124 Yerslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 18 December 1894. Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 18 December 1894. 125 wijzendat het voldoen aan dergelijk verzoek zeer tot de uit zonderingen moet blijven belmoren, omdat men zich anders op gevaarlijk terrein begeelt voor het vervolg. De Voorzitter deelt mede, dat bij hem is ingekomen een amendement van den heer Wolff, strekkende om het tweede onderdeel der conclusie van het voorstel in dien zin te wijzi gen dat besloten worde, den adressant over 1894 eene ver goeding te geven ,van ƒ50. Dit amendement wordt voldoende ondersteund en maakt dus een punt van behandeling uit. De Voorzitter zegt, dat hij ongaarne zoude medewerken, om aan den adressant eene vergoeding voor zijn verlies in dit jaar toe te kennen, omdat dezen bij de verpachting er op is gewezen dat eene wijziging zoude komen in de vergun ningen tot het gebruik maken van de openbare straat. Bij de voorwaarden van verpachting, die voor de belanghebbenden ter visie lagen, is overgelegd eene verklaring, dat de pachter in het vervolg niet kon rekenen op marktgeld van zerk- en molensteenen en soortgelijke voorwerpen op de wallen aan gezien het plaatsen van die voorwerpen voortaan niet zou worden vergund. In ieder geval zou spr. een dergelijk precedent niet wen- schelijk vinden. Bovendienwaar den pachter bij zijne in schrijving er op is gewezen dat bedoelde vergunningen niet weder zouden worden verleend, waar hij niettemin het hooge bod heeft gedaan en dus geriskeerd heeft om elk jaar eene som van ƒ200 a ƒ300 te verliezen, daar zal hij zich waar lijk niet te beklagen hebben over een besluit van den raad om hem van de overige twee pachtjaren te ontheffen. De heer Wolfl was onbekend met de omstandigheid die door den voorzitter is medegedeeld. Naar aanleiding daarvan vindt hij geen vrijheid om zijn amendement te handhaven en trekt hij dit in. Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt nu on veranderd zonder hoofdelijke stemming aangenomen. 8. Voorstel van burgemeester en uethouders tot wijziging der verordening tot regeling der jaarwedden van de onder wijzers aan de openbare lagere scholen. (Zie bijlage no. 20 tot het verslag van 's raads handelingen. Hierbij wordt voorgesteld, te besluiten: in artikel 11 der verordening van 14 Augustus 1894, ge meenteblad no. 14, als alinea 3 op te nemen de volgende be paling „De bepaling van alinea 3 van artikel 3 is mede van toepassing op onderwijzers die bij het inwerkingtreden dier bepaling in hetzelfde geval verkeeren". De beraadslagingen worden geopend. De heer Konter kan zich met dit voorstel van burgemees ter en wethouders zeer goed vereenigen. Een paar opmerkin gen wenscht hij echter te maken naar aanleiding van de prae- missen van het voorstel. Burgemeester en wethouders zeggen, dat Mej. Visser, wier adres om bevordering aanleiding tot dit voorstel heeft gegeven op een door haar slecht gekozen en ongunstig tijdstip met succes heeft gesolliciteerd. Hieruit zou men moeten opmaken dat het haar eigen schuld is dat zij ongeveer twee jaar na anderen, die evenlang bij het onderwijs werkzaam zijn, in het bezit van het hooger salaris zoude komen, waarop de 3c klasse aanspraak geeft. De hoofdoorzaak echter, dat zij en anderen op een voor hen ongunstig tijdstip sollici teerden, was gelegen in de minder duidelijke redactie van het oude artikel 3 der verordening, dat voor verschillende uitlegging vatbaar was. Zooals men weet, bepaalde genoemd artikel, dat onderwijzers, zoowel na 2 jaar dienst buiten deze gemeenteals na 2 jaar dienst in deze gemeente, konden worden geplaatst in de 3e klasse. Die gelijkstelling der dienstjaren in deze gemeente met die daar buiten volbracht, gaf recht tot de veronderstelling, dat dan ook plaatsing in de 3e klasse zoude volgen wanneer men zijne 2 dienstjaren gedeeltelijk in en gedeeltelijk buiten deze gemeente had volbracht. Tegen deze volkomen juiste gevolgtrekking verzette zich echter de letter van meergenoemd art. 3, althans de toepassing daarvan bleek anders te zijn. Hiervan zijn Mej. Visser en an deren de dupe geweest. Om zulks voor het vervolg te voorko men en art. 3 duidelijker te maken, zoodat er geen verschil van opvatting meer mogelijk zoude zijn was hoofdzakelijk de be doeling der in de vergadering van 14 Augustus 1894 aangeno men wijziging. Het wil spr. ook nu nog voorkomen, dat dit bescheiden doel vrij wel is bereikt. Het was hem echter bij de gehouden beraadslagingen niet duidelijk geworden dat bovendien eene aanvulling van de overgangsbepalingen in art. 11 noodig was, ten einde de nieuwe wijziging ook van toepassing te doen zijn op de onderwijzers die bij het in werking treden der gewijzigde verordening in dienst waren. Nu het onderwerpelijk voorstel hierin voorziet, zal spr. gaarne medegaanen is hij burgemeester en wethouders erkentelijk voor de indiening daarvan. De heer DupafC zal den heer Konter niet volgen waar deze in beschouwing trad over de praemissen van het voor stel. Deze toch betreffen eene afgedanebekende zaak. Bur gemeester en wethouders] hebben echter zeker een en ander nog eens in herinnering gebrachtom als ware 't eene brug te leggen ten einde tot dit voorstel te komen. Spr. zal zich daarom bepalen tot de conclusie van het voor stel. In dit opzicht volgt hij den heer Konter wel, n.l. om aan burgemeester en wethouders dank er voor te brengen dat zij zij 't ook wat laathun gevoel van billijkheid waar aan spr. nooit heeft getwijfeldhebben doen spreken. Intusschen nog eene opmerking. De heer Konter schijnt de portée van zijn eigen amendement in de vergadering van 14 Augustus j.l. niet goed te hebben begrepen. Dit was met spr. en, hij mag ook uit naam van den heer van Ketwich Verschuur getuigen, ook met dezen wel het geval. De vergadering van 14 Augustuswaarin eene wijziging van de onderwerpelijke verordening aan de orde was, werd door een klein getal leden bezocht. Ook de heer van Ketwich Verschuur en spr. waren niet tegenwoordig ze waren op reis. Toen zij later kennis namen van de behandeling dezer zaak, viel 't hun terstond op, dat er iets aan haperde n.l. dat de wijziging van art. 3, zoo als die volgens het amendement van den heer Konter was aan gebracht niet van toepassing was op infunctie zijndedoch alleen op later te benoemen onderwijzers. Burgemeester en wethouders zullen zich herinneren, dat ook de commissie van toezicht spoedig op deze leemte heeft gewezen. Spr. herhaalt dat dit voorstel hem groot genoegen doet. Het beoogt eene consequente toepassing van het besluit van 14 Augustus j.l. Aanneming van het voorstel waaraan spr. niet twijfeltzal een aangenamen indruk op het onderwijzend personeel maken. Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt nu zon der hoofdelijke stemming aangenomen. De heer van Ketwich Verschuur geeft nu in over weging om deze verordening met alle voor en na hierin aangebrachte wijzigingen in haar geheel te doen drukken en in het gemeenteblad te doen opnemen. De Voorzitter zegt, dat burgemeester en wethouders het denkbeeld van den heer van Ketwich Verschuur gaarne in over weging zullen nemen. Er zal wel geen bezwaar tegen zijn. De heer van Ketwich Verschuur vraagt en bekomt verlof van de vergadering om eene opmerking te maken om trent eene zaak die niet aan de orde is. In de vergadering van 4 September j.l., zegt spr., is de verordening tot regeling van het openbaar lager onderwijs van 1881 gewijzigd en werd daarna besloten, die verordening in haar geheel opnieuw vast te stellen. Ingevolge dat besluit is de gewijzigde verordening geheel in het gemeenteblad no. 15 van dit jaar opgenomen. Nu is aan spr. gebleken, dat daarbij een paar fouten zijn ingeslo pen zoo is de „vormleer" als leervak behouden, hoewel dit vak reeds voor vijf jaar uit de wet op het lager onderwijs is geschrapt. Ook is onder de leervakken van de scholen 2e klasse b en 3e klasse opgenomen „de beginselen der algemeene geschiedenis", een vak, dat tot het zoogenaamd uitgebreid lager onderwijs behoort en voor die scholen niet past. Dit zijn blijk baar vergissingen van den ambtenaardie met de uitgifte van het gemeenteblad is belast. Spr. heeft deze opmerking gemaaktom de aandacht van burgemeester en wethouders hierop te vestigen, en hij verzoekt, dat maatregelen worden genomen om ze te herstellen. De Voorzitter geeft te kennen dat burgemeester en wet houders. de door den heer van Ketwich Verschuur besproken zaak thans niet kunnen beoordeelen. Ze zal echter in hunne eerstvolgende vergadering een punt van bespreking uitmaken. 9. Voorstel van burgemeester en wethouders om met de heeren C. H. F. A. Corbelgn Battaerd en Mr. J. L. van Slo- terdijck overeenkomsten van ruiling van grond aan te gaan ten behoeve van werken in verband staande met het nieuwe kanaal naar de Tijnje. De beraadslagingen worden geopend. De heer WolfF wijst er op, dat de vergadering heden niet voltallig is de wethouder voor de publieke werken en de heer Bekhuis, lid der commissie voor openbare werken zijn afwezig. Spr. doet daarom de vraagof de zaak zöö dringend is dat ze heden bepaald moet worden behandeld. Kan de behande ling niet worden uitgesteld tot de volgende vergadering, waarin beide genoemde leden tegenwoordig kunnen zijn? De Voorzitter zegt, dat de heer Wolf wel wat eene ge wetensvraag doet. Spr. kan hierop antwoorden dat de beslis sing omtrent deze zaak nauw samenhangt met de bepaling der plaats voor de brugwachterswoning bij de nieuwe brug in den Grachtswal en met de amotie der onlangs onteigende huizen aan den Grachtswal. De eerstvolgende raadsvergadering zal eerst over drie weken worden gehouden. De zienswijze van den ingenieurmet de kanaalwerken belastis dat de toestand daar ter plaatse vöör de maand Februari van het volgend jaar in staat van wijze moet zijn. Wil de raad echter de zaak uit stellen burgemeester en wethouders zullen er zich niet tegen verzetten. Den heer Dijkstra komt het, in verband met de belang rijke gevolgen die eene aanneming van dit voorstel zal heb ben en met het oog op de afwezigheid van den heer Reeling Brouwer (die zich als wethouder meest met bouwzaken bemoeit) van den heer Bekhuis lid van de commissie voor openbare werken, en van verschillende andere leden, gewenscht voor, de be handeling van deze zaak uit te stellen. Het is spr. niet mo gelijk geweestzich volkomen op de hoogte te stellen wal wellicht met andere zijner medeleden ook het geval is geweest. Voor zoover hij haar heeft bezienacht hij in deze zaak de bepaling van de plaats waar de brugwachterswoning zal worden gebouwdvan het grootste belangen de overtui ging wenschelijkdat de door burgemeester en wethouders in hun voorstel besproken plaats de meest praktische is voor de bediening van de brug, met het oog op de richting van het ka naal. De heer Wolff deelt mededat ook hij niet voldoende op de hoogte is. Dit is slechts gedeeltelijk zijn eigen schuld. Hij heeft zich ter plaatse op de hoogte willen stellen doch de in genieur van wien hij eenige aanwijzingen had wenschen te ontvangen was uit de stad. Spr. doet het voorstelde behan deling van dit punt uit te stellen tot de volgende vergadering. Hiertoe wordt zonder hoofdelijke stemming besloten. 10. Voorstel van burgemeester en wethouders tot vaststelling van de jaarwedde van Mej. J. Zijlstrabenoemd onderivijze- res in de handwerken aan gemeenteschool no. 4. Volgens art. 7 der verordeningregelende de jaarwedden der onderwijzers aan de openbare lagere scholen (gemeente blad no. 15 van 1892) bedragen de jaarwedden van de onder wijzeressen in de handwerken aan de gemeentescholen van de 2e en 3e klasse van 100 tot ƒ250, telkens bij raadsbesluit te bepalen. Op grond dezer bepaling moet alsnog worden vastgesteld het bedrag der jaarwedde voor Mej. J. Zijlstra, bij raadsbesluit van 11 December j.l. benoemd tot onderwijzeres in de hand werken aan gemeenteschool no. 4. De onderwijzeressen in de handwerken aan de gemeente scholen nos. 1, 5, 7, 9, 10 en 11 geven allen acht uren on derwijs per week en genieten daarvoor eene jaarwedde van f 100. Mej. Zijlstra zal tien uren handwerkonderwijs per week moeten gevenzoodat haar eene hoogere bezoldiging dient te worden toegekend. Burgemeester en wethouders stellen voor, de jaarwedde van Mej. J. Zijlstra te bepalen op ƒ125. Dienovereenkomstig wordt besloten. 11Het 2e suppletoir kohier der directe belasting op het inkomen. In verband hiermede wordt de vergadering tijdelijk met ge sloten deuren voortgezet. Na heropening der openbare vergadering wordt besloten a. het 2e suppletoir kohier der directe belasting op het in komen ten behoeve dezer gemeente over hel dienstjaar 1894 vast te stellen op een belastbaar inkomen van ƒ18987,59 en het totaal der aanslagen ten bedrage van ƒ958,87. b. de aanslagen invorderbaar te stellen in twee termijnen vervallende den 15 Februari en 15 Maart 1895. De voorzitter sluit hierop de vergadering. Boekdrukkerij van A. Jongbloed te Leeuwarden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1894 | | pagina 3