136 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan Dinsdag 22 October 1895.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag ^October 1895. 137
6. Voorstel van burgemeester en wethouders omtrent eene
nadere regeling van de finantiëele verhouding van de gasfa
briek tegenover de gemeente.
De Voorzitter deelt mede, dat de heer Duparc, die naar
aanleiding van dit voorstel een staat van cijfers heelt opge
maakt en aan de leden rondgedeeld wegens familie-aangele
genheden zich buiten de gemeente moest begeven en hem ver
zocht heeftde behandeling van dit voorstel tot eene volgende
vergadering te verdagen. Hij doet hiertoe het voorstel.
De heer Troelstra vraagtof uitstel van de behandeling
van dit voorstel voor de rapporteurs omtrent het onderzoek der
ontwerp-gemeentebegrooting voor 1890 ook vertraging kan ver
oorzaken voor het opmaken van hun verslag. Burgemeester
en wethouders moeten ook nog eene memorie van antwoord
op dit verslag indienen, en zoo zou 't kunnen zijn dat uitstel
van deze zaak eene spoedige behandeling van de begrooting in
den weg stond.
De heer Konter deelt mede dat bij de rapporteurs tegen
uitstel der behandeling geen bezwaar bestaat. Eene aanneming
van het voorstel van burgemeester en wethouders al dan niet
zal alleen een verschikking van posten ten gevolge hebben
doch van geen invloed zijn op de eindcijfers der begrooting.
De heer Troolstra meent uit de woorden van den heer
Konter te mogen opmaken dat het verslag van rapporteurs
binnenkort kan verwacht worden. Hij heeft nu ook geen be
zwaar tegen uitstel van de behandeling dezer zaak.
Hierop wordt tot verdaging der behandeling besloten.
7. Voorstel van burgemeester en wethouders tot vaststelling
van de voortvaarden van verpachting van de beide bruggen
over het nieuwe kanaal.
(Zie bijlage no. 19 tot het verslag van 's raads handelingen.)
De algemeene beraadslagingen worden geopend.
De heer van Sloterdijck wenscht bij de algemeene be
schouwingen een enkel woord in het midden te brengen. Bij
raadsbesluit van 9 April 1895 is vastgesteld en bij Koninklijk
besluit van 17 Juni a.v. goedgekeurd de lielfmg van bruggelden
voor het afdraaien van de beide hierbedoelde bruggen. In art.
1 der verordening op de invordering is bepaalddat de invor
dering geschiedt door middel van openbare verpachtingtenzij
de raad besluitde invordering door middel van gadering te
doen plaats hebben. Burgemeester en wethouders waren dus
volkomen gerechtigd om het onderwerpelijk voorstel bij den
raad in te dienen.
Toch moet naar spr's mecuing de raad niet op dat voorstel
ingaan doch besluiten voorshands tot gadering over te gaan.
Er is toch zoo weinig raming te maken op de opbrengst van
deze belastingdat het voor de gegadigden zeer moeielijk zal
zijn, eene eenigszins behoorlijke inschrijving te doen. Begint
het gemeentebestuur echter met gadering, dan verkrijgt het
eenen basis en kan het bij eene latere eventuëele verpachting
beter beoordeelen of de geboden sommen eenigermate in juiste
verhouding staan tot de werkelijke opbrengst. Maar ook de
gegadigden weter. dan ten naasten bij, hoever zij gaan kunnen
en regelen hunne inschrijvingen ieder naar mate hij hoogere
of lagere eischen voor de dagelijksche levensbehoeften stelt
zij blijven bewaard voor ongelukken maar ook de gemeente
is dan gevrijwaard voor een bankroet. Van beide kanten heeft
men meer zekerheid.
Indien men nu terstond tot verpachting overging zouden er
belangrijke verschillen zijn waar te nemen tusschen de aange
boden pachtsommen daar de ramingen ver uit elkaar zouden
loopen. De een zal denken, datdaar de bruggen laag liggen,
zij dikwijls zullen moeten worden geopend; een ander gaat van
de verwachting uitdat menige schipper nog van het Vliet ge
bruik zal maken of onder de Potmargebrug doorvaren om de
kanaalbruggen te vermijden. Met deze en vele andere omstan
digheden moet men rekening houden.
Spr. herhaalt het dat eene gadering in het belang èn van
de gemeente èn van de gegadigden bij eene latere verpachting
zal zijn. Deze maatregel staat overigens niet op zich zelf; spr.
meent althansdat bij vorige gelegenheden, bij het ingebruik
nemen van nieuwe bruggen eerst beproefd is door middel van
gadering tot de wetenschap te komen, hoeveel de bruggen kon
den opbrengen.
Spr. stelt derhalve voorte besluiten naar aanleiding van
art. 1 der verordening op de invordering van de bruggelden
voor het afdraaien van de bruggen over het nieuwe kanaal
dat die bruggelden tot 1 Juli 1897 door gadering zullen wor
den geïnd.
Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en komt in behan
deling.
De heer Bekhuis betuigt volkomen instemming met het
denkbeeld van den heer van Sloterdijck. Zonder al de bezwa
ren die aan gadering verbonden zijn voorbij te zien acht
hij 't toch beter in dit geval hiertoe over te gaan. Men heeft
te doen met een geheel nieuwen toestand en ook in verband
met de doorvaartshoogte van de nieuwe bruggen kar. niemand
met zekerheid zeggenhoevele malen de bruggen zullen moe
ten worden afgedraaid.
Spr. wenscht nog op een punt te wijzen. Bij de besprekin
gen van het planom dit kanaal te doen graven, is de ver
wachting uitgesprokendat dit de interprovinciale waterweg
voor Leeuwarden zou worden. Of deze hoop verwezenlijkt zal
wordenweet niemand maar niet goed gezien zou 't zijn on
der deze omstandigheden reeds nu tot eene verpachting over
te gaan. Later als de schipperij aan dezen nieuwen weg ge
wend is en de doorvaart geregeld plaats heeft en men zich
beter op de hoogte heeft kunnen stellen van de werkelijke op
brengst, is natuurlijk openbare verpachting voor alle partijen
aan te bevelen.
De heer Reeling Brouwer meentdat burgemeester en
wethouders terecht hebben voorgesteld tot verpachting over
te gaan. Tot 1871 werden de bruggelden ingevorderd bij
verpachting, daarna tot 1881 bij gadering, maar in 1880
besloot men weer naar spr. meent op voorstel van den
heer Duparc tot verpachting over te gaan omdat men dit
met het oog op de ondervinding beter oordeelde. Om die re
den is dan ook in de verordening op de invordering van de
bruggelden van de bruggen over het nieuwe kanaal verpach
ting als regel opgenomen en op grond hiervan hebben burge
meester en wethouders het onderwerpelijk voorstel gedaan.
Het is niet te ontkennen dat de gegadigden eenigszins in
het onzekere zullen verkeeren omtrent de vermoedelijke op
brengst maar dit zal ook het geval zijn bij de verpachting
van de pontveeren die nu weer aanstaande is. En toch houdt
spr. 't er voor dat de gegadigden wel zoo goed op de hoogte
van de scheepvaart zijndat zij eene behoorlijke raming zullen
kunnen doen.
In het algemeen is het bezwaar tegen gadering, dat de con
trole uit den aard der zaak moeilijk is en bovendien stelt men
in de gaarders ambtenaren aandieouder gewordenten
laste van de gemeente zullen komen en onder de toepassing
van de verordening op de pensioensregeling zullen vallen.
Heeft men eenmaal gaarders aangesteld dan zal het moeilijk
zijntenzij bij verregaand plichtverzuim zich van hen te ont
doen.
Of gadering in het voordeel van de gemeente zou zijn durft
spr. niet beweren wel gelooft hij dat het verschil tusschen
gadering en verpachting finantiëel niet zóó groot zal zijn dat
dit een bezwaar tegen verpachting behoeft op te leveren. Nu
na rijp beraad in de verordening op de invordering verpachting
als regel is opgenomen bestaan er thans geen termen om
eene uitzondering op dien regel te maken.
De heer van Sloterdijck erkent datindien men de
geschiedenis van de invordering van bruggelden nagaat ver
pachting het ten slotte algemeen gevolgd systeem is. Maar
men moet niet voorbijzien, dat invordering door,middel van
gadering eigenlijk dichter bij de bedoeling van de gemeente
wet is dan verpachting. Tegen gadering als algemeenen maat
regel bestaan bezwaren maar dit neemt niet weg datwaar
men in het onzekere omtrent de opbrengst is gadering voors
hands de voorkeur verdient.
Spr. zeide reeds dat het voor de hand lag dat burgemees
ter en wethouders een voorstel tot verpachting zouden doen
maar in de verordening ligt toch ook opgeslotendat tot gade
ring kan worden besloten, indien de raad dit wenschelijk acht.
Spr. heeft niet de bedoeling om voor goed de invordering door
gadering te doen plaats hebben maar verpachting als regel
erkennende wenscht hij voorloopig gadering bij volkomen on
bekendheid met de vermoedelijke opbrengst. Die onbekend
heid èn voor de gemeente èn voor de gegadigden wettigt eene
uitzondering op het systeem van verpachting.
De heer Reeling Brouwer meende dat de gegadigden wel
op de hoogte zouden zijnmaarvraagt spr., hoe zouden zij
zoover kunnen komen Het nieuwe kanaal is nog niet voor
de scheepvaart geopend en zou waarschijnlijk ook vóór de in
schrijvingen op de pacht der bruggen niet geopend worden.
Hoe zouden de gegadigden die zekerheid kunnen krijgen en
wat zou aan burgemeester en wethouders een maatstaf kunnen
geven voor de beoordeeling of zij eene inschrijving al dan
niet moeten gunnen Er is geen cijfer van vermoedelijke op
brengst bekendwaaraan zullen dus de aanbiedingen worden
getoetst Dit is echter een zaak van burgemeester en wet
houders waarmede de raad zich niet heeft in te laten.
De heer d0 la Faille wenscht eene inlichting te bekomen.
Indien nu tot verpachting werd overgegaan tot 1 Juli 1897
zal dan op dat tijdstip de opbrengst der bruggelden bekend
zijn ten einde zich daarop te baseeren voor inschrijvingen op
eene volgende verpachting Is dit niet het geval en zou men
dan weer voor het onbekende staan, dan is er veel te zeggen
voor gadering, want hierdoor zal in 1897 bekend zijn wat de
bruggelden kunnen opbrengen.
De Voorzitter zegt dat zoolang de bruggelden worden
verpachtde opbrengst geen zaak van publieke wetenschap
isomdat de pachters zich hierover niet zullen uitlaten. Maar
toch zullen de gegadigden thans beter op de hoogte van de
opbrengst zijn, dan bij de andere verpachtingen, omdat deze te
berekenen is naar de tegenwoordige Potmargebrug. Spr. kan
in dit opzicht wijzen op de laatste verpachting van de Prins-
Hendriksbrugtoen werd voor die brug door een pachter van
een nabijgelegen brug een hooger bod gedaan dan de pacht
som op dat tijdstip bedroeg een bewijs dat die buurman wel
op de hoogte was van de doorvaart door de naburige brug.
De heer Wijbrandi wenscht naar aanleiding van de ge
houden discussiën eene vraag te doen en wel deze of hij
goed verstaan heeft, dat het voornemen bestaat, de bruggen
door oud-gedienden te doen bedienen.
De Voorzitter gelooftdat het de bedoeling van den heer
Reeling Brouwer was te doen uitkomendat men door het
aanstellen van gaarders waarvoor natuurlijk jonge krachtige
mannen zullen worden genomen, toch weer ambtenaren ver
krijgt, die, oud geworden, zullen vallen onder de toepassing van
de verordening op de pensioensregeling.
De heer Wijbrandi dankt voor de bekomen inlichting
hij deed de vraagomdat hij zeer gesteld is op eene goede
bediening dier bruggen.
De heer Bekhuis zegt, dat hij duidelijk als zijne bedoe
ling heeft doen uitkomen, dat gadering zal plaats hebben tij
delijk, bij wijze van proef, om tot een juist cijfer \an de op
brengst te komen. Er kan dus geen kwestie zijn van het aan
stellen van ambtenaren. Evenzeer als volgens de concept-pacht-
voorwaarden de pachter bij ziekte of ontstentenis door een
ander tijdelijk zou worden vervangen zoo kan nu door het
gemeentebestuur tijdelijk een persoon worden aangewezen, om
de brug te bedienen, 't Is slechts voor een korten tijd.
De Voorzitter wijst er opdat de gemeente geene amb
tenaren ter beschikking heeft, die voor de bediening der brug
gen kunnen worden aangewezen. Er zullen dus nieuwe moe
ten worden benoemdwaarvoor geen oude personen kunnen
worden genomen. Immers het staat niet vastdat men na 1
Juli 1897 tot verpachting zal overgaan; het kan zeer goed zijn,
dat de proef mislukt of dat de gadering zoo goed voldoetdat
besloten wordtdaarmede voort te gaan.
De heer van Sloterdijck gelooft niet dat hier sprake
kan zijn van een mislukte proef. Gadering zal dienenom te
komen tot de wetenschap van de opbrengstaan het eind van
het tijdperk tot 1 Juli 1897 is de proef geëindigd en is men
op de hoogte van de opbrengst. Hij herhaalt het, dat dit al
leen het doel is van eene voorloopige gadering en dit doel
wordt altijd bereikt. Van mislukking is geen sprake.
Indien in 1897 de raad mocht besluiten, met de gadering
voort te gaandan zullen gaarders als ambtenaren moeten
worden benoemd maar zoolang het een tijdelijke maatre
gel is behoeft de gaarder geen vast ambtenaar te zijn die
in de pensioensregeling valt.
Spr. erkent de bezwaren aan gadering verbonden maar om
hiertoe definitief over te gaan ligt niet in de bedoeling.
De heer Troelstra wijst er op dat het de bedoeling van
den heer van Sloterdijck is om tot 1 Juli 1897 te doen ga-
deren en na dien termijn de invordering der bruggelden door
middel van verpachting te doen geschieden. Er zal echter niet
tot dien termijn met de verpachting kunnen worden gewacht
maar deze zal reeds in het voorjaar van 1897 moeten plaats
hebben doch dan heeft men nog een zeer onvolledig overzicht
over de opbrengst der bruggelden. Het is mogelijkdat de
raad den alsdan verloopen tijd van gadering nog te kort vindt,
om daarin een maatstaf te vinden voor de al of niet gunning
der pacht, en daarom besluit met de gadering nog eenigen
tijd voort te gaan.
Intusschen is er geen bezwaar tegen eene tijdelijke aanstel
ling der gaarders.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van den heer van Sloterdijck wordt in stemming
gebracht en aangenomen met 17 tegen 3 stemmen, die van
de heeren Reeling Brouwer Troelstra en Wijbrandi.
Het voorstel van burgemeester en wethouders is hierdoor
vervallen.
8. Voorstel van burgemeester en zoethoudersnaar aanlei-
leiding van adressen van H. Wigersma Tz. e.a. en van J.
Drijver e.a., betreffende herstelling van het voetpad naar Schil
kampen.
In de raadsvergadering van 25 Juni j.l. werd om bericht en
raad in handen van burgemeester en wethouders gesteld een
adres van J. Drijver e.a., waarbij wordt aangedrongen op in
williging van het verzoek van H. Wigersma Tz. e.a. tot her
stelling van het voetpad naar Schilkampen.
Burgemeester en wethouders brengen naar aanleiding hier
van in herinnering, dat in de vergadering van 12 Februari j.l.
in behandeling werd genomen een voorstel, om aan H. Wi
gersma Tz. e,a., die verzocht hadden, het steenen voetpad van