152 Verslag (lor handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden r van den toegangsweg langs de gasfabriek niet spreken. Hij beschouwt dit als een afgedane zaak. Nu is alleen aan de orde deze vraagof de raad na de bekende be slissing van Gedeputeerde Staten zal medewerken tot de tenuitvoerlegging van dat besluit. De vorige sprekers, vroeger voorstanders van het voor gestelde plan verklaren nu, met het onderwerpelijk voor stel niet mede te gaan; zij zeggen, dat, nu met zoo grooten aandrang een protest tegen het raadsbesluit van 28 September is ingekomen de eerbied voor de over tuiging van een groot deel van onze medeburgers hun dwingtom van opinie te veranderen. Spr. denkt er anders over, en zal zijne stem geven aan het voorstel van burgemeester en wethouders. Niemand zal meer dan hij eerbied hebben voor andorer overtuiging, omdat hij ook eerbied eischt voor zijn eigen overtuiging. Hij verklaart, dat, zoodra hij als lid van de commissie voor openbare werken door den voorzitter geroepen werd, om zijn oordeel over het plan uit te spreken hijna ernstige studie, ook van alles, wat vroeger hierover is voorgevallen en na een locaal onderzoek tot de over tuiging is gekomen, dat door verwezenlijking van het plan het gemeentebelang zal worden bevorderd. En ondanks alleswat hiertegen is geschreven en gesprokenis hij niet in zijne overtuiging geschoktdat hierdoor het alge meen belang zal worden behartigd. Daarom gaat hij mede met elk eerlijk middelom tot uitvoering van het plan te geraken. De heer Hijlkema gelooft, dat het onderwerpelijk voor stel van burgemeester en wethouders vele leden in twee strijd heeft gebracht. Oppervlakkig beschouwd is de zaak vrij eenvoudig. De voorstanders van het plan stemmen vóór, de tegenstanders tegen dit voorstel. Haar men krijgt dan een onjuiste stemmingwant men heeft twee zaken te onderscheiden; immers, men kan vóór het plan en tegen het onderwerpelijk voorstel zijnen omgekeerd. Spr. sprak van tweestrijd. Indien toch do voorstanders van het plan zich kanten tegen het voorstel, kan dit het gevolg hebbendat het plan nooit tot uitvoering komt. En omgekeerdals tegenstanders van het plan zich vóór het voorstel verklaren, bestaat de kans, dat tot stand komt wat zij niet wenschen. Burgemeester en wethouders beroepen zich tegen het slot van hen voorstel op Mr. Thorbecke, den ontwerper der gemeentewet, die omtrent art. 194 dier wet schreef; „De wet wil alleen het vermogen der gemeente tegen onbedachtzaamheid, verzuim of misbruik van het besturend personeel beschermen." Van verzuim of misbruik is zeker hier geen sprake maar de vraag is 't, of onbedachtzaamheid in den goeden zin van het woord genomen niet een kleine rol heeft gespeeld. Indien alle leden goed hadden overdacht, wat de financieele gevolgen van het plan zullen zijn, zou den zij waarschijnlijk anders gestemd hebben dan zij deden. Gedeputeerde Staten hebben in het debat gebracht de ijzeren Hoeksterbrug deze zal verbreed en met het ter rein leidende tot die brugbelangrijk verlaagd moeten worden. Dit zal vrij wat kosten. Voorts zullen op het terrein langs de gasfabriek gelegen en hierbij zullende worden aangetrokkennieuwe gebouwen verrijzen die ook veel zullen kosten en indirect uit de gemeentekas worden betaald. De kwestie van veiligheid en welstand daar gelaten blijft de financieele kwestie over en ten dezen opzichte is het plan niet van onbedachtzaamheid vrij te pleiten. Dit alles te zamen genomen en de overwegingdat indien het voorstel wordt aangenomen het plan tot uit voering kan komen tegen den wensch van de helft der- leden van den raad, tegen de zienswijze van Gedeputeerde Staten en tegen een groot deel van de burgerijzullen spr. er toe leiden, om tegen het voorstel te stemmen. De heer Konter zal ook tegen het voorstel stemmen omdat zijne overtuiging omtrent de zaak zelve allerminst is veranderd. Wat door burgemeester en wethouderswat het zake lijke betreft, gesteld i3 tegenover de bezwaren door Ge deputeerde Staten opgesomdheeft op spr. een geheel anderen indruk gemaaktdan naar het schijntop den heer Haverschmidt. In tegenstelling met dit geachte lid, moet spr. verklaren, dat, naar zijne bescheiden meening, het betoog vair burgemeester en wethouders bepaald zwak is. Hij zal niet in herhaling daarvan treden, doch zich bij enkele opmerkingen bepalen. De klemtoon moet blijven liggen op de belangrijke kwestie van het verkeer. Dat dit schade zal lijden zoowel bij de Hoeksterbrug als bij de nieuwe brug, ter vervanging van de Verwers- brttg, wordt door burgemeester en wethouders niet be twist, al wraken zij ook do door Gedeputeerde Staten ge bruikte woorden „onmogelijk en gevaarlijk". Waar Gedeputeerde Staten er op wijzen, dat do ge meente zich vroeger belangr ijke offers heeft getroost om den tegenwoordigen flinken toegangsweg tot de stad te verkrijgen, stellen burgemeester en wethouders, dat thans het verkeer veel minder is dan vroeger, tengevolge van den aanleg van den spoorweg van Groningen naar Leeuwarden. Deze bewering maakte op spr. weinig indruk. Het is waar. dat het doorgaand verkeer verminderd is, maar nu zijn aan die zijde der stad volkrijke buurten verrezen, als Werkmanslust en anderedie vroeger niet bestonden waardoor het dagelijksch verkeer belangrijk istoegononren en zeker zal blijven toenemen. Burgemeester en wethouders zeggendat de kosten die voor rekening van do gemeente zullen komenbe trekkelijk gering zullen zijn. Deze komen neer op/8400. Behalve dit bedrag zal do gemeente nog voor hare reke ning krijgen do verbreeding van de Hoeksterbrugde egalisatie en inrichting van het terrein, dat aan de gas fabriek zal worden getrokken en hetgeen het geheele werk meer zal kosten dan daarvoor geraamd iswant het is bekenddat de meeste ramingen tegenvallen. Nog wordt door burgemeester en wethouder-s gewezen op de verruiming van het vaarwater, o. a. ten gerieve van de schepen geladen met kolen voor de gasfabriek. Spr. vermeentdat die schepen een beteren weg kunnen vinden langs de Willemskade en den Grachtswaldan langs deze bochtige vaart. Verder is een motief van burgemeester en wethouders dat ook in de vergadering der commissie van openbare werken bij de behandeling van dit plan ter sprake is gebracht dat de gashouders in het gezicht van de directie der gasfabriek moeten staan. Spr. moet dan toch wijzen op den grooten gashouder bij de kazerne, die niet in het gezicht van de directie en verder verwijderd staat, dan het geval zou zijn met een gashouder op terrein bij „de Bleek". ,,Do welstand zal vrij gelijk blijven", zeggen burge meester en wethouders, „en mochten er al getimmerten of dergelijke op het nieuwe terrein worden geplaatst, dan kunnen die worden gomaskeerd door plantsoenen. Dit mogo zoo zijnmaar het neemt niet wegdat er een 1 eel ij ko, bochtige toegangsweg zal komen in de plaats van oen fraaien en rechten weg. En indien later inplaats van de kleine gashouders een grootere moet worden gebouwd, dan zou 't spr. niet verwonderen dat die zou worden geplaatst waar nu de weg -is, en dan zal eenig plantsoen dien niet aan het oog kunnen onttrekken. De kwestieof het raadsbesluit van 28 September al dan niet aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten moest worden onderworpenacht spr. niet van groot belang. Het is trouwens nu eenmaal al geschied. Maar- hij acht hot wel van belangdat de raaddie in eone niet voltallige vergadering met zóó geringe meerderheid het plan vaststelde, nu in een bijna geheel voltallige zitting er zich neg eens over kan uitspreken. Hij hoopt althans nietdat de kwestie der wegverlegging op zijde gesteld zal worden door de vraag, of Gedeputeerde Staten buiten hunne bevoegdheid zijn gegaan. Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 23 November 1897. 153 Spr. blijft bij wat in zijn oog do hoofdzaak is, en hij zal tegen het voorstel stommen. De Voorzitter gelooft, dat door dc lreeren Beekhuis en Konter verkeerde wegen zjjn aangewezenom te komen tot een ander besluit. De juridische kwestie moet op den voorgrond tredenhet is n.l. eene kwestie van groot belang, of Gedeputeerde Staten gehandeld hebben krachtens hun recht. Maar al staat ook het recht van Gedeputeerde Staten en van den raad vastdan nog kan worden ovorwogen of er termen bestaan, op het raadsbesluit terug te komen. Het is spr. niet te doen om een besluit door te drijven, ondanks de tegenkantingdie zich openbaartmaar hij wil overwogen hebben, uf Gedeputeerde Staten naar recht hebben gehandeld. Het denkbeeld van den hoor Beekhuisom het den 28 September genomen raadsbesluit in te trekken, is niet uitvoerbaar, omdat het besluit nog niet in staat van wijzen is. Dat oogenblik zal men eerst moeten afwachten. De heer Oosterhoff wenscht een enkele opmerking te maken naar aanleiding van het door den heer Konter gesprokene. Deze geachto spreker deed het voorkomen alsof burgemeester en wethouders het wonschelijk achten, dat de directie der gasfabriek de gashouders altijd in het oog kan houdenterwijl dit toch niet het geval is met dien bii do kazerne. Spr. vindtdat de heer Konter dit wel wat in te letterlijken zin opvat Het is niet de be doeling, dat de directeur do gashouders altijd in het oog moet kunnen houden, maar dat die zooveel mogelijk binnen zijn bereik moeten zijn en dit kan toch meer van den gashouder bij de kazerne gezegd wordendan van dien welke aan de overzijde van de gracht geplaatst zou zijn. De heer Beucker Andreae zeide, dat bij de berekening der kosten van het plan niet in aanmerking zijn genomen de kosten van eene verbreeding van de Hoeksterbrug. Spr. stelt daartegenover, dat, wanneer het terrein van de herberg „de Bleek" aan de gasfabriek werd getrokken zooals de tegenstanders willende opbrengst van dat eigendom, nu bedragende ruim ƒ1200, zeker een belang rijke reductie zal ondergaan, zoodat het nog do vraag is, welk plan het goedkoopste is. Spr. verklaartdat hijzich geheel met het door den hoer Bekhuis gesprokene kunnende vereenigenmedegaat met het voorstel van burgemeester en wethouders. Hij acht 't overbodig, zijn stem nader te motiveerendaar hij dan louter zou herhalen het door den heer Haverschmidt gesprokene. Hij had dan ook verwacht, dat deze, na het geen hij over de resolutie van Gedeputeerde Staten zeide, ook tot eene andere conclusie zou gekomen zijn. De heer van Ketwich Verschuur wenscht de in deze door hem uit te brengen stem te motiveeren. Ter raadsvergadering van 28 September j.l. heeft hij zich tegen de verlegging van de gemeentelijke wegen aan hot Hoeksterend verklaardmaar met het thans door burgemeester en wethouders gedaan voorstel zal hij modegaan. De vraag, of de met het Rijk dienaangaande te sluiten overeenkomst wensehelijk is, is op 28 September j.l. toe stemmend beslist. Thans is alléén aan de orde deze vraagIs do beslis sing van Gedeputeerde Staten, waarbij aan dat raadsbesluit goedkeuring is onthouden, overeenkomstig de wet genomen Welke vraag zich oplost in deze andere vraagIs art. 194 der gemeentewet de eenige wetsbepaling, waarop die beslissing blijkens haar dictum uitsluitend berust, hier toepasselijk Burgemeester en wethouders laten, na betoogd te hebben dat hier van koop noch ruil sprake is, het oordeel in deze aan den raad over. Als spr. die beslissing aan critiek onderwerptdan komt hij na een grondig onderzoek tot de zekerheid, dat die beslissing niet wettig is. Hij heeft daarvoor twee motieven 1°. Art. 194 litt. c en e der gemeentewet hebben alleen betrekking op die gemeente-eigendommenwelke niet voor den publieken dienst zijn bestemd doch zien enkel op het privaat domein der gemeentezooals bijv. een boercplaats (artt. 137, 138 en 229 der gemeentewet). De wegen enz.waarover het contract looptzijn ochter openbaar domein van de gemeentezaken niet in haar privaatrechtelijk bezit en op dit oogenblik buiten den handel, waarop, krachtens de constante koninklijke beslis singen art. 194 voornoemd niet van toepassing is (artt. 230 jo. I I1 gemeentewet, 577 Burgerlijk Wetboek). 2°. In deze is geen sprake van een der in art. 194 der gemeentewet genoemde handelingen of van eene daad van dien aarddat do goedkeuring van Gedeputeerde Staten vereischt wordt. Het concept tusschen gemeente en rijk bevat een con tractus innominatus. dat is eene zoodanige overeenkomst, waaromtrent in het geschreven recht gcene definitie of omschrijving wordt gevonden. De raad besloot, door op 28 September j.l. het voorstel van burgemeester en wethouders aan te nemen, strekkende tot liet onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten aan gaan der onderwerpelijke overeenkomst met het rijk im- plicite tot hel vragen van de adhaesie van dat college op die met het rijk te sluiten overeenkomst. Die goed keuring was echter, ten einde de overeenkomst te kunnen sluitenniet noodig. Nu zou men, dezen gedachtengang volgende, kunnen argumenteerendo raad heeft ten onrechte zijn besluit aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten onderworpen dit college heeft zijne goedkeuring daaraan onthouden maar- de raad komt tot de wetenschapdat zijn besluit aan die goedkeuring niet was onderworpenhij behoeft zich dus aan de beslissing van Gedeputeerde Staten niet te houdenhunne weigering behoeft op 's raads besluit van geen invloed te zijn, en burgemeester en wethouders zouden reeds thans tot de uitvoering daarvan, door afslui ting van de overeenkomst met het rijk, onder wijziging der begrooting, kunnen overgaan (artt. 70 en 179 litt 204205 en 207 der gemeentewet). Zeker is het, dat het raadsbesluit van 28 September j.l. is genomen onder den „mits", dat Gedeputeerdo Staten hot zouden goedkeuren maar dan is dat besluit van 28 September ook niet meer identiek aan het besluit, zooals het zich, in evenbesproken gedachtengang, thans aan ons voordoetn.l. ontdaan van dien „mits", dat is van de destijds noodzakelijk geachte goedkeuring. Op dien gedachtengang mag echter niet worden inge gaan, nu de raad zelf tot het vragen van de sanctie van Gedeputeerde Staten besloot. De eenige wegthans te bewandelen is diewelke burgemeester en wethouders aangeven. Dat Gedeputeerde Staten in deze hunne bevoegdheid zijn te buiten gegaanacht spr.op grond van het aan gevoerde, niet twijfelachtigaan de artt. 200 der gemeente wet, 166 prov. wet en 140 jo. 146 grondwet, ontleonen burgemeester en wethouders het recht tot hot thans aan hangig voorstel en de raad het middelom de onwettige beslissing vernietigd te krijgen. En hoe gaarne spr. ook het raadsbesluit van 28 Sep tember j.l., tot amotie van de rijksbrug en verlegging der gemeentewegen aan het Hoeksterend, uit de wereld zag, zoo mag hij daartoe niet medewerken, nu de meerderheid van de toen op drie na aanwezige leden van den raad die verlegging heeft gewild en mag hij het alstoen door hem in die zaak met de minderheid uitgebracht votum niet trachten door te drijven, door het helpen handhaven eener resolutiedie hij in zoo flagranten strijd met de wet acht. De heer van Sloterd ijck heeft met genoegen den laat ster! spreker gehoord. Hij ook is niet voornemensin discussie to treden over hetgeen voor den heer Konter hoofdzaak is. Dit is voor spr. de hoofdzaak nietmaar

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1897 | | pagina 5