6 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan Dinsdag 9 Februari 1897. 3. Voorstel van burgemeester en wethouders tol vast stelling van eene verordening tot regeling van de brandweer. (Zie bijlage no. 32 tot het verslag van lingen over 1896.) aads hande- Artt. 18, 19, 20, 21, 22, 23 en 24 worden zonder dis cussie vastgesteld nadat in art. 22 de woorden „meest spoedig'' waren vervangen door „zoo spoedig mogelijk" en in art. 23 in de voorlaatste alinea het woord „verder" is vervallen. Daar geen der leden in liet algemeen over dit voorstel I Art 2ó. De heer Duparc stelt voorhet woord liet woord verlangt, wordt overgegaan tot behandeling der astificatoiro" in de le alinea te doen vervangen door verordening artikelsgewijze. „de daarbij behoorende". De Voorzitter deelt mede, dat bij hem eene nota van den beer Du pan: is ingekomen, houdende enkele redactie wijzigingen. welke bij de behandeling der artikels kunnen worden in acht genomen. Art. 1 wordt vastgesteld, nadat overeenkomstig het voorstel van den heer Duparc het woord „aantal" in de eerste alinea is vervangen door „getal" 011 in de derde alinea het woord „echter" is vervallen. Artt. 2, 3, 4 en 5 worden aangenomen, nadat in art. 3 de woorden „beide deze" in den 5en regel worden vervangen door „deze beide". Art. 6 wordt vastgesteld, nadat de woorden het college gehoord" in den eersten regel wordt verplaatst achter het woord „wethouders" in den tweeden regel. Art 7. De heer Duparc stelt voor, de woorden „zoo dikwijls zij dit noodig acht" achter „belegd" in de derde alinea te plaatsen achter het woord „brandmeesters." Aldus gewijzigd wordt het artikel vastgesteld. Artt. 8, 9 en 10 worden zonder discussie vastgesteld, het laatste na wegvalling van de woorden „om van kracht te zijn" in de tweede alinea. Art. 11. De heer Duparc geeft in overwegingden aanhef van de tweede alinea aldus te lezen Een af schrift van dezen staat wordt aan burgemeester en wet houders ingezonden. Telken jare wordt aan hen mede- deeling gedaan enz." Het artikel wordt aldus gewijzigd vastgesteld. Art. 12 wordt aangenomen, na invoeging van het woordje „van" tusschen de woorden „en" en „het" in de eerste alinea. Art. 13. In de eerste alinea wordt het woord „moet" in den eersten regel vervangen door „doet" en vervalt het woord „doen" in den laatsten regel van de eerste alinea. De heer Duparc stelt voorde 2e alinea aldus te lezen „Tweemaal in het jaar wordt eene gecombineerde oefening van het personeel met de brandbluschmiddelen gehouden. Met de reddingstoestellen ladders en lmken worden viermaal in liet jaar oefeningen gehouden." Dit amendement wordt niet ondersteund. Het artikel wordt nu zonder verdere discussie aange nomen. De heer Konter wijst er opdat in de toelichting art- 2 der bestaande verordening wordt aangehaald. Dit moet zijn art. 5. Artt. 14, 15 en 16 worden zonder discussie vastge steld na wegvalling in art. 16 van de woorden „of die hem vervangt" in de 2e alinea. Art. 17. De heer Troelstra stelt namens burgemees ter en wethouders voorin de le alinea achter het woord „brandmeesters" in te voegen de woorden „den directeur der gemeentewerken". Dienovereenkomstig wordt het artikel vastgesteld. De heer Troelstra heeft wel eenig bezwaarom het woord jjustificatoire" te doen vervangen door „de daarbij behoorende". Het eerste woord wordt toch meestal in dien zin gebruikt en geeft beter weerdat in hoofdzaak bedoeld worden die stukken do kwitantiën enz die de uitgaven moeten dekken. De heer Duparc heeft bezwaar tegen het woord .justificatoire". Die uitdrukking is overgenomen uit de bestaande verordeningdie al vele jaren oud is. Het is een zoogenaamd stadhuiswoorddat herinnert aan den ouden kanselarijstijl. Laat men zich spiegelen aan de Gemeentewet en de Provinciale wetwaarin ten aanzien van de rekeningen der gemeente of provincie wordt gesproken van „de daarbij behoorende bescheiden". De heer Troelstra schijnt den heer Duparc niet goed te hebben begrepen. Die schijnt het woord „bescheiden" te willen gebruiken waartegen spr. geen bezwaar heeft, omdat men zich dan houdt aan de termen der wet met betrekking tot de stukken die bij de gemeente-rekening moeten worden overgelegd. De Voorzitter stelt nu voor, 'de woorden Justificatoire" stukken" te doen vervangen door „de noodige bescheiden". Het artikel wordt dienovereenkomstig vastgesteld. Artt. 26 en 27 worden onveranderd vastgesteld. Art. 28. Indien het ongeluk tengevolge heeftdat de betrokken persoon geheel ongeschikt is geworden om zijn gewoon bedrijf of betrekking te blijven uitoefenen dan wordt hem van wege de gemeente een jaar- of weekgeld toegekend tot een bedrag, door den raad naar omstandig heden te bepalen. De heer Duparc stelt nu voor, in de 2e alinea de woorden „zijn gewoon" te doen vervangen door „eenig beroep of'. De heer Troelstra zegtdat men in het veranderen van dit artikel wel wat voorzichtig moet zijn. Dit is zakelijk uit de bestaande verordening overgenomen. Het aangekondigde amendement van den heer Duparc is van eenige betcekeniser is toch een groot verschil tusschen do uitdrukking „zijn gewoon bedrijf' en „eenig bedrijf". Spr. gelooft, dat het den brandmeesters niet aangenaam zou zijn indien de raad op het denkbeeld van den heer Duparc inging. Indien de burgemeester personen prest of die zich op verzoek van den opperbrandmeester op gevaarlijke punten begeven, moet geen aarzeling bestaan uit vreesdat men bij eenig ongeluk niet behoorlijk schadeloos gesteld zal worden. Hij ontraadt de aanneming van het amendement. De heer Duparc wil zijn amendement nader toelichten. Spr. stelt het gevaldat een timmerman een been of een arm heeft gebrokenwaardoor hij niet langer timmerman kan zijnmaar toch zeer geschikt is tot uitoefening van eenig ander beroep of bedrijf, zelfs in dienst der gemoente, bijv. als opzichter. Moet hem nu toch een jaar- of week geld worden toegekend, al heeft het ongeluk hem niet ongeschikt gemaakt, om op eenige andere wjjze don kost te kunnen verdienen Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dinsdag 9 Februari 1897. 7 De Voorzitter wijst op de laatste woorden van dit artikel, die eenige ruimte laten, opdat de raad elk bij zonder geval op zich zelf zal beoordeelen. De heer Duparc geeft toe. dat de bedoelde woorden eenige ruimte laten, maar dat neemt niet weg, dat toch in ieder geval een jaar- of weekgeld zal worden toege kend. Het meermalen gebezigd spreekwoordelijk gezegde „Door den brand uit den brand" zou hier van toepas sing zijn. Op eene vraag van den Voorzitter, of het amendement van den heer Duparc wordt ondersteund, blijkt dit niet het geval te zijn en blijft het amendement buiten verdere behandeling. Het artikel 28 wordt onveranderd vastgesteld. Zoo ook art. 29. De Voorzitter stelt voor, art. 30 te doen lezen Deze verordening treedt in werking op den dag. waar op zij in het gemeenteblad wordt geplaatst. Met dat tijdstip is vervallen de verordening, regelende de brandweer, vastgesteld den 24 Januari en 28 Februari 1884 (Gemeenteblad no. 9), gewijzigd bij raadsbesluit van 22 December 1891 (Gemeenteblad no. 26). Hiertoe wordt besloten. Alzoo is vastgesteld navolgende VERORDENING tot regeling van de brandweer. I. MATERIEEL. Art. 1. Ten dienste van de brandweer in deze gemeente zullen steeds in goeden staat worden onderhouden een voldoend getal brandspuiten en slangenwagens met toebehooren benevens de noodige lichttoestellen, brandladders en haken, reddingstoestellen en voorwerpen voor reserve-materieel. De slangen wagens worden in de eerste plaats aange wezen voor het blusschen van brandde spuiten worden in werking gesteld in gevallen, waarin, en op plaatsen, waar de slangenwagens niet voldoende zouden zijnom den brand spoedig te blusschen. Bij het ontstaan van brand tusschen 's avonds tien en 's morgens zes uur moeten de daarvoor aangewezen brand spuiten en slangenwagens naar de plaats, waar de brand woedt, worden vervoerd. Art. 2. De in het vorig artikel genoemde voorwerpen moeten steeds in de daarvoor bestemde huisjes aanwezig en voor dadelijk gebruik in gereedheid zijn. De ladders en haken moeten, behoorlijk overdekt, op geschikte plaatsen worden geborgen. Art. 3. Iedere brandspuit en slangenwagen draagt een afzon derlijk nummer. Op de buitenzijde der deuren van de brandspuithuisjes worden met olieverf het woord „brandspuit" of „slangen wagen" of wel deze beide woorden vermeld, benevens het nummer dezer voorwerpenop die van de bewaar plaatsen der reddingstoestellen het woord „reddingstoe stellen' op die van de bewaarplaats van het reserve- materieel de woorden „reserve-materieel-brandweer", en op de ladders en hakenhet woord „brandladder" of „brandhaak benevens het nummer der spuit, waarbij zij behooren. II. INRICHTING DER BRANDWEER. Art. 4. De zorg voor het in goeden staat houden van de brandbluschmiddelen reddingstoestellen enz.en van de bewaarplaatsen dezer voorwerpen, alsmede de aanwending dezer werktuigen bij brand is opgedragen aan een college van brandmeesters. Het getal brandmeesters wordt door burgemeester en wethouders bepaaldin verband met het getal brand spuiten en slangenwagens. Art. 5. De brandmeesters worden door burgemeesters en wet houders benoemd voor den tijd van zes jaren. Bij overlijden of tusschentijdsche aftreding van een brandmeester wordt diens plaatsvervanger voor de eerste maal benoemd voor het overschietende tijdvak. Voor elke vacature wordt door het college van brand meesters eene aanbeveling van twee personen ingezonden, bij periodieke aftreding eene maand te voren bij tus schentijdsche vacature binnen eene maand nadat deze is ontstaan. Art. 6. Een der brandmeesters wordt door burgemeester en wethoudershet college gehoordbenoemd tot opper brandmeester. Het college benoemt verder uit zijn midden een adjunct-opperbrandmeester, een secretaris en een penning meester. Het kan mede uit zijn midden benoemen een adjunct secretaris en een adjunct-penningmeester. Van deze benoemingen doet het mededeeling aan burgemeester en wethouders. Art. 7. De opperbrandmeester heeft het algemeen toezicht over al het materieelde bewaarplaatsen en het bedienend personeel. Behoudens het bij de wet aan den burgemeester opge dragen opperbevel, heeft hij bij brand het bevel en bestuur over alle verrichtingen der brandweer. Hij belegt eene vergadering van het college van brand meesters, zoo dikwijls hij dit noodig acht, en is voorzitter daarvan. Hij dient burgemeester en wethouders van bericht en raad in alle zakentot het voorkomen van brand in betrekking staande. Hij is bevoegdin spoedeischende gevallen alle voor komende gebreken aan het materieel der brandweer dadelijk te doen herstellen. Bij ziekteafwezigheid of ontstentenis wordt hij ver vangen door den adjunct-opperbrandmeester. Art. 8. Het college van brandmeesters doet aan burgemeester on wethouders voorstellen omtrent de inrichting van het bedienend personeel en het getal personenvoor iedere bediening aan te stellen, alsmede van de onderscheidings teekenen door ieder bij het bedienen der brandblusch middelen te dragen. Een en ander wordt door burgemeester en wethouders vastgesteld. Hunne besluiten worden in het Gemeenteblad opgenomen. Art. 9. De benoeming en het ontslag van het personeelin het vorig artikel bedoeld, worden opgedragen aan het college van brandmeesters, met uitzondering van de per sonen die belast zijn met het bergen van goederen bij brand. Deze worden benoemd door burgemeester en wethoudersop aanbeveling van het college van twee personen voor iedere vacature. Zij worden door hen niet ontslagen, dan na het college te hebben gehoord.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1897 | | pagina 2