en de nijverheid, gedrukt. De heer Troel
stra wees er terecht op dat elders nog meer opcenten worden
geheven maar men vergetc nietdat de provincie Friesland
ook veel opcenten heft. Wel is waar is in vooruitzicht gesteld,
dat die zullen worden verlaagdmaar tot heden is er nog geen
sprake van.