8 Verslag der handelingen van den gemeentoraad van Leeuwarden, van Dinsdag 25 Januari 1898. der gemeentetoch bruggeld moesten betalenomdat ze niet in gemeentedienst waren. Het woord „gemeentedienst" bepaalt volkomenwat bedoeld wordtelke bijvoeging kan aanleiding tot verwarring geven. De beer Hijlkema vindt bet beter, dat do door den heer Duparc geïncrimineerde woorden blijven gehand haafd. Want hierdoor blijft de mogelijkheid behouden dat bij bijzondero gelegenheden vrijstelling van het be talen van bruggeld kan worden verleend. Spr. herinnert aan den .gondeltocht op 31 Augustus van het vorige jaar het was voor het welslagen van belang, dat zooveel moge lijk schepen hieraan deelnamen en voor die schepen is naar spr. meentvrijdom van bruggeld verleend. De heer Beekhuis acht de opvatting van den heer Hijlkema van art. 4zooals het door burgemeester en wethouders is ontworpen niet juist en ziet hierin eene aanleiding te meerom het amendement van den heer Duparc aan te nemen. De heer Hijlkema schijnt het woord „anderszins" zoo op te vattendat daaruit volgens hem de bevoegdheid voortvloeit, oin vrijstelling van bruggeld te verleenen voor schepen ah door hem bedoeld. Het woord „anderszins" slaat op gemeentediensten dus kan men er niet die uitbreiding aan gevendie de heer Hijlkema wenscht. De heer Troelstra blijft, na de opmerking van den heer Hijlkemawiens opvatting hij intnsschen niet deeltaan dringen op onveranderde aanneming van art. 4, want het blijktdat weglating van de laatste woorden reeds aan leiding geeft tot verschillende opvattingen. Eene gelijke terminologie in alle besluiten tot heffing van bruggelden acht hij wenschelijk, omdat dan ook voor alle bruggen de interpretatie der bepaling dezelfde moet zijn. De beraadslagingen worden gesloten. Het amendement van den heer Duparc wordt in stem ming gebracht en aangenomen met 14 tegen 8 stemmen, die van de heeren Konter, Hijlkema, Wijbrandi, Bekhuis, Woltf, Troelstra, Reeling Brouwer en Wilhelmij. Het aldus gewijzigd artikel wordt zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. Art. 5 en daarna het besluit in zijn geheel worden zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. Hierop komt aan de orde de verordening op de invor dering. Artt. 1 en 2 worden zonder discussie vastgesteld. Art. 3. De heer Duparc stelt voor, den aanhef van dit artikel, luidende„Indien een belastingschuldige hierin nalatig iszal do gaarder of pachter daarvan terstond kennis geven" enz., te lezen als volgtIndien een belas tingschuldige hierin nalatig is, geeft de gaarder of pachter daarvan terstond kennis, enz. Dit amendement wordt door burgemeester en wethouders overgenomen. Het aldus gewijzigd artikel wordt zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. Hierop worden art. 4 daarna de verordening in haar geheel en do memorie van toelichting vastgesteld. AIzoo is besloten vast te stellen I. het volgende BESLUIT tot heffing van eene belasting onder den naam van bruggeld, voor het af draaien van de Wirdumerpoortsbrug de Prins Hendrikbrug. de Harlinger- vaartsbrug. do Vrouwenpoortsbrug. de Noorderbrug en de Verwersbrug. Art. 1. Ten behoeve van do gemeente Leeuwarden wordt, onder den naam van bruggeld, eene belasting geheven voor het afdraaien van do Wirdumerpoortsbrug, de Prins Hendrik- brug, do Harlingervaartsbrug, de Vrouwenpoortsbrug, de Noorderbrug en de Verwersbrug. Art. 2. Het in artikel 1 bedoelde bruggeld bedraagt telkens i wanneer een der daarin aangewezen bruggen moet worden afgedraaid, voor ieder vaartuig do Wirdumerpoortsbrug 20 cent Prins Hendrikbrug 10 Harlingervaartsbrug. .15 Vrouwenpoortsbrug 15 Noorderbrug 15 V erwersbrug 5 Art. 3. Het recht is verschuldigd door de gezagvoerders, schip pers of eigenaars der vaartuigen, en, bij afwezigheid, door hen, die in hunne plaats optreden. Art. 4. Vrijdom van het in art. 2 vermelde bruggeld wordt verleend voor vaartuigenrechtstreeks in gebruik voor den gemeentedienst. Art. 5. Dit besluit treedt in werking op den 12 Hei 1898. Met dit tijdstip vervallen alle bestaande verordeningen omtrent het heffen en invorderen van bruggeld voor liet afdraaien der in artikel 1 bedoelde bruggen. II. de volgende VERORDENING op de invordering der belasting onder den naam van bruggeld, geheven wordende voor het afdraaien van de Wirdumerpoortsbrug. de Prins Hendrik- brug. de Harlingervaartsbrug, de Vrou wenpoortsbrug de Noorderbrug en de Verwersbrug. Art. 1. Do invordering van het bruggeld geschiedt door middel van gadering, tenzij de raad besluit, de invordering door middel van openbare verpachting te doen plaats hebben. De gaarders worden door burgemeester en wethouders benoemd. Deze voorzien hen van eene instructie, waarin mede wordt bepaald de wijze van verantwoording der geïnde bruggelden. i De instructie wordt aan den raad medegedeeld. De raad bepaalt de belooning der gaarders. Ingeval van verpachting worden de pachtvoorwaarden door den raad vastgesteld. De namen der gaarders of pachters worden door bur gemeester en wethouders bekend gemaakt. Art. 2. De verschuldigde bruggelden moeten door de belasting schuldigen op de eerste mondelinge aanvrage van den gaarder of pachter aan dezen worden voldaan. Art. 3. Indien een belastingschuldige hierin nalatig isgeeft de gaarder of pachter daarvan terstond kennis aan den ambtenaar, bedoeld in art. 261 der gemeentewet, die deswege overeenkomstig art. 275 dier wet procesverbaal opmaakt en dat aan den gemeente-ontvanger ter hand stelt, teneinde de invordering te doen plaats hebben overeenkomstig de artikelen 258 tot en met 261 der gemeentewet. Art. 4. an Leeuwarden van Dinsdag 25 Januari 1898. 9 Wirdumer- Prins Harlinger Vrouwen- Noor Ver- poorts- Hendrik- vaarts- poorts- der we rs- brug. brug. brug. brug. brug. brug. 1877 1063.60 1311.40 2052.40 575.55 781.35 338.15 1878 900.— 1059.10 1678.70 584.55 798.80 273.25 1879 855.80 1019.10 1677.25 477.— 642.15 300.75 1880 753.60 955.80 1632.55 508.65 684.30 305.35 1881 346.40 733.62 1458.92 284.45 516.95 260.— 1882 135.— 550. 600.— 156.- 315.— 329.45 1883 135.— 550.— 600.— 156. 315. 252.75 1884 135. 550.— 600.— 156. .315. 240.25 1885 235.— 200.— 1000.— 200. 180. 259.35 1886 235.— 200.— 1000.— 200. 180.— 223.80 1887 235.— 200. 1000.— 200.— 180.— 187.10 1888 200.— 415. 1000.— 240.— 250.— 235.35 1889 200.— 415. 1000.— 240.- 250.— 259.25 1890 200.— 415.— 1000.— 240.— 250.— 293.20 1891 262.M) 451.— 1000.— 180. 270.— 288.30 1892 262.50 451. 1000 ISO. 270.— 244.05 1893 262.50 451. 1000.— 180. 270.— 220.95 1894 262.50 451. 1000.— 180.— 270.— 252.90 1895 501.— 600.— 1227. 120. 240.— 167.35 1 1896 501. 600.— 1227. 146.81 373.— 154.05 7681.40 11578.02 22753.82 5205.01 7351.05 5085.60 Samen 59654.90. Wegens belooning van de gaarders dezer bruggelden verordening treedt in werking op den 12 Mei 1898. WKdumer- Prins Harlinger- noorts- Hendrik- vaarts- Vrouwen- Noor- poorts- der- Ver- wers- brug. brug. brug. brug. brug. brug. 1877 468.365.365. 365. 365. 365.— 1878 468.365.417. 365.365. 365.— 1879 468.365.417. 365.365. 365.— 1880 468.— 365.— 417.— 365.365. 365.— MEMORIE VAN TOELICHTING, beiioorende bij het besluit van den raad der gemeente 1881 De opkomsten verpacht. 365.- 1882 id. 365.— Leeuwarden van heden tot voortdu 1883 id. 365. rende heffing eener belasting onder 1884 id. 365.— den naam van bruggeldvoor het 1885 id. 365.— afdraaien 1886 id. 365. 1°. van de Wirdumerpoortsbrug, I 1887 id. 365.— 2°. Prins Hendrikbrug 1888 id. 365. 3». Harlingervaartsbrug, 1889 id. 365.— 4». Vrouwenpoortsbrug, 1890 id. 365.— 5°. Noorderbrug en 1891 id. 365.— 6". Verwersbrug te 1892 id. 365. Leeuwarden. 1 1893 id. 365.— 1894 id. 365.— 1895 id. 365.— 1896 id. 365.— De heffing van de voorschreven bruggelden geschiedt krachtens raadsbesluiten van den 3 Mei 1860, 17 Juli en 13 October 1870 en 8 Juli 1875, goedgekeurd bij koninklijke besluiten van den 19 December 1860, 18 November 1870 en 3 November 1875. Bij de wet van 24 Mei 1897 (Staatsblad no. 156) tot regeling van de finantiëele verhouding tusschen het Rijk en de gemeenten, is bepaald, dat alle plaatselijke verorde ningen betreffende de heffing van rechten en loonen als bedoeld bij art. 238 der gemeentewet, welke voor onbe- paalden tijd zijn goedgekeurdvan rechtswege met 1 Januari 1900 zullen zijn vervallen. Naar aanleiding daarvan en uithoofde de contracten waarbij de opkomsten van de sub 1, 3 en 5 der hierboven vermeide bruggen zijn verpacht, met den 12 Mei 1898 zullen eindigenis vastgesteld het hiernevens gevoegd besluit. Ten einde te doen ziendat daarbij het voorschrift van art. 254 der gemeentewetzooals dat is gewijzigd bij de wet van 24 Mei 1897 (Staatsblad no. 156), is in acht genomen strekt het volgend overzicht. De opbrengst van de vorenbedoelde bruggelden was over het jongstverloopen 20-jarig tijdvak als volgt 1872.— 1460.— 1616.— 1460.— 1460.— 7300.— Samen 15168.—. De zuivere opbrengst was alzoo 44486.90 of gemiddeld per jaar f 2224.34'/j. Hiertegenover staan de volgende uitgaven, als: a. Onderhoud van de bruggen en van de daarbij gebouwde wachterswoningen, bedragende over de laatste 10 jaren gemiddeld per jaar f 1107. b. Rente van het kapitaalbenoodigd ge weest voor het maken van de meerbedoelde bruggen als de Harlingervaarts- en Noorderbrug aanbesteed voor/12379 Prins Hendrikbrug V rouwenpoortsbrug W i rdumerpoortsbrug V erwersbrug wachterswoningen 7472 5470 13300 2990 11000 Samen ƒ52611 Berekend naar 3 1578.33 Maakt samen f 2685.33

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1898 | | pagina 3