110 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Maandag 5 November 1894. gemeeeter en wethouders het oog houden op de geldmarkt en de uitkomst van conversiën elders. Het geldt thans hier de laatste serie van eene vroeger vastgestelde leening. De heer Duparc rekende uit, dat, door dat restant uit te schrijven tegen 3 dit eene rente-besparing van ƒ650 's jaars zou opleve ren. Die geachtte spreker vergeet echter dat, terwijl nu de. inschrijvingen vrij zeker boven pari zullen zijn, bij eene rente van 3 °/o eenige percenten beneden pari zal worden ingeschre ven, zoodat de schuld grooter wordt, waarvoor ook meer rente moet worden betaald. Spr. beeft tegen eene uitschrijving van eene leening tegen 3 op zich zelf minder bezwaar, maar, waar men nu niet te doen heeft met eene nieuwe leening, is het beter de rente, in het leeningsplan bepaald, te behouden. De heer Duparc weet wel, dat deze leening de laatste serie uitmaakt van eene leening, waarvoor in het plan eene rente van 3* °/o is bepaald maar de raad is volkomen bevoegd daarin wijziging te brengen. Het maakt eene groot verschil met eene conversieleening. Dit aan die leden, die soms bezwaar maken tegen eene conversie, op grond, dat de vroegere geldschieters er door zouden worden benadeeld. En is de heer Troelstra uiet te op- temistisch omtrent de uitkomsten eener leening tegen 3? vraagt spr. Zou er zooveel boven pari worden ingeschreven Hoe weinig verschil is er bijv. tusschen den koers van de 3 percents en de percents Staatsschuld Spr. betwijfelt het, dat bij eene 3* °/o leening de inschrijvingen zooveel hooger zul len zijn en, al is dit zoode meerdere opbrengst zou worden geneutraliseerd door de hoogere rente. Spr. zal er echter niet verder over uitweiden, het is nog zoover niet. Intusschen hoopt hij, dat burgemeester en wethouders het denkbeeld van den heer Haverschmidt en van spr. te zijner tijd in ernstige overweging zullen nemen. De heer Troelstra zegt, dat, bij de vaststelling van het plan van conversie te Rotterdam, de raad dier gemeente besloot, op elke obligatie ƒ20 toe te geven. Het voordeel verminderde dns wel wat. De bezuiniging nu op 650 's jaars te stellen gaat niet op herhaalt spr., want de schuld wordt ten gevolge van lager inschrijving verhoogd. Daar het hier een restant van eene bestaande leening is is het niet de moeite waardhier voor naar een nieuw plan ©ene leening uit te schrijven, waar van altijd de uitslag nog zeer twijfelachtig zou zijn. Beter is het, den verderen loop der geldmarkt af te wachten; dat men bij de laatste conversie niet te haastig is geweest, is, naar spr. meent, niet in het nadeel der gemeente geweest. De heer Bekhuis heeft met belangstelling de gevoerde be sprekingen gevolgd. Hij is 't met den heer Troelstra eens, dat men voor de laatste serie van eene vastgestelde leening moeie- lijk verandering kan maken maar het is ook bedenkelijk, om de ƒ130.000 naar 31 °/o uit te schrijven. Hij wenscht nu een ander denkbeeld aan de hand te doen. Er moet eene som van ƒ130.000 zijn maar bovendien is op de begrooting een post van ƒ50.000 als opbrengst van eene tijdelijke geldopneming. Zou 't nu niet goed zijn, vraagt spr.om voorloopig in de be hoefte te voorzien door eene tijdelijke leening Het is te voor zien, dat in den l(pop van dit jaar de geldmarkt betere koersen zal aanbieden. De heer Duparc wijst er op, dat de mogelijkheid bestaat, dat niet alle gelden noodig zullen zijn en dat de uitgaven kunnen medevallen. Ten overvloede zegt hij, dat burgemeester en wet houders ter uitvoering van het leeningsplan volkomen bevoegd zijn dat restant der leeniag tegen 3i °/o uit te schrijven. Hij verzoekt hun echter, om tegen den tijddat het aan hel uit schrijven der leening toe is, hunne denkbeelden vooraf bij den raad te brengen en alsnog eene nadere beslissing uit te lokken. De heer Troelstra ontraadthet denkbeeld van den heer Bekhuis op te volgen. Men heeft hier te doen met blijvende uitgaven waarvoor deze leening moet dienen. Bij behoefte aan kasgeld kan men overgaan tot eene tijdelijke geldopneming, maar deze leening dient ter bestrijding van uitgaven voor het nieuwe kanaal naar de Tijnje. Het gaat niet ophiervoor nu tijdelijk geld op te nemen. Spr. kan zich ook niet vereenigen met den wensch van den heer Duparc dat in het volgend jaar burgemeester en wethouders tot den raad zullen komen met een nader voorstel omtrent het plan voor deze leening. Het is de vraag of men zal vasthouden aan het plan voor de lee ning waarvan deze het restant is. Spr. moet dit ten zeerste aanbevelendaar hij het voor het crediet van de gemeente ook niet goed acht, Ik* bestaande plan te wijzigen. De heer Moijör deelt geheel het gevoelen van den heer Troelstra, dat het niet in het belang van het crediet der ge meente isom voor de laatste serie eener leening wijziging in het plan te brengen. Het verdient aandachtde rentebesparing door den heer Troelstra van miniem belang geoordeeld, eens in cijfers voor te stellen. Gesteld dat voor deze leening wordt ingeschreven naar eene gemiddelde koers van 97^, een cijfer, dat de heer Duparc ook heeft aangenomen dan zal daar af gaan ongeveer 1 voor kosten, provisie enz., dan ontvangt de gemeente 96 °/o. De schuld v\ordt dan 4 hooger, dus hier ƒ5200; van dat bedrag moet jaarlijks 3 c/o rente, of 156 wor den betaald, zoodat in plaats van f650, 's jaars slechts ƒ494 rente-besparing zal worden verkregen. Die rente-besparing gaat voor ongeveer 10 jaren verloren voor de aflossing van het meer geleende kapitaal; zij is dus niet van dat belangom daarvoor al te wijken van het eenmaal vastgesteld leeningsplan. Beter acht spr. 't, later in overweging te nemen, of een type van 3 °/o gewenscht is voor alle leeningen der gemeente. De beraadslagingen worden hierop gesloten en de post sub volgno. 58 wordt overanderd vastgesteld. De overige posten der inkomsten blijven onveranderd. In verband met de aangebrachte wijzigingen wordt de post onder volgno. 230 voor onvoorziene uitgaven vastgesteld op ƒ4180. De begrooting wordt vastgesteld met de volgende balans Inkomsten ƒ992,292.01. Uitgaven - 992,291.60. Vermoedelijk saldo ƒ0.41. 2. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanlei ding van een adres van den heer W. Elwin Oliphant betref fende de oprichting van een toevluchtsoord voor dakloozen. De heer W. Elwin Oliphant, leider van den arbeid van het Leger des Heils in Nederland, geeft in overweging, vooralsnog geen uitvoering te geven aan het raadsbesluit tot stichting van een gebouw voor dakloozen, en steun te verleenen voor de even- tueele oprichting van een toevluchtsoord voor dakloozen vanwege het Leger des Heils. De bedoeling is, dat de gemeente gratis of tegen geringe huur een gebouw in gebruik zal afstaan tot het inrichten van dergelijk toevluchtsoordmet daaraan verbonden werkplaatsen enz. en conciërgewoningkantoor en magazijnwaarin dan alle perso nen die thans in het politiebureau een onderdak moeten zoe ken en aldus ten laste der gemeente komen, zullen worden op genomen en tegen een gering bedrag nachtverblijf, avondeten en ontbijt bekomen. Het blijkt dus, dat het Leger des Heils op het oog heeft de stichting van een gebouw van een geheel ander karakter, als de raad en de voogden der stadsarmkamer bedoelennl. de stichting en inrichting van een hoogst eenvoudig gebouw om dakloozen tijdelijk, hoofdzakelijk des nachts onder dak te brengen. Hierdoor worden de groote kosten voorkomen, die tot nu toe Verslag der handelingen van den gemeenteraad to Leeuwarden, van Maandag 5 November 1894. 111 vaak aan de tijdelijke verzorging van dakloozen verbonden zijn. Burgemeester en wethouders stellen voor, aan den adressant te berichten dat het doel van de voorgestelde stichting van een gebouw voor dakloozen alhier geheel verschilt van dat, door het Leger des Heils beoogdzoodat er geen aanleiding bestaat tot intrekking van het raadsbesluit van 25 September jl. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt dienover eenkomstig besloten. 3. Voorstel van burgemeester en wethouders betreffende het aangaan van eene tijdelijke geldleening Zonder discussie wordt conform dit voorstel besloten Voorbehoudens goedkeuring van de Gedeputeerde Staten burgemeester en wethouders te machtigen om, ter voorziening in de eventueele behoefte aan kasgeld tot het gaande houden van den geregelden dienst over 1895 zoover noodig eene geldlee ning aan te gaan van hoogstens 50000uiterlijk voor den tijd van één jaaraf te lossen uit de opbrengst der gewone ont vangsten over hetzelfde dienstjaar, tegen eene rente hoogstens gelijkstaande met het disconto van promessen bij de Ned. Bank en zoo noodig tegen eene provisie van hoogstens en verder op de wijze en onder zoodanige voorwaarden en bepalingen, als zij in het finar.tieel belang der gemeente het meest nuttig en noodig zullen achten. De vergadering wordt hierop door den voorzitter gesloten. Doekdrukkerij van A. Jongbloed te Leeuwarden

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1894 | | pagina 6