80 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van Dinsdag 2 Augustus 1897. f undeering. De kosten hiervan worden geraamd op 30.65 per meter, of voor het geheel ƒ7976. De directeur geeft aan dit laatste plan do voorkeur daar deze inrichting veel solieder is en meerdere waar borgen geeft, dat de gemeente voor langen tijd van eene uitgaaf voor onderhoud ontlast zal blijven. Het verschil in het kosten-bcdrag voor de uitvoering van deze plannen is ruim ƒ500. De directeur geeft te kennen, dat het hem onmogelijk iseen plan voor eene afdoende verbetering der wal be schoeiing op te maken binnen de grens van ƒ2000. Burgemeester en wethouders kunnen niet ontkennen dat de groote kosten die aan de uitvoering van elk der beide plannen van den directeur zullen verbonden zijn hen aanvankelijk wel wat hebben afgeschrikt. De overweging echter, dat minder soliede en minder omvangrijke herstellingen van de walbeschoeiïng de ge meente over enkele jaren vrij zeker weder zouden stellen voor eene belangrijke uitgaaf, deed hen besluiten, op een der door den directeur opgemaakte plannen in te gaan. Ook zij geven de voorkeur aan het plan voor het maken van eene bazaltkade. De meerdere kosten ad ruim ƒ500 behoeven geen bezwaar op te leveren tegenover de zeker heid dat door de solieder inrichting de gemeente vcor lang van verdere uitgaven zal ontheven blijven. Zij wenschen dan ook casu quo de uitvoering van het werk niet over enkele jarentelkens een gedeelte te doen geschieden, doch het gehcele werk in eens. Het aangaan van een leening voor dit doel zal dan wel noodzakelijk zijn. Onder overlegging van de missive \an den directeur der gemeentewerken met de bijlagen stellen zij voorte besluiten a. burgemeester en wethouders te machtigen, de wal beschoeiïng in den Harlinger trekweg te Dronrijp te doen vervangen door een walmuur van bazaltwaarvan de kosten zijn geraamd op ongeveer 8000 b. burgemeester en wethouders uit te noodigenter zijner tijd finanticele voorstellen te doen tot vinding der kosten van het sub a bedoeld werk. De beraadslagingen worden geopend. De heer Bekhuis herinnert er aan, dat de walbe schoeiïng te Dronrijp in het vorige jaar herhaaldelijk is besproken. Daarbij is duidelijk de verplichting voor do gemeente gebleken om deze beschoeiing in een behoor lijken staat van onderhoud te houden. Spr. heeft toen ter plaatse een onderzoek ingesteld en hij bevond, dat de toestand veel te wenschen overliethij zag bedenkelijke gebreken en daarom verzocht hij aan burgemeester en wethouders de meest noodzakelijke herstellingen aan te brengen, zonder veel kosten te maken. In het onderwerpelijk voorstel zeggen burgemeester en wethouders nudat op de meest gevaarlijke gedeelten herstellingen zijn aangebrachtmaar zij geven daarbij in overwegingde walbeschoeiïng afdoende te vernieuwen. De directeur der gemeentewerken maakte hiervoor twee plannen op, het eene voor eene nieuwe beschoeiing van houthet andere om de bestaande beschoeiing te doen vervangen door eene bazaltkade. Spr. stemt het burge meester en wethouders toedatvoor de keus uit deze twree plannen gesteld wordende, aan het laatste de voor keur moet worden gegeven dit is, hoewel het kostbaarst, toch zeker het beste en meest afdoende, ook in de toekomst. Burgemeester en wethouders hebben blijkbaar ten volle hunne aandacht aan deze zaak gewijd, en terecht, omdat de gemeente voor een vrij groot financieel offer komt te staan. Het heeft spr. echter verwonderd, dat hunne aan dacht zich ook niet tot een ander punt heeft uitgestrekt, nl. tot de vraag, of er geen termen bestaan, om voor de uitvoering van dit werk eene subsidie van de provincie te vragen. Bij kennisneming in het vorige jaar van de vele stuk ken, die voor de behandeling van deze zaak door burge meester en wethouders waren overgelegdbleek 't spr. dat in het jaar 1850 of 1851 deze beschoeiing geheel is vernieuwd met eene belangrijke subsidie van de provincie. Het toestaan van die subsidie grondde zich toen hierop dat. tengevolge van werken aan de vaart aldaar vanwege de provinciede beschoeiing meerdere capaciteit moest hebben. Het komt spr. voor, dat men nu voor hetzelfde geval staat. Tengevolge van de gedurende de laatste jaren aan de Harlingervaart aangebrachte verbeteringen moet de walbeschoeiïng zwaarder worden gemaakt, clan anders het geval zou moeten zijn. De directeur der gemeentewerken schrijft dan ook, dat de palen voor de nieuwe beschoeiing langer moeten zijn met het oog op het baggeren vanwege de provinciedat soms tot dicht bij de beschoeiing geschiedt. Spr. is van meeningdat een en ander wellicht aan leiding zou kunnen geven, van de provincie eene bijdrage in de kosten te vragen, omdat tengevolge van provinciale werken de beschoeiing zwaarder en daardoor de uitgaaf grooter zal worden. Hij vraagt, of burgemeester en wet houders dit punt hebben overwogen. De heer Troelstra kan den heer Bekhuis beantwoorden met de raededeeling, dat bij burgemeester en wethouders de kwestie van het aanvragen eener subsidie van de provincie niet is opgekomen. Het vaarwater bij Dronrijp is wel verdieptmaar niet verbreed. Mogelijk is 'tdat te dicht bij de wallen is gebaggerd. Daarover is wel ge sproken. De verplichting tot onderhoud der beschoeiing rust op de gemeente Leeuwarden. Langen tijd verkeert dit werk in een onvoldoenden staat van onderhoud. Zeker is het wel twee jaren geleden dat door het gemeente bestuur van Menaldumadeel en ook door particulieren te Dronrijp de aandacht op dezen toestand is gevestigd en op afdoende herstelling werd aangedrongen. Voor spr. bestaat er nu geen enkel gegrond motief of argument om zich nu tot het provinciaal bestuur om eene subsidie te wenden. Wel is 't mogelijkzelfs waarschijnlijkdat door de uitbaggering de toestand is verslimmerdmaar op dien grond kan men toch geen subsidie vragen. De heer Bekhuis zal zich nog wel herinneren wat in de vergadering der Provinciale Staten is voorgevallen naar aanleiding van een verzoek van het gemeentebestuur van Smallingerland, om eene subsidie voor de herstelling van wallen te Drachten die door de snellere strooming tengevolge van verbetering van kanalen veel hadden ge leden. De Staten antwoordden dat in dergelijke gevallen geen aanleiding was gelegen voor het verleenen van eene provinciale subsidie. Spr. heeft op zich zelf geen bezwaar tegen eene aan vraag om subsidieindien de raad dit aan burgemeester en wethouders opdraagtmaar hij is er van overtuigd dat het niets zal baten. De heer Bekhuis weet van zeer nabijdat de zaak te Drachten waarop de heer Troelstra doeldeeen geheel andere was, dan die van de walbeschoeiïng te Dronrijp. Een feit is het, herhaalt spr., dat in 1851, naar hij meent, de nieuwe walbeschoeiïng met eene provinciale subsidie is tot stand gekomen. Nu moet de nieuwe walbeschoeiïng veel solieder wor den gemaaktomdat tot onder den wal van wege de provincie wordt gebaggerd. De heer Troelstra zeide, dat de vaart niet verbreed ismaar dit is wel het geval met den bodem. Spr. wijst er opdat hij niet beweerd heeftdat er een motief voqr de provincie bestaat om eene subsidie te verleonen maar dat hij slechts aan burgemeester en wethouders heeft gevraagdof zij deze kwestie hebben besproken en onderzocht hebbenof dergelijk motief niet zou kunnen worden aangevoerd. 81 Zij zouden dit onderzoek nog kunnen instellen. De zaak is niet bepaald urgentomdat toch do gevaarlijkst*- gedeelten zijn hersteld. Met het oog op de groote kosten is het wel de moeite waard om dit te onderzoeken. De heer Troelstra herinnert aan do verzakking, die indertijd is waargenomen in de wallen van de Willems kade. Men was niet vreemd aan het denkbeeld dat di<- verzakking het gevolg was van het baggeren dicht bij den wal. Burgemeester en wethouders hebben toen hun bezwaren hierover te kennen gegeven maar geen aan leiding daarin gezien, om eene subsidie van de provincie te vragen voor de herstelling dier wallen. Indien de provincie eenmaal dien weg opging, dan zou ze voor tall van dergelijke feiten komen te staan. De Voorzitter zegt, dat hem persoonlijk het denkbeeld, om eene subsidié van de provincie te vragen niet is ontgaanmaar dat ook hij zich niet met een gunstig resultaat vleide. De ervaringdie men ten opzichte van het onderhoud van trekwegen bij het provinciaal bestuur heeft opgedaan doet ook in deze geen goed succes ver wachten. Wordt het denkbeeld van den heer Bekhuis door den raad gedeeld, dan zal de raad wèl doen, met niet nu in overweging te nemenof er termen tot aanvraag van eene subsidie van de provincie bestaan, maar aan burge meester en wethouders op te dragenhieromtrent een onderzoek in te stellen. Vinden zij termendan zal toch eerst in de najaarszitting van de Provinciale Staten eene eventueele aanvraag in behandeling kunnen worden ge nomen en zou de zaak dus eene belangrijke vertraging ondervinden. Hij geeft dus den heer Bekhuis in overweging, zijn denkbeeld in een bepaalden vorm te formulccren. De heer Bekhuis kan aan de uitnoodiging van den voorzitter niet voldoen. Hij meent zich duidelijk genoeg te hebben uitgesproken. Hij heeft niet gezegd, overtuigd te zijn van een goed succes van eene eventueele aan vraag om subsidiemaar hij verwonderde er zich over, dat bij burgemeester en wethouders dit denkbeeld niet is opgekomen dat zij niet hebben onderzocht, of er moge lijkheid op goed succes bestaat, evenals in 1851 is ge schied. Spr. zou burgemeester en wethouders wel willen uit- noodigen, hun voorstel terug te nemen en dit punt nader te onderzoeken. Hij herhaalt 'thet is wel de moeite waard. Komen zij op goede gronden tot de slotsom, dat van eene poging tot het bekomen van eene provinciale subsidie geen gunstig resultaat is te verwachten, dan kan de raad er zich bij neerleggen. Nu kan de raad er niet over oordeelen; burgemeester en wethouders hebben, zoo zeide de heer Troelstra, er niet aan gedacht. De heer Troelstra sprak over de verzakking van de j walmuren aan de Willemskade ten gevolge van het uit-, baggeren der gracht. Ook deze vergelijking is minder juist. Die gracht had eene diepte van 2 meter en is met een subsidie van de gemeente door het provinciaal bestuur verdiept tot op 2.10 meter. De vraag van spr., of de wallen tegen die meerdere diepte bestand zouden zijnwerd door den toenmaligen directeur der ge meentewerken bevestigend beantwoord. Het is echter ge bleken, dat de wallen van slechte constructie waren. De toestand te Dronrijp is gelijk of ongeveer gelijk aan die van 1851 toen bestonden er termen voor het ver leenen van eene subsidie door de gemeente voor de ver nieuwing van deze walbeschoeiïng. De heer van Eijsinga erkent, dat vroeger voor de ver nieuwing dezer walbeschoeiing eene provinciale subsidie is genotenmaar de toestand was toen geheel anders dan nu. Ook spr. verwacht thans van eene aanvraag om subsidie geen succes. De waterwegen zijn door de provincie in onderhoud overgenomen, maar spr. gelooft niot, dat er een voorbeeld is te noemendat ook een kunstwerk in of aan dusdanige vaart in onderhoud is overgenomen. Hij kan zich niet voorstellen, dat de Provinciale Staten voor het onderwerpelijk geval eene uitzondering zouden maken. Waar geen gegrond uitzicht op een gunstig resultaat bestaatdoet men betergeen poging te doen. De heer Troelstra is, in tegenstelling met den heer Bekhuis, van oordeel, dat er wel haast bij het werk is. Reeds 2 a 3 jaren is op verbetering aangedrongen de heer Bekhuis heeft zelf gezien, hoe do toestand is en dat de beschoeiing slechts hier en daar wat opgelapt iswat slechts 64 heeft gekost. Indien nu met de uitvoering wordt gewachttotdat eene beschikking is genomen op een eventueel verzoek om subsidie van de provincie, derhalve tot na de najaare zitting der Staten, dan zal wegens het hoogo water niets kunnen worden gedaan en moeten worden gewacht tot het volgend voorjaar. Spr. kan niet inzien dat de raad nu niet over het voorstel van burgemeester en wethouders een besluit zal kunnen nemen, in afwachting van de beslissing omtrent het al of niet vragen van eene subsidieindien hiertoe wordt besloten. De Voorzitter wenscht er den heer Bekhuis nogmaals op te wijzen dat hij uit de omstandigheid dat burge meester en wethouders over de kwestie, van het vragen van eene provinciale subsidie niet hebben gedachtniet moet afleidendat ook de leden individueel hieraan geene gedachte hebben gewijd. Zooals spr. reeds zeide, is dit met hem wel het geval geweestmaar het ver krijgen van eene subsidie acht hij in geen enkel opzicht waarschijnlijk. Daarom acht hij 't beter, van het denk beeld af te zien. De heer van Sloterdijck acht de bedenking van den heer Bekhuis in zoover gegrond, dat ook hij het wensche- lijk acht, dat burgemeester en wethouders, die de kwestie der subsidie niet hebben overdacht en besproken alsnog hiertoe overgaan. Mogelijk hebben de leden van het dagolijksch bestuur individueel over dit punt gedachthet college als zoo danig heeft nog niet daarover beraadslaagd en toch acht spr. dit de moeite waard. De heer Bekhuis had niet de bedoelingom heden door den raad te doen uitmaken of er al dan niet een verzoek om subsidie tot de Prov. Staten zal worden ge richt maar dat door burgemeester en wethouders zal worden onderzocht en in overweging genomenof dat verzoek met succes kan worden gedaan. Geen der leden is nu voldoende hiervan op de hoogte. Spr. is het met den heer Bekhuis eensdat er geen direct periculum in mora isdaar toch de noodzakelijk ste herstellingen zijn geschied. Nu echter burgemeester en wethouders het voorstel doen tot eene cardinale ver nieuwing van de walbeschoeiïngacht spr. het wel de moeite waardom vóór eene beslissing te nemen een nader onderzoek betreffende een aanvraag om eene pro vinciale subsidie af te wachten. Nu de heer Bekhuis hieromtrent geen voorstel wenscht te doen, stelt spr. voor, te besluiten: «burgemeester en wethouders uit te noodigen de stukken weder tot zicii re nemen ten einde te onderzoekenof er ook termen zouden kunnen bestaanvan de Provinciale Staten sub sidie voor de onderwerpelijke vernieuwing te vragen en over den uitslag te rapporteeren onder aanbieding I casu quovan een voorstel. Deze motie wordt ondersteund en maakt dus een punt van behandeling uit.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1897 | | pagina 2