28 Verslag der haadeliiigon van don gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 25 Fobruari 1896.
Voor eene doelmatige uitvoering van deze werken is het van
belang, gebruik te maken van kipkarren.
Daar de aanschaffing van deze voertuigen echter te kostbaar
is, indien het vervoer slechts voor één jaar wordt aanbesteed,
verzoekt de adressant verlenging van den termijn van aan
neming.
Burgemeester en wethouders hebben hiertegen geen bezwaar,
omdat het tarief onlangs bij publieke aanbesteding is gefixeerd
en de adressant als aannemer van het vervoer der wagen
vrachten in 1895 ten genoegen van den directeur der gemeen
tewerken aan zijne verplichtingen heeft voldaan.
Burgemeester en wethouders stellen voor, te besluiten
behoudens goedkeuring van Gedeputeerde Staten aan K.
Sideriusaannemer van de levering der wagenvrachten ten
behoeve dezer gemeente, die levering voor de jaren 1897 en
1898 onderhands te gunnen, op dezelfde voorwaarden, waarop
hem die levering voor 1896 bij publieke aanbesteding is gegund.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt dienovereen
komstig besloten.
3. Voorstel van burgemeester en withouders om het verzoek
van de heer en J. Holland en Co. te Rotterdamtot concessie
voor den aanleg en de exploitatie van een stoomtrambaante
wijzen van de hand.
De heeren J. Holland en Go. te Rotterdam, verzochten bij
adres dd. 9 November 1895 concessie voor den aanleg en de
exploitatie van een stoomtrambaan van deze gemeente naar
Stiens, 't Bildt en Menaldumadeel.
Burgemeester en wethouders verzochten den adressanten
nadere inlichtingen omtrent de wijze, waarop de aanleg en de
exploitatie speciaal in deze gemeentezou plaats hebben en
deelden hun bezwaar mede tegen de in het adres opgegeven
richting van de trambaan in deze gemeente.
Bij schrijven van 17 December 1895 voldeden de adressan
ten aan dat verzoekdoch de daarbij gegeven inlichtingen
waren zóó onvolledig en gaven blijk van zóó geringe voorbe
reiding der zaakdat burgemeester en wethouders hun bij
missive dd. 30 DecemberJ a.v. berichtten, dat, indien zij vóór
1 Februari 1896 geen betere inlichtingen onder overlegging
van teekeningen enz. konden verschaffen, burgemeester en wet-
honders den raad zouden voorstellenvan hunne concessie
aanvraag geen notitie te nemen.
Het gevolg hiervan was, dat zij verzochten eene conferentie
met burgemeester en wethouders te mogen houden op 14
Januari j.l.
De adressanten verschenen echter niet en zij berichtten, dat
zij wegens het slechte weder niet verder hadden kunnen komen
dan tot Utrecht.
Eene tweede conferentie, hun door burgemeester en wethou
ders voorgesteld, kon weder niet plaats hebben wegens een
ziektegeval ten huize van den heer J. Holland, blijkens zijn
schrijven van 22 Januari j.l.
Hij deed hierbij tevens eenige mededeelingen, in verband met
de inmiddels zonder geleidend schrijven ingezonden ontwerp-
voorwaarden voor de concessie.
Naar aanleiding van dit schrijven boden burgemeester en
wethouders den adressanten voor de laatste maal de gelegen
heid aan, ora over hunne aanvraag te confereeren maar zij
berichtten, dat zij onmogelijk op den voorgestelden dag konden
komen en overigens na hun schrijven van 22 Januari geene
verdere mondelinge inlichtingen konden geven.
Burgemeester en wethouders deelen nu, onder verwijzing
naar de gevoerde correspondentie, mede, dat de verstrekte in
lichtingen hun geen vrijheid geven, tot inwilliging van het ver
zoek te adviseeren, en stellen zij mitsdien voor, te besluiten
het verzoek van de heeren J. Holland en Go. te Rotterdam,
om concessie voor den aanleg en de exploitatie van een
stoomtrambaan langs wegen dezer gemeente naar Stiens 't
Bildt en Menaldumadeel, te wijzen de van hand.
Zonder discussie wordt hiertoe besloten.
4. Rapport der r ladscommissie omtrent het onderzoek van
af- en overschrijvingen op de begrooting van het stadszieken
huis, dienst 1895.
Overeenkomstig het voorstel der commissie wordt besloten,
de commissie van beheer over het Stadsziekenhuis machtiging
te verleenen tot het doen van de voorgestelde af- en over
schrijvingen.
5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot ingebruik-
geving van gemeentegrond bij het Harmoniegebouw voor de
tentoonstelling van. Nijverheid.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt besloten
aan het bestuur der van 4—27 Juli 1896 in het Harmonie
gebouw alhier te houden nationale tentoonstelling van nijver
heid, landbouw, veeteelt, tuinbouw enz., vergunning te verlee
nen, ten behoeve van die tentoonstelling gebruik te mogen maken
van het terrein ten oosten van het gebouw der vereeniging
„de Harmonie" en van het terrein ten westen van den tuin van
dat gebouw voor zoover dit terrein met veldkeien is bestraat
en voorts, om die terreinen van den openbaren weg te doen af
sluiten, een en ander onder voorwaarde
1®. dat, gemeten van het ijzeren hek af, aan de achterzijde
van het Paleis van Justitie eene ruimte van 4 meter breedte
voor het openbaar verkeer worden gelaten;
2®. dat op het oostelijk terrein niet in werking mogen wor
den gebracht eventueel aldaar te plaatsen werktuigen, die door
stoom, gaskracht of petroleum worden bewogen
3®. dat de noodige maatregelen worden genomen tot voor
ziening tegen en bij brand
4®. dat de afsluiting der in gebruik af te stane terreinen
moet geschieden door houten schuttingen van niet meer dan 2
meter hoogte, bestaande uit goede palen en éénkleurige goed
aaneengesloten planken
5®. dat de sub 4® bedoelde schuttingen moeten worden ge
plaatst in de richting van het ijzeren hek om het gebouw en
den tuin der vereeniging „de Harmonie", terwijl de juiste
plaats door of van wege den directeur der gemeentewerken zal
worden aangewezen;
6®. dat met de plaatsing der schuttingen een aanvang kan
worden gemaakt den 20 Juni e.k. en de wegruiming vóór of op
10 Augustus d.a.v. moet plaats hebben gehad;
7®. dat de herstelling van de bestrating en begrinding door
de gemeente op kosten van adressanten zal geschieden
8®. dat op de schuttingen geen aankondigingen mogen wor
den geplaatst of daaraan bevestigd, dan alleen die, welke de
tentoonstelling en de daaraan te verbinden festiviteiten be
treffen
9®. dat de noodige voorzorgen moeten worden genomen
voor het behoud van het op de af te stane ruimte aan de
oostzijde van het Harmoniegebouw aanwezige plantsoen
10°. dat overigens stipt moeten woiden opgevolgd denader
door of van wege het gemeentebestuur te geven voorschriften.
6. Rapport der raadscommissie omtrent hei onderzoek van
eene wijziging der gemeente-begrootingendienst 1895 en 1896 tn
vaststelling van een leeningsplan.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Wolff zegt, dat het voorstel van burgemeester en
wethouders tot het aangaan van eene geldleening door hen
gemotiveerd wordt, o.a. door de groote uitgaven die noodig
zullen zijn bij eene bebouwing van de terreinen van weerszij
den van het Nieuwe Kanaal.
Nu is echter heden het advies van de rapporteurs uit de
sectiën van den raad, omtrent het onderzoek van het voorstel
van burgemeester en wethouders tot bebouwing van genoemde
terreinen, uitgebracht en uit de conclusie blijkt, dat de meer
derheid van rapporteurs niet in allen deele met het voorste
van burgemeester en wethouders medegaan.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 25 Februari 1896.
29
Daar de beslissing op het advies van rapporteurs misschien
van invloed zal kunnen zijn op het bedrag en plan der voor
gestelde leening, vraagt spr. aan burgemeester en wethouders,
of zij er bezwaar tegen zouden hebben, om de behandeling
van dit voorstel aan te houden, tot dat eene beslissing op het
advies van rapporteurs zal zijn genomen.
De heer Troel8tra zegt, dat burgemeester en wethouders
in het plan van leening niet alleen de conversie hebben opge
nomen, maar ook eene som van ruim 100.000. Deze leening
zal wel niet het volle bedrag opbrengener zal waarschijnlijk
beneden pari worden ingeschreven zoodat de werkelijke op
brengst der leening zeker minder zal zijn.
Spr. kan den heer Wolff de verzekering geven, dat, afgeschei
den van de beslissing omtrent het voorstel van rapporteurs
dit jaar toch 100.000 zal moeten worden geleend. Uit de
stukken blijkt, dat van de begrootingen van de dienstjaren 1894
en 1895 vrij belangrijke sommen op den dienst van 1896 zijn
overgebracht, waarvoor moet worden geleend. Bovendien zijn
er nog. meerdere zaken, die in dit jaar buitengewone uitgaven
medebrengen. Er is dus geen bezwaar om het voorstel van
burgemeester en wethouders aan te nemen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Nadat geen der leden lecture heeft verlangd van het voorstel
en van het leeningsplanwordt besloten overeenkomstig het
voorstel der commissie
1®. de geldleeningaangegaan krachtens raadsbesluit van
28 Februari 1893 no. 4, groot 624.000, met het opgenomen
bedrag van 494.000 voor gesloten te verklaren
2®. de leeningaangegaan krachtens raadsbesluit van 24
Maart 1891 no. 8, tot een bedrag van ƒ165.000, per resto
nog bedragende 161,000, met 1 Juli 1896 geheel af te lossen;
3®. vast te stellen de overgelegde ontwerp-besluiten tot wij
ziging der gemeente-begrootingen voor 1895 en 1896;
4®. tot vinding der middelen voor de sub 2 vermelde bui
tengewone aflossingenalsmede ter bestrijding van buitenge
wone uitgaven, aan te gaan eene geldleening van 270000
5®. voor deze leening vast te stellen het volgend plan.
PLAN VAN GELDLEENING.
Art. 1.
Deze geldleening wordt aangegaan tot een bedrag van twee
honderd zeventig duizend gulden (ƒ270,000), tegen eene rente
van drie ten honderd in het jaar.
Zij is verdeeld in obligation van 1000.gesteld op naam
of aan toonder, ter keuze van den inschrijver.
De obligatiën kunnen op vei langen van den inschrijver wor
den gesplitst in onderdeden van ƒ500.— en ƒ200.—. De
gesplitste obligatiën ontvangen eenzelfde nummer, doch worden
onderscheiden door bijvoeging van een der eerste letters van
het alphabet.
Art. 2.
Bij elke obligatie wordt afgegeven een stel halfjaarlijksche
coupons, verschijnende 1 Januari en 1 Juli.
Verder wordt bij elke obligatie een bewijs gevoegd voor het
kosteloos bekomen van nieuwe coupons.
Art. 3.
Het bedrag der rente en aflossing wordt jaarlijks op de be
grooting der inkomsten en uitgaven van de gemeente gebracht
en uit de gewone inkomsten der gemeente bestreden.
Art. 4.
De deelneming in deze leening geschiedt bij openbare in
schrijving. Bij de inschrijving moet worden opgegeven het ge
tal gesplitste obligatiën die men mocht verlangenbenevens
het bedrag van ieder, en, wanneer obligatiën op naam worden
verlangd, de namen van de betrekkelijke personen.
De biljetten van inschrijving moeten op zegel geschreven en
vóór of op den door burgemeester en wethouders bepaalden
tijd bij hun college zijn ingekomen.
Op den omslag der biljetten moet worden vermeld„Biljet
van inschrijving op de geldleening van 270,000."
De opening der biljetten heeft plaats in eene openbare ver
gadering van burgemeester en wethouders op een daartoe
door hen te bepalen tijdstip.
Art. 5.
Voor zoover de aanbiedingen aan burgemeester en wethou
ders aannemelijk voorkomen, erlangt de hoogste inschrijver de
aandeelen, waarvoor hij heeft ingeschreven; daarop volgt degene,
die na hem het hoogste bod heeft gedaanen zoo vervolgens.
Indien door verschillende inschrijvers voor gelijken prijs is
ingeschreven en die inschrijvingen niet alle in haar geheel kun
nen worden aangenomen, omdat daardoor het benoodigd bedrag
zou worden overschreden, wordt aan ieder dier inschrijvers een
getal obligatiën toegewezen evenredig aan het getal der door
hen voor gelijken prijs gevraagde obligatiën.
Bij een gelijken prijs voor inschrijving hebben de houders
van obligatiën van de leening van 1891, groot 165,000, recht
van voorrangmits bij de inschrijving worden opgegeven de
nummers der obligatiën waarvoor zij van dien voorrang ge
bruik zouden wenschen te maken.
Binnen vier dagen na het openen der biljetten wordt aan
hen, wier inschrijvingen geheel of ten deele zijn aangenomen,
daarvan kennis gegeven.
Art. 6.
Indien niet voor het volle bedrag is ingeschreven, of een deel
der inschrijvingen door burgemeester en wethouders onaanne
melijk wordt geacht, zijn deze bevoegd, tot het aannemen der
inschrijvingen die hun aannemelijk voorkomen en om óf de
verdere deelneming in de leening te sluiten óf voor het restant
eene nadere inschrijving te openenzoo noodig met wijziging
van het tijdstip van storting in art. 7 en van het ingaan der
rente in art. 8 bepaald.
Art. 7.
De storting der ingeschreven en aangenomen bedragen moet
plaats hebben op den 1 Juli 1896 ten kantore van den ge
meente-ontvanger te Leeuwarden of van de kasvereeniging te
Amsterdam. Zij geschiedt tegen afgifte van het vereischte ge
tal obligatiën.
Vóór den 24 Juni 1896 moet aan burgemeester en wethou
ders worden opgegevenaan welke der beide kantoren men de
storting wenscht te doen en tot welk bedrag.
Art. 8.
De rente gaat in op den l8ten Juli 1896.
Art. 9.
Op deze leening zal worden afgelost als volgt
in de jaren 1897 tot en met 1906 2000.per jaar.
1907 1916 4000.-
1917 1926 ÖO00.
1927 1936 7000.-
1937 1946 8000.—
De raad behoudt zich echter voorjaarlijks meerof' wel
het restant der leening in ééns al te lossen.
Art. 10.
De Januari-coupon is betaalbaar op den 2 Januari enzoo
deze datum op een Zondag valtop den 3den Januaride Juli-
coupon en de ter aflossing aangewezen obligatiën zijn betaal
baar op den 2den Juli, indien de lste Juli op een Zondag valt.
De betaling geschiedt aan de kantoren in de eerste alinea
van art. 7 vermeld.