n n n n 82 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 4 September 1894. Bij loting wordt aangewezen: plaats no. 1 aan den heer Mr. G. Beekhuis. 2 T. Konter. 3 H. Beucker Andreae. 1» 4 n G. Menalda Az. 5 P. Fabry de Jonge. 6 Mr. 1. Wolff. n Mr. J. L. van Sloterdijck. 8 D. Tigler Wijbrandi. 9 Jhr. Mr. G. van Eijsinga, 10 n G. L. B. J. Feitz. 11 n J. van der Scheer. 12 A. Duparc. 13 R. H. Dijkstra. 14 J. Theunisse. 15 S. Ii. Hijlkema. 16 n W. J. Oosterhoff. 17 Dr. J. Baart de la Faille. 18 Mr. H.D. van Ketwich Verschuur. 19 J. F. H. Bekhuis 20 N. Th. Haverschmidt J.Hz. 3. Vernieuwing van den raad in sectiën. De uilslag der gehouden loting is, dat worden aangewezen a. tot leden der le sectie waarvan de burgemeester voor zitter is, de heeren Mr. I. Wolff, Jhr. Mr. G. van Eijsinga N. Th. Haverschinidt JHz.Dr. J. Baart de la Faille, G. L. B. J. Feitz, Mr. G. Beekhuis en J. Troelstra, wethouder. b. lot leden der 2® sectie de heeren: S. H. HijlkemaJ. F. H. BeekhuisT. Konier Mr. J. L. van Sloterdijck R. H. Dijk stra W. J. OosterhoffD. Tigler Wijbrandi en tot voorzitter de heer Mr. J. C. Meijer, wethouder. c. tot leden der 3* sectie de heeren: P. Fabry de Jonge, G. Menalda Az., J. Theunisse, Mr. H. D. van Ketwich Verschuur, H. Beucker AndreaeJ. van der ScheerA. Duparc en tot voorzitter de heer Dr. N. Reeling Brouwer. 4. Benoeming van vier leden der commissie voor de open bare werken. Tot leden dezer commissie worden herbenoemd de aftredende leden de heeren J. F. H. BekhuisG. Menalda Az.R. H. Dijkstra en P. Fabrij de Jonge. 5. Benoeming van vier leden der commissie voor het ontwer pen van strafverordeningen. De aftredende leden de heeren A. DuparcMr. J. L. van Sloterdijck Mr. J. G. Meijer en Mr. H. D. van Ketwich Ver schuur worden allen herbenoemd. 6. Benoeming van vier leden der commissie voor de ge meentelijke bewaarscholen. Tot leden dezer commissie worden benoemd de aftredende leden de heeren: J. van der Scheer, Dr. Jac. Baart de la Faille, H. Beucker Andreae en D. Tigler Wijbrandi. 7. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanleiding van een adres van N. A. Wassenaar e.a. om vergunning om van den Tjessingaweg een kunstweg te doen maken. In de raadszitting van 24 Juli 1894 is om bericht en raad in handen van burgemeester en wethouders gesteld een adres dd. 21 Juli j.l. van N. A. Wassenaar en andere eigenaren van de landen gelegen aan den Tjessingaweg die daarbij vergun ning verzoeken van dien kleiweg een kunstweg te doen maken, onder voorwaarde, dat de gemeente het voortdurend onderhoud op zich neme, subsidiair onder voorwaarde, dat de adressanten den kunstweg voortdurend onderhouden en dat het grasgewas op de bermen of zijwegen met de glooiingen langs den kunst weg ten hunnen bate kome. Burgemeester en wethouders berichtendat de Tjessingaweg is een publieke niet kadastraal ingedeelde wegdeels op het grondgebied van Leeuwarden, deels op dat van Menaldumadeel en voorkomt op den staat van de tot gemeenen dienst van allen bestemde waterstaatswerken in deze gemeente. Ofschoon is gebleken, dat bij resolutie van 1760 de verplichling tot het onderhoud van dezen weg is beschouwd als te zijn ten laste van een daaraan gelegen perceel, is het toch als vrij zeker aan te nemen dat die verplichting p-usl op de eigenaren der aangrenzende landen vermits het bovenbedoeld perceel, in der tijd aan de stad Leeuwarden behoorende, bij acte van 6 April 1853 is verkocht met bezwaar van het onderhoud van den Tjessingaweg „voor zoo een groot aandeel als van ouds tot laste van de stad Leeuwarden is geweest", en dit quoteel on derhoud strekte zich als naar oud gebruik niet verder uit dan over de lengte van het aangrenzend perceel ter halve breedte van den weg. Bij burgemeester en wethouders bestaat geen bezwaar tegen het verleenen der gevraagde vergunningindien de adressan ten zich verplichten tot het voortdurend onderhoud van den wegtegen het genot van grasgewas. De gemeente heeft echter h. i. bij den aanleg van een kunst weg langs de Tjessingaweg niet zoo veel belangdat zij het voortdurend onderhoud van dien weg op zich zou mogen nemen, indien adressanten het verder onderhoud op zich nemenis het toezicht daarop door het gemeentebestuur wenschelijk. Burgemeester en wethouders hebben derhalve het voornemen, casu quo een legger van onderhoudplichtigen te doen opmaken en bij eene acte de wijze te legelen, waarop in het voortdu rend onderhoud door die onderhoudplichtigen zal worden voor zien en de controle op dat onderhoud voortdurend door het gemeentebestuur zal worden uitgeoefend. Op bovenstaande gronden stellen burgemeester en wethou ders voor, te besluiten a. aan de adressanten te kennen te geven dat bij het ge meentebestuur geen bezwaar bestaat, dat door hen en op hunne kosten de Tjessingaweg worde verhard en in zoodanigen toe stand worde onderhouden ten genoegen van burgemeester en wethouders en op door dezen vast te stellen voorwaarden onder mededeelingdat het gemeentebestuur geen aanspraak maakt op het grasgewas van de bermen van genoemden weg. b. burgemeester en wethouders uit te noodigen, nagehouden overleg met de adressanten de vereischte stukken ten dezen te doen opmaken en daaraan zoodanige verdere voorwaarden en bepalingen te verbinden, als zij in het belang der gemeente zullen noodig achten. De heer van Ketwich Verschuur wenscht naar aan leiding van dat voorstel eene vrhag te richten aan burgemees ter en wethouders en wel dezeof door dit college de Tjes singaweg wordt beschouwd als eigendom der gemeente. De beer Meijer antwoordt den heer v. Ketwich Verschuur, dat van den Tjessingaweg niets bekend is dan dat hij is een openbare weg de eigendom zweeft in de luchtniemand kan hem aantoonen. Den heer van Ketwich Ver8ChUUr dankt voor de be komen inlichting doch heeft nog eene andere vraag te doen en wel deze, of het bij burgemeester en wethouders bekend is, dat indertijd door de gemeente Leeuwarden een huis omtrent Bilgaaid en een aan den Tjessingaweg gelegen stukje land zijn verkocht met verplichting op den nieuwen eigenaar om dien f weg te onderhouden. Den heer Meijer is dat bekendmaar in de vei koopacte komt de eigendom van dien weg niet voor. Het onderhoud is ten laste van den eigenaar van dat huis en daarbij behoorend perceeltje land gebracht bij resolutie van 1760 z. i. zeer ten onrechte, omdat het onderhoud van den weg was ten laste van de eigenaren van de daaraan gelegen landen. De eigenaar van het huis en het daarbij behoorend Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan Dinsdag 4 September 1894. 83 land heeft evenwel niet toe verplicht. in het onderhoud voorzien maar was er en de daarvoor verschuldigde vergoeding den volgenden dag be- taalbaar zal worden gesteld. De heer van Ketwich Verschuur constateertdat er dus geen eigendom van dien weg is. De heer Meijer herhaalt, dat er mets van bekend is, maai de weg is de grens tusschen Leeuwarden en Leeuwarderadeel. Niets staat vast, dan dat die weg altoos voor den publieken dienst bestemd is geweest. De heer van Ketwich Verschuur vraagt nog of het voorbehoud omtrent het voortdurend onderhoud van den weg waarvan in het voorstel sprake is, zich dan grondt op en voort vloeit uit art. 179 der gemeentewet, zoodat krachtens die be paling een legger van onderhoudplichtigen kan worden opge maakt De Voorzitter zegtdat de Tjessingaweg voorkomt op den staat van de tot gemeenen dienst van allen bestemde wa terstaatswerken in deze gemeente en op grond van de algemeene politieverordening door burgemeester en wethouders van de op dien staat voorkomende werken leggers van onderhoudplich tigen kunnen worden opgemaakt. De beraadslagingen worden gesloten. Hierop wordt het voorstel van burgemeester en wethouders zonder hoofdelijke stemming aangenomen. 8. Voorstel van burgemeester en wethouders om D. P. Bot ting a tot wederopzegging te belasten met de vernieuwingen en herstellingen der bestratingen. Burgemeester en wethouders deelen bij dit voorstel mede dat P. A. Bottinga, aannemer van de werken betreffende het on derhoud der bestratingen in deze gemeente over de jaren 1894 tot en met 1898, den 7 Juli j.l. is overleden en het contract van aanbesteding met 15 Augustus j.l. is ontbonden, omdat de na latenschap van wijlen den aannemer onder het voorrecht van boedelbeschrijving is aanvaard. Door D. P. Bottinga, zoon van den overleden aannemer, is daarop verzochttot wederopzegging te mogen worden belast met het leggen der bestratingen enz. tegen eene vergoeding van 15$ cent per M2 vervloerde of bevloerde oppervlakte en overi gens op gelijke voorwaarden, als in het ontbonden contract waren opgenomen. Tegen de inwilliging van dit verzoek bestaat bij burgemees ter en wethouders geen bezwaarwel is de gevraagde vergoe ding 2J cent per M2 hoog er, dan die, waarvoor door zijn vader de werken waren aangenomen, doch 't is gebleken, dat die aan- nemingssorn te laag was vooral met het oog op het leggen van nieuwe keibcstratingen waarvoor Belgische werklieden moeten worden gebezigd, die een hooger loon genieten. Krachtens het contract over de jaren 1888—1893 werd ook eene vergoeding van 15$ cent per M2 ontvangen. Burgemeester en wethouders zijn overtuigd, dat dit bedrag geen overdrevene vergoeding isen dat de adressant reeds ge durende de ziekte van zijn vader getoond heeft, alleszins bekwaam en geschikt te zijn voor de uitvoering van het werk. Bovendien gedogen de vernieuwingen en herstellingen der bestratingen vooral die aan de Tweebaksmarkt geen uitstel. De voor te stellen maatregel is echter van tijdelijken aard het voornemen bestaatlater weder tot eene openbare aanbe steding over te gaan. Ten slotte stellen burgemeester en wethouders voor D. P. Bottinga tot wederopzegging te belasten met de ver- I nieuwingen en herstellingen der bestratingen in deze gemeente, overeenkomstig de bovenvermelde voorwaarden van aanbeste dingtegen eene vergoeding berekend naar 15J cent per l meter vervloerde of bevloerde oppervlakte met bepaling dat die oppervlakte iederen Dinsdagavond zal worden opgemeten De heer Bekhuis zegtdat de aannemer der bestratingen voor de jaren 1894—98 den 7 Juli j.l. is overleden. Hij had die werken aangenomen op contract, waarbij twee borgen de verplichting op zich hebben genomen, bij ontstente nis van den aannemer diens verplichtingen over te nemen en na te komen. Een onderdeel van het contract van aanneming is het bestek, waarin bij art. 21 de algemeene voorwaarden voor uitvoering van werken door het Rijk op deze aanneming toepasselijk zijn verklaard. In zijn vroeger leven heeft spr. meermalen met de alge meene voorwaarden kennis gemaakt en daarvan weet hij, dat volgens die voorwaarden de borgen zich verplichten om bij ont stentenis van den aannemer te voorzien in de verplichtingen van dien aannemer. Uit het voorstel van burgemeester en wethouders is spr. evenwel gebleken, dat de aanneming niet is gecontinueerd met de erven van dien aannemer, maar dat het contract is ontbonden. Naar aanleiding daarvan vraagt spr., of door die ontbinding van het contract ook de borgen van al hunne verplichtingen tegenover de gemeente zijn ontslagen De Voorzittor doet den heer Bekhuis opmerken, dat diens beschouwingen omtrent de verhouding tusschen aannemer en borgen juist zijn. Bij de A. V. is bepaald, dat bij overlijden de aanbesteder in casu het gemeentebestuur, zich het recht voorbehoudt, om de aanneming al of niet met de erfgenamen van den aannemer voort te zetten. Nu doet zich evenwel het geval voor, dat de erfgenamen van P. A. Bottinga diens erfenis hebben aanvaard onder het voor recht van boedelbeschrijving. Door burgemeester en wethouders kon dus de facultatief ge- 1 stelde bepaling der algemeene voorwaarden niet worden toege- past, omdat er geen erfgenamen zijn, die de verplichtingen van den aannemer tegenover de gemeente overnemen. Op grond daarvan is het contract met den aannemer ontbonden en zijn derhalve ook de borgen van hunne verplichtingen ontslagen. De heer Bokliuis moet zich bij die verklaring van den Voorzitter neerleggen. Eene andere vraag evenwel wenscht hij nog te doen. Burgemeester en wethouders meenden het contract van aan- neming te moeten ontbinden. Daarin moet spr. thans berusten maar nu wenschen burge meester en wethouders aan den zoon van den overleden aan nemer het werk op te dragen tegen een vasten eenheidsprijs met wekelijksche afrekeningtotdat burgemeester en wethouders 1 het werk op nieuw voor publieke aanbesteding vatbaar achten, j Spr. vraagt nu: is dit voorstel wel noodig Het is volgens spr. meer eene kwestie van uitvoering, waar toe de medewerking van den raad niet noodig is, en hij acht derhalve het doen van dit voorstel eene noodelooze for maliteit. Burgemeester en wethouders hebben het contract ontbonden, nu hebben ook zij te voorzien in den geregelden gang van het werk* De heer Duparc zegt, dat misschien ook andere leden in eens zijn gesteld voor eene kwestie. Met den heer Bekhuis is spr. intusschen van meeningdat volgens het contract de borgen aansprakelijk zijn voor de voort zetting van het werk gelijk dit volgens de algemeene voorwaar den bij provinciale en rijks werken steeds wordt toegepast. De Voorzitter zegt, dat er, zooals hij zooeven reeds heeft gememoreerd geen aanleiding bestond om de borgen aan te spreken. Doch al had dit wel het geval kunnen zijn dan nog zouden

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1894 | | pagina 2