56 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 11 Mei 1897. 5". hijdie een rookleiding met een helling van minder dan 45°: a. niet onder den grond en op ijzeren liggers heeft, aanbrengt of doet aanbrengen bniet geheel gemetseld of van ijzeren of verglaasde buizen heeftvervaardigt ol doet vervaardigen c. niet door overkluizing of door ijzeren platen van houtwerken gescheiden heeftscheidt of doet scheiden. Art. 6. Met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden wordt gestraft 1°. hij, die een schoorsteen, niet van klimijzers of van ijzeren veegdeurtjes ten genoegen van burgemeester en wethouders voorzien, heeft, voorziet of doet voorzien 2°. hij, die deze klimijzers a. van mindere dikte dan 0.025 meter heeftmaakt of doet maken b. op grooteren ouderlingen afstand dan 0.5 meter heeftplaatst of doet plaatsen 3°. hijdie de veegdeurtjes niet op eene steeds toe gankelijke plaats onder het dak. ook waar de schoorsteenen van richting veranderen heeftaanbrengt of doet aan brengen 4°. hij, die een schoorsteen, waarin geen veegdeurtjes zijn aangebracht, niet voorzien van ijzeren schuiven, loo- pende in ijzeren ramen, heeft, voorziet of doet voorzien 5°. hijdie deze schuiven niet heeftmaakt of doet maken zóódat daarmede de geheele opening van het rookkanaal kan worden afgesloten. Art. 7. De eigenaar, beheerder of gebruiker van een gebouw waarin zich een schoorsteen of rookleiding bevindtdie niet voldoet aan de lastgeving van burgemeester en wet houders, om dien schoorsteen of die rookleiding, ofschoon gemaakt met inachtneming van het by de artt. 4, 5 en 6 voorgeschreveneindien zij, wegens onvoldoende hoogte, naar hun oordeelgevaar voor brand oplevertbinnen een door hen te bepalen termijn en op de door hen voor te schrijven wijze op te trekken of te verplaatsen, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geld boete van ten hoogste vijfentwintig gulden. Art. 8. Met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden wordt gestraft: 1°. hij, die een kachelpijp door een dak, venster, muur of heining heeftsteekt of doet steken 2°. hij, dio binnenshuis een rookleiding heeft, legt of doet leggen door een vloer of scheiding, die uit brand bare stoffen is samengesteldanders dan voorzien van een dubbelen metalen ring of kokermet een tusschen- ruimte van 0.05 meter. Art. 9. Met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden wordt gestraft 1°. hij, die de liggende plaat van een haardstede op een bovenverdieping niet op ten minste één platte laag van in leem of kalk gelegden steen heeft rusten 2°. hijdie een haardin rich ting of stookplaats voor open vuur ti. aan de gesloten zijde niet door metselwerk, van ten minste 0.2 meter dikte, van alle houtwerk afgescheiden heeftafscheidt of doet afscheiden b. op den bodem niet op een gewelf of op een ijzeren plaat, op gemetselde klippen rustende, heeft staan; 3°. hijdie in den vloer vóór de stookruimte niet over en rondom de geheele breedte ten minste 0.3 meter onbrandbare stoffen heeft. Art. 10. De eigenaar, gebruiker of beheerder van een gebouw die niet volgens het oordeel van burgemeester en wet houders voldoende- zorgt voor het onderhouden, herstellen en vegen der ovens, schoorsteenen, rookleidingen of stook plaatsen in dat gebouw, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijf entwintig gulden. Art 11. Met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden wordt gestraft 1°. hij, die vuur stookt anders dan in een stookplaats van ijzer of steen 2°. hij, die deze stookplaats gebruikt anders dan onder een schoorsteen gemaakt volgens de voorschriften dezer verordening. De bepaling sub 2° lijdt uitzonderingwaar in de localiteit of in eenig gedeelte daarvan geen schoorsteen aanwezig ismits in zoodanig geval de zolder of het plafond van de localiteit, waar de stookplaats is aange bracht ten minste twee meter daarboven is verheven. Art. 12. Met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden wordt gestraft: 1°. hij, die werkzaamheden aan een dak, muur of goot of aan gas-, telegraaf-, telefoon- of andere leidingen, indien daartoe heet of gesmolten metaal wordt gebezigd, verricht tusschen zonsondergang en zonsopgang 2°. hijdie dit metaal heet maakt of smelt anders dan op den beganen grond. Art. 13. Hijdie brandstoffen of licht brandbare voorwerpen heeftopslaat of doet opslaan binnen den afstand van 0.6 meter van een oven of stookplaats en binnen den afstand van 0.3 meter van een rookleiding, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden. Art. 14. Hijdie een turfhoophooiblok of verzameling van andere licht brandbare stoffen in de open lucht heeft plaatst of doet plaatsen tenzij met vergunning van bur gemeester en wethouders en met opvolging van de door dezen aan de vergunning te verbinden voorwaarden wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden. Art. 15. Met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden wordt gestraft de houder van een magazijn of bergplaats van hooi of andere aan broeiing of zelfontbranding onderhevige stoffen 1°. die niet gedoogt, dat deze stoffen worden onder zocht op de door burgemeester en wethouders te bepalen wijze en door personendoor dezen aan te wijzen 2°. die, na afloop van het sub 1° bedoelde onderzoek verzuimt of nalaat, de door burgemeester en wethouders voor te schrijven maatregelen van voorzorg op te volgen en uit te voeren. Art. 16. Hij, die gedoofde kolen, van welken aard ook, gebrande boekweitdoppen of gebrand zaagsel geborgen houdt in een toestel, anders dan voorzien van een deksel, deur of schuif, alles van steen of metaalwordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden. Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van Dinsdag 11 Mei 1897 Art. 17. Hijdie haardasch bergt of doet bergen anders dan in een gemetselde of metalen bak, voorzien van een metalen o (Toeiroft mot linphfpni« van Art. 26. Hijdie den toegang naar de bewaarplaats van een brandspuit of van een ander brandblusclmiiddel belemmert, - i "'j i een gemetselde of metalen bak, voorzien van een metalen nrauuspun oi v«u »u Iw, deksel, deur of schuif, wordt gestraft met hechtenis van wordl gestraft met hechtenis van ton hoogste zes dagen ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste <)f geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden. vijfentwintig gulden. Art. 18. Hijdie vuurongedekt op de openbare straat of in een open vaartuig plaatst of vervoert, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden. Art. 19. Hij, die bij het verwerken van turf, brandhout, lucifers, hooistroo rietheide vlas hiede lompen of andere licht brandbare stoffen tabak rookt of vuur gebruikt wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden. Art. 20. Met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden wordt gestraft hij, die in een bergplaats van in het vorig artikel genoemde stoffen 1". vuur of petroleum gebruikt; 2°. kunstlichtanders dan door glas omgeven of in een gesloten lantaarngebruikt. Art. 21. De gezagvoerder van een vaartuig, geheel of gedeelte lijk beladen met petroleum of andere licht brandbare of ontplofbare oliën of stoffendiebij aankomst in de gemeenteniet onverwijld aan de politie kennis geeft dat en hoeveel hij van deze oliën en stoffen aan boord heeftwordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden. Art. 22. Hij, die tusschen zonsondergang en zonsopgang op een kade of walop of aan de openbare straatop het tot eenig gebouw behoorend erf of op eene te midden van gebouwen of op een afstand van minder dan vijfentwintig meter van gebouwen gelegen plaats oliën of stoffen als in het vorig artikel zijn genoemdof ledige teer- of petroleumvaten heeft liggen, legt of doet leggen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geld-j boete van ten hoogste vijfentwintig gulden. Art. 23. Hij, die oliën of stoffen, als zijn genoemd in art. 21 j laadt of doet laden lost of doet lossen anders dan tus- schen zonsopgang en zonsondergang, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden. Art. 24. Art. 27. Met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden wordt gestraft: 1°. hij, die een doorgaande steeg afsluit anders dan met oen slot, waarop de bij den opperbrandmeester be rustende keizersleutel past 2°. hijdie den toegang tot en den doorgang van zoodanige steeg op eenigerlei wijze verspert of belemmert. De eigenaarsgebruikers of beheerders van de aan 1 deze stegen gelegen gebouwen zijn verantwoordelijk voor het opvolgen van het voorschrift sub 1°. Art. 28. Hij, die zich op het bij brand afgezette terrein begeeft, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden. Dit verbod is niet van toepassing op 1 de eigenaars bewoners gebruikers of beheerders van de op het afgezette terrein gelegen gebouwen of erven 2°. de naaste bloed- en aanverwanten van de bewoners der sub 1° bedoelde gebouwen 3°. den Commissaris der Koningin in de provincie 4°. de leden van het dagelijksch bestuur der gemeente 5°. de personen, behoorende tot de brandweer; 6°. de ambtenaren en beambten van justitie en politie; 7°. den directeur en den hoofdopzichter der gemeente werken 8°. hen, wien door den burgemeester verlof is gegeven, zich op het afgezette terrein te begeven. Hijdie een vaartuig gebruikt tot bewaarplaats van j oliën of stoffen, als zijn genoemd in art. 21, wordt ge straft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geld boete van ten hoogste vijfentwintig gulden. Art. 25. De gezagvoerder van een vaartuiggeheel of gedeel telijk beladen met oliën of stoffen als zijn genoemd in art. 21, die dit niet ten allen tijde op aanwijzing van de politie verhaaltwordt gestraft met geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden. Art. 29. Hijdie gemeentelijke brandhaken gebruikttenzij op last van den burgemeester, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden. Art. 30. Hij, die, niet tot de brandweer behoorende, een gemeentelijk brandbluschmiddel in werking brengt, een gemeentelijk reddingstoestel gebruikt of zich daarmede inlaat, tenzij op last van den burgemeester, wordt gestra't met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden. Art. 31. Hijonder wiens bewaring bij brand goederen zijn gekomen, die hiervan niet binnen vierentwintig uren aan den commissaris van politie opgave doetwordt gestraft met geldboete van ten hoogste vijftien gulden. Art. 32. Hij, die, hetzij voor zichzelven hetzij voor of namens anderen openbare vermakelijkheden houdtanders dan in localiteitendie voldoen aan de voorschriften vervat in de artikelen 33, 34, 35, 36 en 37, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijfentwintig gulden. Art. 33. Indien de in het vorig artikel bedoelde localiteiten door gaslicht worden verlichtmoeten ze zijn voorzien van zooveel gasmeters, als door burgemeester en wethouders wordt bepaald. De plaatsing dezer gasmeters geschiedt op aanwijzing van hunnentwege.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1897 | | pagina 5