8G
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 21 Juli 189G.
Dit beginsel heeft steeds bij den raad gegolden en, naar spr.
gelooft, volkomen terecht. Burgemeester en wethouders hebben
dan de zaak uit te voeren. Men zal misschien zeggen dat
geen gedetailleerde begrooting van het onderwerpelijke werk is
ingediend. Dit zou er toe kunnen leiden, om den memorie'post
vooralsnog te behouden, doch, geschiedt dit niet dan heeft de
raad zich geenszins eene beslissing zooals de commissie wil
voor te behouden.
De heer Konter erkent, dat, indien de raad een memorie-
post voor de vernieuwing van de Prins Hendriksbrug doet ver
vangen door een cijferpost op de gemeentebegrootinghij
omtrent dit werk eene beslissing neemt. Maar de commissie
van rapporteurs is van oordeel, dat de raad over de vernieu
wing van de brug niet zonder eene specifieke begrooting, alleen
door het vaststellen van een cijferpost, mag beslissen. Daarom
meende de commissie in den geest van den raad te handelen,
door in overweging te geveneene nadere beslissing omtrent
de vernieuwing der brug, ongeacht den begrootingspost, voor
te behouden. Dit standpunt werd ook door den raad ingeno
men bij de behandeling der oorspronkelijke begrootingtoen
hij de 12,000, voor deze brug uitgetrokkenin een memo
rie-post veranderde, omdat geen bestek of begrooting van het
werk bestond. Op dezelfde gronden had de commissie ook nu
kunnen voorstellen, den post opnieuw voor „memorie" uit te
trekken, maar er waren daarop reeds enkele uitgaven voor
onderzoek enz. gedaan en in het bedrag der leening is voor
de brug, het gebouw aan de veemarkt enz. te zamen 20,000
opgenomen.
De Voorzitter meent, dat aan het bezwaar van den heer
Duparc tegemoetgekomen en tevens het doel van rapporteurs
bereikt kan worden, indien het eerste gedeelte van onderdeel
B wordt weggelaten en alleen de vaststelling van de plannen
wordt voorbehouden.
De heer Duparc zegtdat hij straks tegen het voorge
stelde voorbehoud van de goedkeuring der plannen der ver
nieuwing geen wettelijk bezwaar wilde maken. Hij liet verder
het punt rusten, omdat hij dacht, dat de commissie reden voor
dit voorstel had en er haar licht over zou doen schijnen. Dit
is echter niet geschied. En nu moet spr. verklaren, dat hij
het met den heer van Sloterdijck geheel eens is omtrent dit
punt. Spr. hoopt niet te kort te doen aan den eerbied, door
hem aan zijne mede-leden verschuldigd, als hij het gevoelen
uitspreektdat zijop een enkele naniet genoeg technisch
bekwaam zijn, om een juist oordeel over bouwplannen te vellen.
Spr. is van meening, dat de raad steeds veel beter gedekt
is, als bij de door burgemeester en wethouders ingediende
bouwplannenrustende op de voorstellen van den specialen
verantwoordelijken technischen hoofdambtenaar goedkeurt, dan
zich waagt, daarin veranderingen te brengen. Spr. zou op meer
dan één treurig voorbeeld kunnen wijzen van 's raads inmen
ging in zakenwaarover het oordeel alleen aan deskundigen
toekomt. Zóó, onder anderen, op het zoogenaamde Kippebrugje
bij Oldegalileën, dat er jaren geleden is gekomen, doordien de
raad het beter meende te weten dan de directeur der gemeen
tewerken, en waaraan wij nog altoos lijden. Laat de raad hierin
toch eene waarschuwing zienom niet te bederven wat door
zaakkundigen is bevonden goed te zijn.
De heer van Sloterdijck had hetzelfde willen zeggen als
de heer Duparc. Hij deelt diens gevoelen volkomen en is hier
van niet teruggebracht door de woorden van den heer Konter.
Er is wel geen specifieke begrooting van de vernieuwing der
brugmaar wel een cijferpost en hierdoor zijn burgemeester
en wethouders gemachtigd tot de uitvoering van het werk over
te gaan.
Waarom, vraagt spr., is door rapporteurs het voorbehoud van
de nadere vaststelting der plannen voorgesteld Hij mist in
het rapport eene motiveering van dit voorstel. Bestaat er ech
ter wel een gegronde reden voor dat voorbehoud Het staat
vast, dat de brug vernieuwd moet worden en nu is de raad
zeker technisch niet meer ontwikkeld dan burgemeester en
wethouders; dezen gaan evenzeer af op hun deskundigen advi
seur, zoodat de uitvoering gerust aan hen kan worden overge
laten.
De heer Möijor is het ook met den heer Duparc eens, dat
de conclusie van het rapport der commissie niet goed is. Deze
kan haar doel, om niet door het uittrekken van een cijferpost
alleen omtrent de vernieuwing van de Prins Hendriksbrug een
definitief besluit te doen nemen, bereiken, door het voorbehoud
van nadere vaststelling der plannen.
Spr. wenscht nog eene opmerking te maken naar aanleiding
van eene uitdrukking van den heer Duparc. Deze zeide n.l.,
dat, als op de gemeentebegrooting een cijferpost voor dit werk
is aangebracht, burgemeester en wethouders dan verplicht zijn,
tot uitvoering over te gaan. Dergelijke cijferpost legt echter
zooals de heer van Sloterdijck terecht deed uitkomen, aan bur
gemeester en wethouders geen last op, maar strekt hun tot
machtiging.
De heer Duparc zegtdat de heer Meijer hem minder
juist schijnt te hebben begrepen. Hij bedoelde, gelijk genoeg
zaam kon blijken, niets anders, dan dat in een goedgekeurden
begrootingspost ligt opgeslotendat burgemeesters en wethou
ders gemachtigd zijnde uitgave te doen tot het uitgetrokken
maximum.
De heer Bekhuis kan medegaan met het denkbeeld, om
het eerste gedeelte van onderdeel B te doen vervallenmaar
hij stelt er prijs op dat de raad zich de nadere vaststelling
van de plannen voorbehoudt. Er is gezegd, dat dit niet noodig
is, omdat de raad geen kennis van zaken in deze heeft. Dit
moge waar zijn maar nu de raad komt te staan voor eene
groote uitgaafmag hij daarover niet maar zoo gemakkelijk
heenstappen, doch moet hij in de gelegenheid worden gesteld
de zaak van alle kanten te bezien en na te gaanvóór dat
eene beslissing wordt genomen. Dit toch is de eenige deug
delijke wijze van behandeling van zaken.
De heer van Sloterdijck wilde ook niet lichtvaardig
over deze zaak heenstappen zooals de heer Bekhuis schijnt
te hebben begrepen maar hij deed alleen uitkomen dat de
raadwanneer hij een cijferpost voor de vernieuwing van de
Prins-Hendriksbrug op de gemeentebegrooting heeft aangebracht,
niet meer over de al of niet vernieuwing kan beraadslagen.
De cijferpost bestaat en het bedrag is in eene leening opgeno
men, zoodat reeds tot dat werk is besloten.
Wat verder het voorbehoud van nadere vaststelling van de
plannen betreft, spr. wil gaarne gelooven, dat de heer Bekhuis
zich bevoegd acht, om die plannen te beoordeelen maar men
duide het spr. niet euvelindien hij beweertdat dit met de
overige leden niet het geval is. Wat hem zelf aangaathij
kan a priori verklaren, dat, indien later al mocht blijkendat
de meerderheid van den raad anders over de zaak denkt dan
de technische ambtenaar der gemeente en met hem burge
meester en wethoudershij zich aan de zijde van dezen zal
scharen.
Het ligt volstrekt niet in spr's bedoeling, eenige aanmerking
te maken op de capaciteiten zijner medeleden. Hij wil daar
over niet oordeelen, ze allerminst veroordeelen, maar waar èn
de technische ambtenaar èn burgemeester en wethouders de
verantwoordelijkheid in deze te dragen hebben hecht spr.
meer aan hunne zienswijze, dan aan die van enkele raadsleden.
De heer Konter vernam van den lieer van Sloterdijck
dat er voor de vernieuwing van de Prins-Hendriksbrug een cij
ferpost op de gemeentebegrooting is uitgetrokken. Dit is niet
juist. In de ontwerp-begrooting voor het loopend dienstjaar
was voor dit werk een cijferpost aangebrachtdoch bij de be
handeling der begrooting werd die cijferpost door een memo-
riepost vervangen.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 21 Juli 1890.
87
Nu stellen burgemeester en wethouders in het onderwerpe-
lijk besluit tot wijziging der bcgrooting voor, weder een cijfer
post uit te trekken en wel van 30000, en zou dus inciden
teel door een begrootingspost beslist worden over dj vernieu
wing dezer brug wat in strijd is met de meermalen uitge
sproken zienswijze van den raad.
Spr. kan overigens namens de commissie van rapporteurs
verklarendat zij bereid is onderdeel B harer conclusie te
wijzigenzooals door den voorzitter is aangegeven. Zij hand
haaft echter het tweede gedeelte van dat onderdeel.
De heer van Sloterdijck zeide dat het geen betoog meer
behoeftdat de Prins-Hendrikbrug moet worden vernieuwd en hij
vroeg, wat het oordeel van den raad uit een technisch oogpunt
beteekent.
Het zij spr. vergund, hiertegenover te doen observeeren, dat
hij, ofschoon nog slechts korten tijd lid van de commissie voor
openbare werken toch reeds lang genoeg deel uitmaakt van
die commissie, om de ervaring op te doen, dat het, ook voor
werken gelijk ditwel degelijk nuttig is, dat het licht van
verschillende kanten er op valt en men niet altijd kijkt door
een en denzelfden bril.
De beraadslagingen worden gesloten.
De voorzitter brengt in stemming de vraag of in beginsel
zal worden besloten dat de raad zich de nadere vaststelling
der plannen voor de vernieuwing der Prins-Hendriksbrug
voorbehoudt.
De uitslag van de gehouden stemming is, dat met 14 tegen
2 stemmen die van de heeren Duparc en van Sloterdijck
hiertoe wordt besloten.
Hierop wordt onderdeel A der conclusie van de commissie
zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Onderdeel B is nu door de commissieovereenkomstig het
denkbeeld van den voorzitter, gewijzigd als volgt
Burgemeester en wethouders te kennen te gevendat de
raad zich de vaststelling van de plannen omtrent de vernieu
wing van de Prins-Hendriksbrug uitdrukkelijk voorbehoudt.
Zonder hoofdelijke stemming wordt dienovereenkomstig be
sloten.
De heeren van Sloterdijck en Duparc verklaren zich tegen.
3. Voorstel van burgemeester en iceihouders naar aanlei
ding van een verzoek van Mej. J. Oltema tot afkoop van
eene grondrente
Burgemeester en wethouders stellen hierbij voorte be
sluiten
behoudens goedkeuring van Gedeputeerde Staten, met Mej
Jetske Otteinazonder beroep wonende te Leeuwarden eene
overeenkomst aan te gaan tot afkoop van de grondrente tot een
zuiver bedrag van 1,12 in het jaar, waarmede haar perceel,
plaatselijk gekwoteerd Dockumerend, no. 293, ten kadaster be
kend gemeente Leeuwarden in sectie A no. 155, ten voordeele
der gemeente Leeuwarden is bezwaard zulks tegen eene som
van 22,40, zijnde de penning twintig van het zuivere bedrag,
met bepaling dat de kosten van den afkoop komen ten laste
van de adressanle.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Kontor heeft geen bezwaar tegen aanneming van
dit voorstel, maar hij wenscht er toch de aandacht op te ves
tigen, dat de gemeente bij den afkoop op de voorgestelde voor
waarde finantieel nadeel heeft. Zij geniet nu netto ƒ1.12
grondrente en zal daarvoor in de plaats in het vervolg slechts
kunnen rekenen op 3°/o van de afkoopsom, alzoo op 07 cents.
Wanneer geen liooger afkoopsom te bedingen is, komt het spr.
beter voor, niet tot afkoop over te gaan.
De Voorzitter wijst er op, dat de gemeente in deze ge
bonden is aan het Burgerlijk Wetboek, waarbij het twintigvoud
van het zuiver bedrag als som voor den afkoop wordt gesteld.
Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt hierop
zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
4. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanlei
ding van adressen van Gebrs. Tulp en M. Dwinger om bestra
ting van een gedeelte van den Harlingertrekweg.
Burgemeester en wethouders deelen mede, dat eene bestra
ting van dezen weg tot aan de pakhuizen van de adressanten
eene uitgaaf ineens van ƒ1389 en jaarlijks een niet onbelang
rijk bedrag aan onderhoud zal kosten, wat zij te bezwarend
achten.
Tegen het denkbeeld om dien weg over dat gedeelte te be-
grinten, hebben adressanten bezwaar, met het oog op de moei
lijkheid, om beladen handkarren over een grintweg te vervoeren.
Burgemeester en wethouders stellen derhalve voor, een ge
deelte van den Harlingertrekweg van de bestrating af tot het
pakhuis van den tweeden adressantover eene lengte van
228 meter en over eene breedte van 3 meter te doen besintelen.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt dienover
eenkomstig besloten.
5. Voorstel van burgemeester en ivethouders naar aanlei
ding van een verzoek van IJ. Tijsma e. a. om terrein ten zuiden
van het Nieuwe Kanaal in koop of erfpacht te verkrijgen.
Unte Tijsma Auke Dirks Algera Tjerk Joutes Brouwers
en Sijbolt Poelsma, allen landbouwers te Leeuwarden, en Rin-
dert Tammes Keestra landbouwer te Hempens te zamen
uitmakende de commissie van voorbereiding tot oprichting van
eene vereeniging onder den naam van „Coöperatieve stoom-
zuivelfabnek te Leeuwarden" hebben berichtdat zij aan het
Nieuwe Kanaal een fabriek wenschen op te richten tot het
verkoopen en verwerken van melk van de aan hen en aan de
overige leden der vereeniging in eigendom behoorende koeien.
Zij verzoeken in verband hiermedeeen gedeelte van het
terrein, liggende tusschen de beide kanaalbruggenten zuiden
van het kanaalaan hen in koop of erfpacht te willen af
staan ter grootte van ongeveer 40 are, en de voorwaarden te
mogen vernemen waarop het terrein zal kunnen woiden ver
kregen en aanvaard en of er op gerekend kan worden, dat het
terrein zal worden voorzien van riolen en waterleiding. In het
belang der exploitatie van de fabriek, achten zij 't wenschelijk
dat hun een terrein worde aangewezen zoo dicht mogelijk bij
de le kanaalbrug.
De directeur der gemeentewerken stelt voor, den adressan
ten in overweging te geven een terrein aan te vragen ooste
lijk van de 2e kanaalbrug gelegen en hun daarbij mede te
deelen dat dit terrein kan worden gekocht, voor zoover het
ligt binnen 100 meter afstand van die brug tegen 1,50 de
centiare, en indien het verder dan 100 meter, doch binnen
200 meter afstand van de brug ligt tegen 1 de centiare
met te kennengeving, dat de rioleering, de gas- en de watei lei
ding niet verder dan tot de 2e kanaalbrug zullen worden aan
gebracht.
Burgemeester en wethouders zijn met den directeur der
gemeentewerken van oordeeldat er overwegende bezwaren
bestaan om een gedeelte van het terrein aan de zuidzijde
van het kanaal in de nabijheid van de le kanaalbrug af te
staan tot de stichting van een stoomzuivelfabriek.
Niet alleen weegt het bezwaar, dat het afvalwater van zoo
danige fabriek ook al worden daaromtrent maatregelen van
voorzorg genomennadeelig zal werken op de hoedanigheid
van het water in het kanaalmaar vooral is het ongeraden
om nu reedsvóórdat nog gelegenheid is gegeven terreinen te
koopen, uitmakende de blokken I—IX van het grondplan, aan
de zuidzijde van het kanaalonmiddellijk aan de bebouwde