4
Verslag der handel ;ngen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan Dinsdag 14 Januari 1896.
ringen aan den wal van dit land zal aanbrengen en dien wal
in goeden staat van onderhoud doen blijven.
Door op deze wijze aan een eigendom van derden herstellin
gen aan te brengenwaartoe geene verplichting bestaatzou
in de toekomst de gemeente eene financiëele last op zich
nemen, die van haar billijkerwijze niet kan worden gevoiderd.
Burgemeester en wethouders berichten derhalvedat zij
geene viijheid kunnen vinden, den raad voor te stellen, met
inwilliging van het verzoek van adressanten, te besluiten, her
stellingen te doen aanbrengen aan de wallen van het perceel
land „de lange negen" genaamd toebehoorende aan Mej. G. W.
Beekhuis te 's-Gravenhage op de door hen bedoelde wijze
nader omschreven in de missive van den directeur der ge
meentewerken dd. 22 November 1895 no. 672/3.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer HavorscllIDidt is het eens met burgemeester
en wethouders, dat het denkbeeld van den heer Bekhuis tot
herstel van de gaten in het voetpad naar Schilkampen door
den voorsteller zelf geen soliede verbetering van langen duur
genoemd weinig aanbeveling verdient. Al heel spoedig zal
het blijken, dat de 625, die het werk vordert, in letterlijken
zin in het water zullen zijn geworpen. De toestand is echter
van dien aard, dat verbetering dringend noodig is maar spre
ker wenscht voor de bewoners van Schilkampen afdoende hulp
en geen halve maatregelen, die slechts tot teleurstelling leiden.
Aan eene overeenkomst met de eigenaresse van het land, die
beide partijen bevredigt, valt niet te denken.
Spreker beschouwt den weg aan de noordzijde van het ka
naal als den aangewezen toegangsweg naar Schilkampen en
aan het eind van dien weg wenscht hij een houten brugen
wel de brug die thans hare diensten heeft verricht aan de
Willemskade. Die brug heeft een draaiend gedeelte en er is
300 a ƒ400 meer aanbesteed dan noodig was, juist met het
doelhaar later hier of daar een plaats te kunnen geven.
Spreker is voor het voorstel, maar wenscht de Schilkampers
uitzicht te geven op eene verbinding, beter dan die ze zichzeli
hebben voorgesteld, ooit te zuilen krijgen.
Hij meentdat de waarde van de terreinen aan de noord
zijde van het tweede kanaalpand door deze verbinding onge
twijfeld zal rijzen en dat zich daar eens iemand zal laten vin
den voor het stichten van een werf voor ijzeren schepen, eene
onderneming, die alle kans van slagen heeft.
Hierop worden de beraadslagingen weder gesloten en wordt
het advies van burgemeester en wethouders aangenomen.
6. Voorstel van burgemeester en wethouders tot aanschaf -
fing van eene baggermachine.
In de raadsvergadering van den 10 December 1895 werd het
nemen van eene beslissing omtrent dit voorstel verdaagd ten
einde den directeur der gemeentewerken nader over het inge
diende plan te hooren.
Burgemeester en wethouders leggen nu over het nader ad
vies van den directeur, met de, in verband met eene bij hen
ngekomen nota van opmerkingen van het raadslid Bekhuis, ge
geven inlichtingen van den fabrikantdie de baggermachine
casu quo zal leveren.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt besloten
1. burgemeester en wethouders te machtigen, eene bagger
machine aan te schaffen, volgens het door den directeur der
gemeentewerken bij zijne missive dd. 8 November j.l. no. 648/2
overgelegd plan, waarvan de kosten ƒ2100 zullen bedragen;
2. burgemeester en wethouders uit te noodigen, te zijner tijd
de financiëele voorstellen te doen tot vinding der kosten van
de sub 1 bedoelde machine.
7. Voorzetting der behandeling van eene ontwerf-verorde
ning tot voorkoming wering en beteugeling van besmettelijke
ziekten.
(Zie bijlage no. 24 tot het verslag van 's raads handelingen).
In de vergadering van 24 December 1895 hebben de stem
men gestaakt over een amendement van den heer Ha-
verschmidt, om in art. 8 vóór het woord „kleeden" in te voe
gen het woord „dekens".
De beraadslagingen over dit amendement worden heropend.
De heer Troölstra vraagt, of, nu de beraadslagingen over
het amendement van den heer Haverschmidt zijn heropend, de
besprekingen alleen zullen loopen over dat amendement, dan wel,
of het geheele artikel aan de orde is. Hij vraagt dit, omdat
hij eene opmerking over de redactie van dit artikel heeft te
maken, die hij niet zonder beteekenis acht.
De Voorzitter zegt, dat volgens het reglement van orde,
eerst het amendement van den heer Haverschmidt weder in
behandeling komt. Nadat hieromtrent zal zijn beslistkomt
het geheele artikel weder aan de orde.
De heer Haverschmidt wenscht nog iets in het midden
te brengen tot aanprijzing van zijn amende.nent. Aan hem is
van bevoegde zijde verzekerd, dat een kantonrechter op grond
van dit artikel iemand, die een deken uit een besmet huis op
de openbare straat uitkloptniet zal kunnen veroordeelen.
Spreker wil dit argument echter niet te zwaar laten wegen
omdat hier wellicht eene persoonlijke opvatting is, die door
andere juristen niet wordt gedeeld.
De heer van Sloterdijck wees op het verband tusschen art.
8 en art. 34 der verordening houdende algemeene bepalingen
van politie, waarin het woord dekens niet voorkomt. Dat is juist,
maar niets belet den raad te zijner tijd dat woord in te lasschen.
Bovendien geldt het hier eene uitbreiding van dat artikel
onder bepaalde omstandighedeneene wijziging van uren
maar waarom ook niet van voorwerpen nu het eene veror
dening geldt, speciaal in het leven geroepen tot het tegengaan
van besmetting.
In de vorige vergadering is zeer terecht opgemerktdat de
opgenoemde voorwerpen alle zijn van één soort. Juist daarom
wil spreker een geheel nieuwe groep vertegenwoordigd zien
door het woord dekensNu men eenmaal aan het opnoemen
is geraakt, noeme men ook het voornaamste en geve men dat
den voorrang. Het behoeft zeker geen betoog dat er uit een
oogpunt van besmetting heel wat onderscheid is tusschen een
deken, die in onmiddellijke aanraking met den lijder is, of een
looper, die op een trap ligt.
Spreker hoopt daarom op een gunstig onthaal van zijn
amendement.
De heer Duparc zegtdat hij zich niet in het over het
amendement van den heer Haverschmidt heropende debat zou
hebben gemengd indien niet de heer Troelstra de indiening
van nog een amendement had aangekondigd. Hij wenscht nu
allereerst te spreken over een punt van principieelen aard.
Toen in de vorige vergadering de onderweipelijke verordening
aan de orde kwam, was het reeds laat geworden. Al de door
de commissie voor de strafverordeningen voorgestelde wijzigin
gen en aanvulligen waren door den raad onveranderd aange-
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 14 Januari 1896.
5
nomen geworden. Het werk was hiermede nagenoeg volbracht
en de leden bereidden zich tot vertrek voor. Daar kwam de
heer Haverschmidt eensklaps met zijn amendement op art. 8,
en de tijdelijke Voorzitter bracht het, nadat het voldoende was
ondersteund, in behandeling met het bekende gevolg.
Nadat de vergadering was afgeloopen dacht spr. nog eens
over de zaak na, en toen kwam hij tot de conclusie, dat het
amendement niet in behandeling had mogen worden gebracht.
Art. 8 toch was door de commissie onaangetast gelaten het
was daarom vreemd aan de orde van den dag en had slechts,
na de phasen van artt. 30 en 31 van het reglement van orde
te hebben doorloopendat is nadat o.a. tot de prise en consi-
dération was besloten geworden, in behandeling mogen komen
Spr. beroept zich op een antecedent. Eenige jaren geleden
toen de raad nog niet het voordeel mocht hebben den heer
Troelstra de betrekking van wethouder te zien bokleeden
kwam dit geachte lid, bij de behandeling van een voorstel tot
wijziging van eenige artikelen der bouwverordeningvoor den
dag met een amendement op een artikel, dat niet ter wijziging
was voorgedragen. De raad begreep echter met den Voorzitter,
dat dit amendement geen punt van behandeling kon uitmaken,
en wel op den door spr. thans aangevoerden, aan het reglement van
orde ontleenden grond lntusschen is thans aan de zaak niets
meer te veranderende verdere behandeling van het amende
ment moet thans den gewonen loop hebben. Spr. erkent, dat
hij evenzeer als de andere leden, tegen het reglement van
orde heeft gezondigd maar het ging op het laatst zoo haastig
toe, gelijk hij reeds in herinnering bracht, en dit moge voor den
geheelen raad tot verontschuldiging dienen. De raad zal ech
ter, volgens spr., wèl doen, in het vervolg art. 31 van het re
glement van orde goed in het oog te houden.
Thans een woord over het amendement zelf. Spr. klimt
daartoe op tot het jaar 1887, toen de verordeningscommissie
bij haar voorstel om de verordening op de besmettelijke ziek
ten wat de strafbepalingen betreftin overeenstemming te
brengen met het in werking getreden wetboek van strafrecht,
nog enkele andere wijzigingen en aanvullingen voordroego.a.
de bepaling tegen het uitkloppen van kleeden enz. uit wonin
gen enz., waar een der in de wet van 1872 en in de veror
dening genoemde ziekten heerscht, anders dan s ochtends
tusschen 6 en 7 en 's avonds tusschen 10 en 11 uur. Die
bepaling was eene beperking van art. 34 der algemeene
politie-verordeningwaarbij voor de genoemde handeling de
geheele voormiddag tot \t uur was vrijgelaten, maar zij hield
tevens verband met genoemd art., gelijk blijkt uit den aan
hef: „Onverminderd het bepaalde bij art. 34 der verordening,
houdende algemeene bepalingen van politie", en daarom werd
dezelfde terminologie als daar gevolgd, behoudens de bijvoe
ging van „of andere voorwerpen", met het oog op de gezonds-
heidsbelangen. Niemand had ei toen iets tegen, en zeker zou
de heer Haverschmidt thans niet met zijn amendement zijn
gekomen indien hij niet had gelezen, dat de gemeenteraad
van Rotterdam onlangs ook dekens in de verordening had op
genomen. Evenmin werd, gelijk de heer de la Faille, of
schoon deze zich thans vóór het amendement heeft verklaard,
zich zal weten te herinneren, in de gezondheidscommissie,
op wier voorstel de wijziging der verordening werd voorgedra
gen, eene uitbreiding van art. 8 noodig of wenschelijk geoor
deeld. In haar voorstel kwam er dan ook niets over voor.
Spr. wil niets afdingen op het groote gevaar voor besmet
ting, dat óók door dekens kan ontslaan. Maar men zou dan
met evenveel recht nog tal van andere voorwerpen kunnen
opnoemen. In de vorige vergadering gaf een der leden reeds
de voorkeur aan het woord „beddegoed". Waarom dan ook
niet alle mogelijke lijfdracht goruijnenom slechts iets te
noemen? Het best ware misschien nog beter om in geheel niet te
specialiseeren, dan althans loopt men het minste gevaar, iets
te vergeten. Spr. beroept zich hiertoe, om slechts op een enkel
voorbeeld te wijzen, op de voorschriften betreffende de strand
vonderij zoowel in het wetboek van koophandel als in de
hiertoe betrekkelijke koninklijke besluiten. Slechts met één
woord wordt daar bijna alles, behalve schepen, aangeduid met
het alles omvattende woord „goederen." Het is, gelijk men
begrijptdikwijls eene ware staalkaart van goederen die uit
zee aanspoelen en door de burgemeesters-strandvonders worden
geborgen. Nooit echter heeft, zoover spr. uit eene andere door
hem bekleede betrekking weet, dit woord tot eenige moeilijk
heid in de toepassing aanleiding gegeven, en zoo zou men zich ook
hier eigenlijk tot het eenemede alles omvattende woord
„voorwerpen" kunnen bepalen.
Ten slotte wenscht spr. nog terug te komen op het zeggen
van den heer Haverschmidtdatnaar het gevoelen van een
door hem geraadpleegd rechtsgeleerde, de kantonrechter art. 8
niet zou toepassen op het uitslaan van dekens, indien deze niet
bij name in het art. werden genoemd. Daar de naam van
dezen rechtsgeleerde niet is vermeld, kan spr. moeilijk waarde
hechten aan diens ingeroepen gezag. Al dadelijk echter wil
spr. tegen dit mogelijke gezag stellen dat de vier uitste
kende rechtsgeleerdendie met spr.niets meer dan dilettant
op rechtsgebied, de verordeningscommisie uitmaken, nooit, nóch
in 1887 nóch thans, bij de voorbereiding der zaak liet nu
zoo eensklaps te berde gebracht bezwaar hebben ingezien. In
dit opzicht zou de raad dus zoo gerust mogelijk kunnen zijn.
De Voorzitter was in de vorige vergadering niet tegen
woordig; ware dit wel hel geval geweest en had de heer Du
parc toen reeds dezelfde opmerking gemaakt als nu dan zou
hij er dien geachten spreker op hebben gewezen, dat de raad
door een amendement op art. 8 in behandeling te nemen niet
buiten de orde zou zijn gegaan of in strijd met het reglement
van orde hebben gehandeld. De commissie voor het ontwer
pen van strafverordeningen heeft, door haar voorstel tot wijzi
ging van art. 8 de behandeling van dit artikel aanhangig
gemaakt en ieder lid was dus bevoegd, daarop een amende
ment in te dienen.
De heer TfOOlstra kan zich met de zienswijze van den
heer Duparc niet vereenigen. Het komt hem voor, dat, waar
men in de verordening gaat specificeeren en zicli niet bepaalt
tot het opnemen alleen van het woord „voorwerpen", men in
de eerste plaats die zaken moet noemen, die van het hoogste
belang zijn.
De heer de la Faille noemde in de vorige vergadering
„dekens" de meest geincrimineerde voorwerpen, en nu zou
juist dit voornaamste uit het artikel worden weggelaten.
Het heeft spr. verbaasd, dat de heer Duparc zich tegen het
amendement van den heer Haverschmidt verklaart. In de
vorige vergadering zeide hij, het artikel voldoende te achten
nu betoogt hij zelfs, dat eene uitbreiding, ais door den heer
Haverschmidt wordt voorgesteld, gevaarlijk is.
Dit laatste kan spr. niet toegeven en wat het eerste betreft:
dat geachte lid let bij het vaststellen van verordeningen.en in-
structiën steeds zeer nauwkeurig op taal;, stijl en woord
schikking hij streeft daarbij niet slechts naar het beste
maar zelfs naar het volmaakte en nu verklaart hij zich
tegen een amendementdat werkelijk als een verbetering
moet worden beschouwd.
Spr. zal zich met het amendement van den heer Haver
schmidt vereenigen, maar voelt zich hierdoor niet geheel be
vredigd.
De geachte veorsteller had moeten ingaan op het in de
vorige vergadering geopperd denkbeeld van den heer Hijlkema,
die naar het schijnt te bescheiden was, om daarvan een voor
stel te maken om n.l. in plaats van „dekens" het woord
„beddegoed" in dit artikel op te nemen. Dit woord sluit
dekens, kussens, kortom alle voorwerpen van dien aard in.
De beraadslagingen over het amendement van den heer
Haverschmidt worden gesloten.