50 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 11 Mei 1897. 6. Voorstel der verordeningscommissie tot vaststelling van eene verordening tot voorziening tegen en lij brand. (Zie bijlage no. 6 tot het verslag van 's raads handelingen.) De voorzitter deelt mede, dat de commissie nog wijzi gingen van enkele artikelen heeft voorgesteld, die aan de ledeu zijn medegedeeld en bij de betrekkelijke artikelen ami de orde zullen worden gesteld. Daar geen der ledon in het algemeen over dit voorstel het woord verlangt, wordt overgegaan tot de behandeling artikelsgewijze. Art. 1. Hij, die een gebouw heeft, maakt of doet makengeheel of grootendeels vernieuwt of doet ver nieuwen anders dan van steen, ter dikte van ten minste 0.2 meter, en gedekt anders dan met pannen, lei, zink, ijzer, koper of andere onbrandbare stoffen, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden. De heer Reeling Brouwer wcnscht eene kleine opmer king te maken over de redactie van dit artikeldie naar het hem voorkomt, niet nauwkeurig is. Er staat, dat een gebouw moet worden gemaakt of vernieuwd van steenter dikte van ten minste 0.2 meter. Dit is z.i. minder juisteen steen kan niet 0.2 meter dik zijn maar wel lang. Er zal dus hier bedoeld zijn de dikte van den muur niet van de steen. Wat bij den gebakken steen „lengte" is, is bij den muur „dikte." Spr. zal gaarne hieromtrent nader inlichtingen ontvangen. De heer Bekhuis zegtdat de opmerking van den heer Reeling Brouwer juist is. Werd het artikel ongewijzigd aangenomen en zou men het stipt moeten opvolgendan ware dit onmogelijk Een gebouw zou geheel van steen moeten worden gemaakt, wat in de practijk niet doenlijk is. Spr. vermeentdat abusievelijk tusschen de woorden „dan" en „van" zijn weggevallen de woorden „met bui tenmuren", welke wel voorkomon in art. I der bestaande verordening. De heer Beekhuis heeft ook een paar opmerkingen te maken naar aanleiding van dit artikel. Duidelijk blijkt uit de bewoordingen de bedoeling, dat alle gebouwen in de gemeente aan de hierin gestelde eisehen moeten vol doen. Maar dan hoeft de bepaling een veel te uitge strekte beteekenis. Spr. neemt als voorbeeld een boere- plaats bij de groote Bontekoehet is dan toch niet noodig dat deze plaats, die zoo afgezonderd staat, gedekt wordt met pannen of leier is niets tegen dat deze met riet wordt gedekt. Spr. zou daarom met het oog op dergel ke gebouwen achter het woord „gebouw" willen inlasschen de woorden „in de bebouwde kom". De tweede opmerking heeft eigenlijk betrekking ook op vele volgende artikelen, maar kan nu reeds bij art. 1 ge maakt worden. Spr. heeft het oog op het woord „heeft"; hij kan zich zeer goed vereenigen met het motief, door de voorstellers in de memorie van toelichting ontwikkeld, om niet alleen het maken het doen maken enz.maar ook het „hebben" strafbaar te stellenmaar hij zou dan die andere uitdrukkingen als „maken", „doen maken" enz., als overbodig willen weglaten. Immers, indien het „hebben" strafbaar is, dan is het strafbaar stellen van het maken en doen maken niet meer noodig, vooral nu in art. 44 uitzonderingen van or.kele bepalingen worden gemaakt voor gebouwen die vóór den 12 Mei 1897 in den ver boden toestand waren gebracht. De heer de la Faille verlaat de vergadering. De heer Duparc moet den heer Beekhuis, die de voor gestelde bepaling te streng vindter op wijzen dat dit geen nieuwe bepaling is, maar eene, die ook in de be staande verordening voorkomt en nagenoeg gelijkluidend is aan het daarin opgenomen artikel met uitzondering van de invoeging van het woord „hebben". Dit zou nu wel niet als een argument kunnen worden aangemerkt, maar men moet toeli niet te licht over een eenigszins afgelegen boereplaats of schuur oordeelen. Op pervlakkig beschouwd is eene bedekking met riet weinig gevaarlijk, maar men weet niet vooruit, hoever een vonk door den wind wegwaaien en daardoor brand veroor zaken kan De heer Beekhuis wil voorts inlassching van de woorden ,,in de bebouwde kom". Spr. herinnert er aan dat weinige jaren geleden met het oog op de dikwijls gebleken bezwaren ter bepaling van het begrip „bebouw de kom", in de algemeene politie-verordening is bepaald, dat onder de uitdrukking „bebouwde kom" wordt verstaan elke verzameling van drie of meer woonhuizen aan of op een afstand van minder dan 50 meter van elkander gelegen. Spr. gelooft daaromdat het door den heer Beekhuis verlangde amendement niet wel voor aanneming vatbaar isdaargelaten dat het toch niet aan het doel zou beantwoorden ook al werd de definitie van de al gemeene politie-verordening hier vastgesteld. Nu wat het woord „hebben" betreft. De hoofdaanlei ding tot deze belangrijke herziening der verordening is, gelijk in de toelichting is vermeld, voor do commissie ge weest het feitdat vóór eenigen tijd door de met het toezicht belaste ambtenaren werd ontdekt de aanwezigheid van eenige houten gebouwen in strijd met de vorordening. Er werd proces-verbaal opgemaaktmaar de ambtenaar van het Openbaar Ministerie maakte bezwaar, de zaken te vervolgen, omdat wel het maken of doen maken, niet echter het hebben van bedoelde gebouwen enz. was straf baar gesteld. Er bleek voortsdat die gebouwen reeds drie jaren geleden waren gemaakt, zoodat het recht tot strafvordering, ingevolge art. 70, sub 1°, van het wetb. van strafrecht was verjaard. Door nu in te gaan op het denkbeeld van den heer Beekhuis zou men zelfs in een minderen toestand ge raken. Het hebben van verboden gebouwen toch zal niet steeds even gemakkelijk zijn na te gaan waar het geldt afgesloten terreinen. Dit correctief maakt echter in geen geval onnoodig het verbod van het maken of doen maken. De heer Bekhuis heeft van den heer Duparc geen antwoord ontvangen op spr.'s opmerking omtrent het weg vallen van de woorden „met buitenmuren". De heer Beekhuis had dit bezwaar tegen art. 1 dat alle gebou wen in de gemeente met pannenlei en andere onbrandbare stoffen moeten worden gedekt en dus boereplaatsen ver buiten de kom der gemeente staande, niet met riet zou den mogen worden gedekt. Spr. gaat nog verderbij aanneming van dit artikel zal geen loods van ijzer mogen worden gebouwd. Dit verbod was ook opgenomen in het bestaande art. 1, maar in art. 2 was het recht van dis pensatie aan burgemeester en wethouders gegeven. Dit artikel is in de nieuwe verordening niet opgenomen en art. 1 is zelfs in art. 45 niet genoemd onder de bepalin gen waarvan ontheffing kan worden verleend. Spr. zal dan ook bij art. 45 voorstellen art. 1 daarin op te nemen dan bestaat met vergunning van burge meester en wethouders de gelegenheidomwaar gevaar van brand ontbreekt, ook gebouwen te stichten van ander materiaal dan in art. 1 genoemd. De Voorzitter kan nog tegen het denkbeeld van den heer Beekhuis, dat alleen het woord „hebben" voldoende zal zijndit aanvoeren Indien alleen het hebben van een verboden toestand strafbaar werd gesteld, dan zouden burgemeester en wethouders gedurig art. 180 der ge meentewet moeten toepassen op voltooide gebouwen. Indien het „maken" of „doen maken" niet strafbaar was, zouden burgemeester en wethouders dus moeten wachten, Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 11 Mei 1897. 51 tot de gebouwen voltooid waren en dan eerst, indien in strijd met de verordening was gehandeld proces-verbaal kunnen doen opmaken. Beter is hetdat zij reeds tijdens den bouw tusschen beide kunnen treden. De heer Troelstra wenseht wel van de commissie te vernemen wat te verstaan is onder het woord „buiten muren". Gesteld dat er twee woningen worden gebouwd tegen elkaar aanonder één dak of elk onder een eigen dakmoet men nu de muren, die tegen elkaar aanstaan, beschouwen als buitenmuren De heer Duparc geeft in antwoord op de vraag van den heer Troelstra te kennendat de commissie deze kwestie niet heeft besproken. Zijne vraag vindt niet speciaal haar grond in dit nieuw ontwerpmaar had reeds in al de jaren, dat de verordening bestaat, kunnen worden gedaan. De commissie heeft zich op dit standpunt gesteld Naar aanleiding van feiten en toestanden, die moesten kunnen worden te keer gegaan, maar waarin de bestaande verordening niet voorziet, heeft zij de noodige verbodsbe palingen voorgesteld Bepalingen echter, die geen aan leiding tot aanmerkingen of bezwaren in de praktijk had den gegeven meende zij niet te moeten wijzigen. Spr. hoort zich toevoegen het geldt hier eene kwestie van uitvoering. Dit is inderdaad het geval. Er zullen zich bij de toepassing der verordening nog wel meer dergelijke kwesties kunnen voordoen. Indien burgemeester en wethouders voor zoodanig twijfelachtig geval komen te staan, dan zal hierin kunnen worden voorzien, indien in art. 45 ook art. 1 wordt opgenomen onder de voor schriften, waarvan zij dispensatie kunnen verleenen. Namens de commissie stelt spr. verder voor, in art. 1 tusschen de woorden „dan" en „van" in te lasschen de woorden „met buitenmuren." De heer van Sloterdijck kan nog het door den heer Duparc gesprokene met eene enkele opmerking aanvullen. De heer Troelstra stelt het gevaldat meer dan één woning onder één dak tegenelkaar gebouwd worden spr. wijst er den geachten spr. opdat in art. 1 niet sprake is van woningen maar van gebouwen en dat de murendie in het gestelde geval de woningen scheiden niet zijn buitenmuren. De heer van Ketwich Verschuur acht het denkbeeld van den heer Beekhuis, om alleen het woord „hebben" in de verordening te gebruiken voor een verboden toe stand bovendien niet aannemelijk omdat bij „hebben" nog van geen verzuim sprake is. Strafbaar is iets „doen" of „nalaten", de commissie wilde echter ook bestaande toestanden treffen doch onder eenig voorbehoud. De beraadslagingen worden gesloten. Art. 1 wordt zonder hoofdelijke stemming vastgesteld nadat tusschen de woorden „dan" en „van" zijn inge- lascht de woorden „met buitenmuren". Art. 2. Hijdie in of aan een scheidings-, gemeene of binnenmuur op eene plaats, waar, aan de andere zijde, een stookplaats of rookleiding is, houtwerk heeft, maakt of doet maken en dit houtwerk van die stookplaats of rookleiding niet door metselwerk van ten minste een halven steen dikte ten allen tijde heeft gescheiden, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden. De heer Bekhuis zegt, dat het zijne aandacht heeft getrokken dat in de artt. 2 tot en met 8 waar over de constructie van schoorsteenen wordt gesproken, telkens verschillende namen voor hetzelfde onder !eel worden ge bruikt. Spreekt men van schoorsteen dan kan daaronder worden verstaan een deelmaar ook het geheele samen stel van de plaats af waar de rook bij de stookplaats intreedt tot het einde, waar de rook uitgaat. De commissie maakt hier en daar onderscheidin art. 2 wordt van geen schoorsteen gesproken, elders weer wel. De commissie onderscheidt drie hoofd-onderdeelenden boezem de rookleiding en de schoorsteen. Maar dit heeft zij niet streng doorgevoerd want het zij spr. vergundook volgende -artikelen even ter sprake te brengen in art. 5 sub 4° staat„Hij die op een schoorsteen of rook leiding een bordenz. doet plaatsen". Hier wordt dus veronderstelddat eene rookleiding ook buiten het dak kan uitsteken en dit strijdt weer met andere artikelen. Spr. zou dus willen voorstellenalleen van „schoor steen" te spreken. De Voorzitter deelt mede, dat de commissie opzettelijk die onderdeden afzonderlijk heeft genoemd. Het begrip „stookplaats" is een ander als het begrip „schoorsteen". De „stookplaats" is de plaats waar het vuur wordt ge stookt eene rookleiding is bijv. een kachelpijp door een muur, wat bezwaarlijk een schoorsteen kan worden genoemd. Van het hebben van een kachelpijp op die wijze is bij art. 45 dispensatie toegestaan. Spr. herhaaltdat de be namingen der verschillende onderdeelen met zorg door de commissie zijn gekozen. De heer Duparc kan nog aan het door den voorzitter gesprokene toevoegen dat de technische hoofdambtenaar der gemeentede directeur der gemeentewerkendeze ontwerp-verordening onder de oogen heeft gehad. Waar nu bepalingen van technischen aard dezen geen aan leiding gaven tot het voorstellen van eene wijziging meende de commissie die bepalingen te moeten behouden. Meent echter iemand wijzigingen te moeten voorstellen hij heeft daartoe natuurlijk de vrijheid. De beraadslagingen worden gesloten. Het artikel wordt onveranderd vastgesteld. Art. 3. Met hechtenis van ten hoogste zes dagen ot geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden wordt gestraft 1°. hij, die in een schoorsteen of rookleiding, behalve den ligger of het raam voor den boezemhout heeft plaatst of doet plaatsen, of een verbinding van hout heeft, maakt of doet maken 2°. hij, die een rookleiding, van ijzer of van gebakken aarde vervaardigd, op korter atstand dan 0.1 meter langs houtwerk heeftaanbrengt of doet aanbrengen. De commissie stelt nader vooronderdeel 1 te lezen als volgt Hij, die in een schoorsteen of rookleiding, behalve den ligger of het raam voor den boezem hout heeftplaatst of doet plaatsen of den schoorsteen heeftmaakt of doet maken zonder dat deze ligger of dit raam met metaal plaat ter dikte van ten minste 0.001 meter is bekleed. Het artikel wordtaldus gewijzigdzonder discussie vastgesteld. Art. 4 wordt onveranderd aangenomen. Artikel 5 luidt met daarin nader door de commissie aangebrachte wijzigingen aldus Met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden wordt gestraft: 1°. hij, die een schoorsteen of rookleiding heeft, maakt of doet maken nauwer dan 0.15 meter binnenwerks in diameter 2°. hijdie de wanden van een schuine rookleiding, binnenshuis a. heeftmaakt of doet maken onder eene helling die met de vertikale lijn een grooteren hoek heeft dan van 45° b. niet op slapers zonder planken heeftlegt of doet leggen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1897 | | pagina 2