12 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dinsdag 23 Januari 1894. openbare uurwerken verschillenden tijd aanwijzenmen kan op geen volkomen staat makenen zoodoende is het gemak dat men zich van het nieuwe voorsteltzeer betrekkelijk. Spr. vindt 't ook jammerdat voor het slagwerk in het nieuwe uurwerk een klok van het oude carillon van den Nieuwetoren zou worden gebruikt. Het geheel wordt hierdoor geschonden. Maar vooral uit een financiëel oogpunt heeft spr. tegen dit voorstel bezwaar. Het is niet te ontkennen dat, in zooverre er eenige behoefte is aan een openbaar uurwerk ze daar ter plaatse bestaatmaar toch is ze niet in die mate aanwezig als in vroeger jaren het geval was toen niet bijna ieder een klok in huis had zooals nu. Het moge een genoegen en een gemak zijn, in zijn nabijheid een klok met slagwerk te heb ben waarnaar men telkens zijn eigen uurwerk kan regelen maar daardoor wc rdt toch eene zóó groote uitgaaf niet ge rechtvaardigd. Indien volgens overgelegd plan aan de brug wachterswoning op den hoek van het Noordvliet bij de ver bouwing een uurwerk zal worden aangebrachtbrengt dit eene meerdere uitgaaf van ƒ1200 mede. Spr. wil niet zeggen, dat dit voor minder kan maar hij vindt die uitgaaf te groot, bloot voor het genoegen van de omwonenden. Hij vindt derhalve geene vrijheidzijne stem aan het voorstel te geven. De heer Dijkstra gelooftzoo hij de bedoeling van bur gemeester en wethouders goed heeft begrepen dat het nu te doen is om in principe te besluiten of er al dan niet aan deze brugwachterswoning een openbaar uurwerk zal worden aan gebracht zonder gebonden te zijn aan de overgelegde teeke- ning. De heer van Sloterdijck verkeert zeker in eene dwaling, want niet het uurwerk alleen zal 1200 kosten, maar eene uitvoering der verbouwing van die woning volgens de teeke- ningwaarbij rekening is gehouden met een uurwerk, zal met inbegrip van dat uurwerk de kosten der verbouwing doen ver meerderen met 1200. Ware de raad nu aan deze teekening gebondenspr. zou zich dan tegen het voorstel verklaren. Nu echter alleen in principe moet worden beslist, of een uurwerk zal worden aangebracht, zal spr. gaarne hiertoe medewerken, want juist in deze buurt bestaat behoefte aan een openbaar uurwerk. Het kan niet gezegd worden bloot tot genoegen te strekken. Voor een groot gedeelte van de omwonenden is het met het oog op hun werk van veel belang om den juisten tijd te weten. De heer BökllUi8 deelt het bezwa; r van den heer van Sloterdijck en meent, dat hieraan kan worden tegemoet ge komen door eene kleine wijziging van de conclusie van het voorstel van burgemeester en wethouders. Deze gaan te ver door aan de adressanten te willen berichten, dat bij de ver bouwing van de brugwachterswoning daarop een uurwerk zal worden aangebracht. Beter ware hethun mede te deelen dat bij de behandeling van het plan van verbouwing hun ver zoek in nadere overweging zal worden genomen. Bij de behandeling van de gemeente-begrooting voor 1894 had een der leden bezwaar tegen den post van ƒ2500 voor deze verbouwing en meendedat deze niet noodig was. Op voorstel van spr. is de post toen vastgesteld, onder vooibe houd van latere vaststelling van het plan. De directeur der gemeentewerken deelt nu mededat de kosten van het uur werk 630 en de inrichting daarvoor ongeveer 600 zullen be dragen. Is het nu niet wenschelykvraagt spr., om de con clusie te wijzigen overeenkomstig zijn straks aangegeven denk beeld Eeist als het definitief, geheel uitgewerkt plan van verbouwing met begrooting is opgemaakt en aan den raad over gelegd is met juistheid na te gaan hoeveel het kosten zal. Nu heeft men slechts een voorloopig plan en eene voorloopige raming van kosten. Nam de raad de conclusie onveranderd aanmen zou er dan aan vastzitten. De heer TrO0l8tra zegtdat de heer Dijkstra de bedoe ling van burgemeester en wethouders juist heeft begrepen, n.l. om den raad thans zich bepaald te doen uitspreken over het aanbrengen van een uurwerk aan deze woning. Daarvan is is natuurlijk afhankelijk het opmaken van het plan van ver bouwing. Wordt het denkbeeld van den heer Bekhuis gevolgd, dan weten burgemeester eu wethouders nog nietin welken geest zij het plan moeten doen opmaken. Nu weet de raad althans ongeveerhoeveel het aanbrengen van het uurwerk zal kosten en is dus wel a même om een oordeel uit te spreken. De heer Bokhuis vermeentdat aan het bezwaar van den heer Troelstra gemakkelijk kan worden tegemoet gekomen door aan den directeur der gemeentewerken op te dragen te onderzoeken of de verbouwing noodig is en zoo jadan een plan met begrootingen op te maken, tweeledig, verbou wing zonderen verbouwing met een uurwerk. Het gaat niet aannu reeds positief te zeggendat er een uurwerk zal worden aangebracht. Spr. stelt dus als amendement voor de conclusie in dien zin te wijzigen dat aan de adressanten zal worden bericht dat bij de verbouwing van de brugwachterswoning hun ver zoek in nadere overweging zal worden genomen. Dit amendement wordt ondersteund en in behandeling ge nomen. De heer Troolstra heeft altijd gemeend dat burgemees ter en wethouders met pertinente voorstellen bij den raad moe ten komen. Nu zouden zij volgens het denkbeeld van den heer Bekhuisden raad twee plannen moeten voorleggen waaruit deze eene keus kan doen. Wat voor houding zou dat zijn voor burgemeester en wethouders De Voorzitter is van oordeeldat de raad nu in deze zaak heeft te heslissenwaai van het gevolg zal zijn dat èn burgemeester en wethouders èn de directeur der gemeente werken gebonden zullen zijn aan de door hen opgegeven cij fers. Bezwaarlijk kan van burgemeester en wethouders wor den gevorderdtwee plannen in te dienen. In ieder geval ontraadt spr. aanneming van het amendement van den heer Bekhuis. Deelt men de zienswijze van burgemeester en wet houders niet, welnu, laat men dan hun voorstel afstemmen. Beter voorstel kan echter van hen niet worden verwacht. De heer Bekhuis heeft alleen van burgemeester en wet houders een tweeledig voorstel willen vragen maar niet de inzending van twee plannen. Dit is voor den directeur der gemeentewerken toch geen omvangrijk werkin een uurzou spr. zeggen, kan hij berekenen, hoeveel de verbouwing zal moe ten kosten met of zonder uurwerk. De heer Troelstra zegtdat het aanbrengen van een uur werk niet alleen van invloed zal zijn op het uiterlijk der wo ning maar ook op de geheele inrichting er van. De bestekken zullen dus ook geheel verschillend zijn. De heer Dijkstra zal tegen het amendement van den heer Bekhuis stemmen. Hij ziet het nut er van niet in. De raad heeft door het aanbrengen van een post op de begrooting besloten de woning te doen verbouwen behoudens nadere goedkeuring van het plan. Burgemeester en wethouders stellen op goede gronden voor, een uurwerk in de woning te doen plaatsen. Men weet hoeveel ongeveer dat uurwerk zal kosten en heeft nu al leen maar te beoordeelen of het doeldat men met het aan brengen van dat uurwerk beoogtde meerdere kosten waard is. Er bestaat z.i geen reden om de beslissing uit te stellen. De beraadslagingen worden gesloten. Het amendement van den heer Bekhuis wordt in stemming gebracht en verworpen met 11 tegen 6 stemmen. Vóór stem den de heeren Hijlkema, Bekhuis, v. d. Scheer, Haverschmidt, Beekhuis en Oosterhoff. Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 23 Januari 1894. 13 Het voorstel van burgemeester en wethouders, hierop in stem ing gebracht, wordt eveneens verworpen met 12 tegen 5 stem men. Vóór stemden de heeren Troelstra, Beucker Andreae Wijbrandi, Beekhuis en Dijkstra. I 9. Voorstel van burgemeester en wethouders tot wijziging ver verordeningregelende het gebruik van de Waag. Zie bijlage no. 3 tot het verslag van 's raads handelingen. Burgemeester en wethouders stellen hierbij voorte besluiten Art. 3 der verordening regelende het gebruik van de waag, j vastgesteld bij raadsbesluit van den 26 Augustus 1880 (ge- - meenteblad no. 10), gewijzigd bij raadsbesluiten van den 24 ^Januari 1884 (gemeenteblad no. 8)van den 16 November Bl887 (gemeenteblad no. 28) en van den 24 December 1889 ^gemeenteblad no. 16), te doen vervangen door een nieuw ■Sart. 3 luidende I Art. 3. De waag is geopend op dagen en uren door bur gemeester en wethouders te bepalen. I De heer van Sloterdijck zal zich niet tegen dit voorstel Mrerklaren doch vindt in de aangevoerde motieven aanleiding tot eene vraag die lnj met alle bescheidenheid aan burge- ■neester en wethouders ter overweging voorlegt. Uit den aan hef van het voorstel blijkt, dat sedert de oprichting van ver schillende boterlabrieken in deze provincie de aanvoer van boter aan de waag gestadig afneemtomdat de fabrieksboter in den jregel niet in geijkte Friesche, maar in andere door de buiten- landsche markt verlangde vaten verpakten dan ook meestal «echtstreeks derwaarts gezonden wordt. I Nu is spr's. vraag dezeZou er voor het gemeentebestuur jermen kunnen bestaan om bij het Provinciaal bestuur aan te .«ringen op wijziging van het provinciaal reglement op de bo tervaten in dien zindat ook boter in andere vaten geslagen, op de waag zou kunnen worden toegelaten. Spr. weetdat die traag door dat bestuur wel eens is besproken en ontkennend beant woord maar indien nu het bestuur van eene gemeente als Leeuwarden, dat opkomt voor den bloei der waag, in die rich ting een stap mocht willen doen, zou dat zeker aanbeveling ver dienen. Spr. neemt dus de vrijheiddit punt onder de aan dacht van burgemeester en wethouders te brengen. De Voorzitter zal gaarne het denkbeeld van den heer van Sloterdijck bij burgemeester en wethouders ter overweging overbrengen. Hij moet er dat geachte lid op wijzen, dat de aan hef van het voorstel niet zijn ontstaan heeft te danken aan de omstandigheid dat de verkoopers der fabrieksboter behoefte hebben aan de waag. De fabrikanten hebben vaste afnemers in het binnen- en buitenland en laten de boter vóór de ver zending in de fabrieken wegen. De fabrieksboter komt dus niet op de markt, derhalve ook niet in de waag. 9 Hierop worden de beraadslagingen gesloten en wordt het voorstel van burgemeester en wethouders zonder hoofdelijke stemming aangenomen. 10. Voorstel van burgemeester en wethouders tot wijziging van het besluit tut heffing eener directe belasting op het in komen. (Zie bijlage no. 4 tot het verslag van 's raads handelingen.) j De conclusie van dit voorstel luidtte besluiten I. In het besluit tot heffing eener directe belasting op het inkomen, vastgesteld bij 's raadsbesluit van 14 September 1876 eu gewijzigd bij raadsbesluiten van 25 Augustus en 22 Septem ber 1881, 25 Augustus en 13 October 1885,9 September 1890 ,v eu 6 November 1893 nader te wijzigen art. 3, door tusschen de voorlaatste en laatste alinea te voegen de volgende alinea: I „Onder lasten en belastingen, in de vorige alinea bedoeld worden niet begrepen de aanslagen in de van rijkswege ge heven wordende vermogensbelasting belasting op bedrijfs- en andere inkomsten en personeele belasting wat de laatste be treft met uitzondering van dat gedeelte van den aanslag dat geheven wordt wegens voorwerpen rechtstreeks bestemd en dienende voor de uitoefening van het beroep of bedrijf." II. Het sub I vermelde besluit overigens onveranderd van kracht te verklaren. III. Mede onveranderd van kracht te verklaren de verorde ning tot invordering der belastingvastgesteld bij raadsbesluit van 14 September 1876 en gewijzigd bij raadsbesluiten van 25 Augustus 1881 en 9 December 1890. De heer BeUCkor Andrcaö heeft bij de lezing van dit voorstel den indruk ontvangen dat het voorstel rust op een verkeerden grondslag. In art. 3 van het heffingsbesluit worden de grondslagen ge noemd voor de berekening van het jaarlijksch inkomen van eiken belastingschuldige, als: a. de loonen of bezoldigingen wegens verstrekten arbeid of dienst genoten wordende; b. de opkomsten van bezittingen en kapitalen c. de uitkeeringen, enz. van wel ken aard ook en d. de winsten van handel of bedrijfen hier aan is de bepaling toegevoegd „een en ander onder aftrek der aan het bezit of het verkrijgen dier inkomsten verbonden pe riodieke uitgaven onderhoudskosten lasten en belastingen." Een paar jaar geleden is bij de behandeling van het kohier de vraag ter sprake gekomen in hoever die aftrek moet wor den toegepast. De rapporteurs waren van meening dat de bepaling anders moet worden gelezendan burgemeester en wethouders nu doen en datwaar de verordening spreekt van aftrek van belastingen, ook alle belastingen mogen worden afgetrokkendie de belastingschuldige heeft te betalen. Zij grondden hunne zienswijze op de geschiedenis der verordening en op de billijkheid. De thans vigeerende verordening berust op de primitieve verordening van 1866 en volgens deze konden alle belastingen worden afgetrokken. Maar ook uit een oogpunt van billijkheid ging het volgens de toenmalige rapporteurs niet aanom van belasting nog eens belasting te doen betalen. Nu gaan burgemeester en wethouders nog verder dan zij voor een paar jaar deden. Toen werd gezegddat de aanslag in de patentbelasting kon worden afgetrokkenmaar nu willen zij dat niet hebben toegepast op de bedrijfsbelasting eene be lasting die toch geheel in de plaats van de patentbelasting treedt. Waar de wetgever primitief aftrek bedoelde van alle belas tingen moet men zich aan dat stelsel houden. Spr. zal dus aan het voorstel zijne stem onthouden. Den heer Dijkstra komt het voordat men voor de toe passing te doen heeft met de verordening zelve. Spr. herin nert zich ook zeer goeddat vóór een paar jaren deze kwestie is besproken maar het gevolg is geweestdat de verordening in het vervolg is toegepast geworden op dezelfde wijze als vóór dien tijd. Aftrek van personeele belasting werd alleen toegestaan voor zoover ze betrof handel of bedrijf. De aanslag in de patentbelasting mocht ook worden afgetrokken omdat deze onafscheidelijk verbonden is aan het verkrijgen der in komsten uit handel of bedrijfzonder patent mag tnen geen handel doen of eenig bedrijf uitoefenen. De patentbelasting is eene zakelijke belasting. Met de bedrijfsbelasting is dat niet het geval. Dit moge voor den een nadeelig, voor den ander voordeelig zijn men heeft in dit geval rekening te houden met de zaak, zooals ze is. Daarom acht het spr. het goed, dat nu bepaald zal worden uitgemaakthoe de verordening in het vervolg moet worden toegepast. De heer Troalstra deelt mededat burgemeester en wet houders in de omstandigheiddat bij de behandeling van reclames gedurig verschil van gevoelen bleek te bestaan om- trent de vraag welke belastingen volgens de verordening kun nen worden afgetrokkenaanleiding hebben gevondenden raad dit voorstel aan te bieden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1894 | | pagina 5