16
Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 22 Februari 1898.
Het amendement van den heer Reeling Brouwer wordt
voldoende ondersteund en komt in behandeling.
De Voorzitter zegt, dat het 's raads aandacht niet kan
zijn ontgaan, dat de heer Brouwer een gewichtig argument
ten gunste van het voorstel van burgemeester en wet
houders heeft ingebracht.
Het gevaar voor omwaaien bij storm is toch bij plaatsing
op het klein Fentje groot.
De heer Troelstra heeft het amendement van den heer
De heer Haverschmidt kan na den vorigen spreker
kort zijn. Hij vindt de plek eigenaardig gekozen juist daar,
waar men in 1795 de Carmagnole om den vrijheidsboom
danste, maar hij betwijfelt met den heer Reeling Brouwer,
of de boom er zal kunnen tieren. De grond in de straten
en pleinen, doortrokken als die is met gas, is allerminst
geschikt om een boom tot volle ontwikkeling te brengen,
en spreker zou het betreuren als deze linde in haren bloei
bleef steken. Bovendien heeft men op een donkeren
winteravond op een stadsplein meer aan een lantaarn dan
aan een linde-boom. x/c ucci uoou a neen uei umtsuutjiueiu vim uen neer
Spreker weet maar één geschikte plaats en dat is het Reeling Brouwer ondersteund teneinde ook dit te kunnen
achtergedeelte van den Prinsentuinen hij hoopt dat besprekenhoewel hij bij stemming zich er waarschijnlijk
burgemeester en wethouders hun voorstel in dien geest tegen zal verklaren.
zullen wijzigen. Wanneeer toch uit de discussiën blijkt, dat de raad de
door burgemeester en wethouders voorgestelde plaats niet
wil, zou er voor dat college gelegenheid zijn, zijn voorstel
Be Voorzitter wenscht de opmerkingen van den heer terug te nemen. Zij konden dan nader van gedachten
Keeling Brouwer te beantwoorden. wisselen over de plaatsin verband met de gehouden
In de eerste plaats, dat do voorgestelde plaats ont- discussie, en met een nieuw voorstel komen,
bloot zou zijn van zonnewarmte.
Die opmerking vindt weerspraak in het inderdaad zeer De j]eer van Sloterdijck had hetzelfdewat de heer
sehoone bloemenperk. Die bloemen vereischen veel meer Troelstra heeft gezegd in het midden willen brengen,
warmte, licht en zorg dan de te plaatsen lindeboom. Juist uc raa,j wor(jt gesteld voor de keuze der plaats. Oit
om de mindere voorzorgen heeft men ook hier evenals den loop der discussie blijkt evenwel, dat andereplaatsen
op andere plaatsen in het land de linde gekozen. ,lan het Raadhuisplein ook geschikt worden geachtde
De heer Brouwer zegt, dat in het omheinde gedeelte j heer Keeling Brouwer noemt het klein Pentjc, de heer
der stad geene goede plaats voor planting van booraen is. Haverschmidt den Prinsentuinspr. en anderen het
Spr. meent, dat tal van boomen flink groeien, niettegen- Waagsplein.
staande zij in veel ongunstiger positie verkeeren dan even- Eene nadere overweging dezer plaatsen door ourge-
tueel de aangeboden lindeboom op het Raadhuisplein, meester en wethouders verdient aanbeveling. Misschien
Bij het zoeken dezer plaats heeft bij burgemeester en js dan een ander voorstel te wachten,
wethouders voorgelegen het plan van riool- en gas- Het komt hem in verband hiermede voor, dat het
leidingen. Er dient evenwel op te worden gerekend, dat amendement van den heer Reeling Brouwer niet moet
de bodem eenige voorbereiding eischt. worden aangenomen.
Wijders zou de boom het licht benemen in het stad
huis. De afstand tusschen de school en de daartegenover In stemming gebracht wordt sub I van het voorstel
staande huizen is 30 a 40 M. Rekent men de vlucht van burgemeester en wethouders zonder hoofdelijke stern-
van den boom nu op 15 k 20 M., dan blijft er aan weers- ming aangenomen.
zijden ruimte voldoende over. De heer de la Faille verklaart zich tegen.
Het bezwaar voor beneming van licht is eveneens een
denkbeeldig bezwaar. Immers in den winter, wanneer de Het amendement van den heer Reeling Brouwer wordt
behoefte aan meerder licht zich zou doen gevoelen, is de hierna verworpen met 20 tegen 2 stemmen. Vóór stern-
boom bladerloos. den de heeren Reeling Brouwer en Beucker Andreae.
Voor den boom heeft men noodig enkele Meters goeden
grond. Wanneer men nu nagaat, dat bij de demping van Alsnu komt opnieuw aan de orde sub II van het voor
den Eewal ook deze grond is losgemaakt en de goede stel van burgemeester en wethouders,
grond bovenop gebracht, dan kan de voorgestelde plaat
sing om den grond geen bezwaar zijn.
Maar bovendien, een dergelijke gedenkboom moet niet
aan de buitenzijde der stad worden geplaatst, op eene
plaats, waar men hoogstens eenmaal per jaar passeert.
Die boom moet aan den drukken weg geplant worden.
Hij strekt toch ter herinnering aan een belangrijk feit.
Op het „Klein Fentje" geplant zou hij niet tot sieraad
strekken en zeer zeker niet aan het doel der gevers be
antwoorden.
De heer Haverschmidt zegt, dat hij naar aanleiding
van het gesprokene door den heer van Sloterdijck, om
burgemeester en wethouders niet aan een bepaalde plaats
te binden, eene door hem reeds ingediende wijziging zal in
trekken. Hij blijft bij burgemeester en wethouders den Prin
sentuin echter aanbevelen.
De heer van Sloterdijck stelt naar aanleiding van het
vroeger gesprokene eene motie van orde voor, om het
I voorstel aan burgemeester en wethouders te renvoieeren,
met verzoek het nader te overwegen in verband met de
De heer Reeling Brouwer wenscht de utopistische be- gehouden discussiën.
schouwingen van den voorzitter eenigszins te temperen.
In de stad kan men geene mooie boomen hebben. Ten De heer Wolff acht nadere overweging onnoodig. Het
bewijze hiervan deelt spr. mede, dat bij den laatsten storm voorstel is door burgemeester en wethouders gedaan op
twee ijpen zijn omgewaaid. Men kon toen zien, hoe de zoo juist door den voorzitter aangevoerde motieven,
weinig krachtig het wortelgestel dier booraen was. Terugneming van het voorstel zou tot overbodig werk
Hieruit blijkt, hoe moeilijk het is boomen goed te doen leiden.
De heer Du pare wijst er op, dat bij de motie van
groeien
Niet de plaats moet hoofdzaak zijn maar de grond
opdat de boom goed zal kunnen groeien.
Men mag gerust aannemen, dat de boom. wanneer hij
100 jaar is, een vlucht zal hebben van 20 M. Spr. althans
heeft in zijn tuin een beuk met 17 M. vlucht.
Hij stelt hierna voor, sub II van het voorstel te lezen
als volgt
„dien boom te planten op het klein Fentje, de juiste
plaats door burgemeester en wethouders te bepalen".
wijst er op,
orde nadere overweging wordt voorgesteld, in verband
met de govoerde debatten. Deze kunnen dus voor bur
gemeester en wethouders eene vingerwijzing zijn voor een
door hen te doen nieuw voorstel. Spr. gaat met den
heer van Sloterdijck geheel mee.
De heer van Sloterdijck wenscht sub II van het voor
stel van burgemeester en wethouders onbehandeld te laten,
in verband met de gedane opmerkingen.
ftrj.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad v
an Leeuwarden, van Dinsdag 22 Februari 1898. 17
De heer Troelstra zegt, dat hij, wat hem persoonlijk
aangaat, niet warm voor het voorstel van burgemeester
en wethouders is gestemd. Uit de bespreking blijkt, hoe
moeilijk het is, eene inderdaad in alle opzichten geschikte
plaats aan te wijzen, üit den boezem der vergadering
is evenwel niet gebleken, dat men den boom op het
Raadhuisplein niet wil. Bij aanneming der motie is men
nog weinig verder.
Het resultaat der stemming over de motie zal zijn, dat
het voorstel bij burgemeester en wethouders terugkomt.
De quaestie is hier evenwel, dat de heer Reeling
Brouwer den boom op een vrije plaats wil doen plantou,
waar hij alle voorwaarden vindt voor een voordeeligen
groei, terwijl bij het college de jrtaats, waar de boom
zal worden geplant, meer op den voorgrond staat.
Spr. meent dat, wil men den boom flink doen groeien,
het Raadhuisplein niet de meest geschikte plaats is. Dan
komt eene plaats buiten de stad in de allereerste plaats
in aanmerking. Uit de te houden discussie zal dus moeten
blijken, dat men het laatste doel prefereert, zal men van
het dagelijksch bestuur een ander voorstel kunnen ver
wachten.
De heer Duparc gelooftdat het aanbeveling verdient
eerst het voorstel van burgemeester en wethouders in
stemming te brengen. De raad weet dan, waaraan hij zich
moet houden. Wordt het voorstel verworpen dan komt
aan de orde de motie van den heer van Sloterdijck. Er
bestaan misschien ook moeilijkheden voor andere plaatsen.
De plaats op het Raadhuispleinjuist tegenover het
Koninklijk paleis, waar wij binnen een niet te lang tijds
verloop onze Koningin thans als regeerende Vorstin zullen
zien binnentredenwil hem wel eenigszins toelachen.
Daar is iets monumentaals in gelegen.
Do heer van Sloterdijck zegt, dat het zijne bedoeling
is, juist geen stemming uit te lokken. Vormelijk heeft de
motie den voorrang. Hij wenscht niet gaarne eene beslis
sing om burgemeester en wethouders de vrije beschikking
te laten voor de keuze. Uit de discussie blijktdat bij
burgemeester en wethouders twee plaatsen zijn genoemd
de meerderheid was voor het Raadhuisplein. Spr. heeft
evenwel gedacht aan het Waagsplein, het Wilhelminapleiïi,
die z. i. ook geschikt zijn voor plaatsing.
Het blijkt evenwel nietdat deze plaatsen met de
voorgestelde zijn vergeleken. Het verdient daarom aanbe
veling dat ook die plaatsen worden overwogen door
burgemeester en wethouders.
Blijven zij bij hun eenmaal gedaan voorstel, dan kan
stemming volgen.
De Voorzitter moet den geachten vorigen spreker toestem
men, dat de motie de prioriteit geniet boven het voorstel
\an burgemeester en wethouders.
Wanneer de raad evenwel niet voetstoots met dat
voorstel kan meegaanis het beter over de motie te
stemmen, inplaats van onvoorwaardelijke afstemming van
het voorstel burgemeester en wethouders.
De heer Hijlkema voorspelt den boom een lang leven,
afgaande op de welsprekendheid, welke hij uitlokt. Spr.
zou eerst willen uitmaken, of het voorstel van burge
meester en wethouders het beste is. De heer Reeling
Brouwer heeft zich nog maar alleen tegen dat voorstel
verklaard.
Om een uitweg te zoeken, vraagt spr. of het ook over
weging verdient, in plaats van óén, drie boomen te planten.
Laat de raad het voorstel van burgemeester en wethou
ders aannemen, dan krijgen wij de aangeboden linde vóór
"t Stadhuis. En vreest men, dat deze daar ter plaatse niet
zal gedijen, welnu laat de gemeente dan uit eigen beurs
er twee lindes bijkoopen om die te plaatsen één op het
klein Fentje, den andere in den Prinsentuin. Dan zijn
aller wenschcn bevredigd en één der drie zal 't zeker wel
tot den vollen wasdom brengen.
De Voorzitter merkt den heer Hijlkema op, dat thans
slechts één boom aan de orde is.
De heer Bekhuis zegt, dat de heer Hijlkema een nieuw
denkbeeld aan de hand geeft. Hij wenscht evenwel in
dezen geen concurrentie in 't leven te roepen. Hij zal
tegen de motie stemmen. Hij erkent, dat voor de ont
wikkeling van den boom eene andere plaats beter kon
zijn, maar mot het oog evenwel op het door den voor
zitter aangevoerde, zal hij met het voorstel burgemeester
en Wethouders meegaan.
De motie van orde, door den heer van Sloterdijck
voorgesteld, wordt hierna verworpen met 15 tegen7 stemmen.
Vóór stemden de h.h. Beucker Andreae, Reeling Brouwer,
Kolff, Wilhelmij, v. Sloterdyck, Duparc en Menalda.
Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt
vervolgens aangenomen met 14 tegen 8 stemmen, die der
heeren Reeling Brouwer, Kolff, Wilhelmij, Konter, Haver
schmidt, do la Faille, Menalda en v. Ketwich Verschuur.
3. Voorstel van burgemeester en wethouders tot vast
stelling der voorwaarden waarop zal worden verpacht het
terrein voor het plaatsen van carrousselskramen enz.
gedurende de kermis van 1898.
Burgemeester en wethouders stellen voor
de voorwaarden van verpachting van terrein voor het
plaatsen van carroussels, kramen enz. gedurendo de kermis,
zooals die bij besluit van 13 April 1897 zijn vastgesteld
voor dat jaar, onveranderd vast te stellen voor 1898.
De beraadslagingen worden geopend.
Den heer Haverschmidt is het opgevallen, dat de op
brengst zooveel ten achter staat bij die in andere gemeenten.
Het cijfer is wel stijgende van /'96I in 1896 tot ƒ1497
in 1897 maar het blijft nog altijd ver beneden andere
steden. Van Sneek heeft men eenige weken geleden zeer
hooge bedragen kunnen lezen en Delft maakt voor twee
stoomcarroussels 2450 en 1826 en voor een hippodrome
875 gulden behalve 125 tot 300 gulden voor beignets-
en poffertjeskramen, terwijl hier alles te zamen nog geen
1500 opbrengt.
Maken de gegadigden der carroussels gemeene zaak
dan wordt het bedrag niet hoog, maar daartegen kan men
waken door het stellen van een minimum, terwijl burge
meester en wethouders altijd de gunning aan zich kunnen
houden.
Dat men te Delft voor slechts twee carroussels zulke
hooge prijzen maaktdoet sprekerin verband met het
feitdat het getal eigenaars van zulke inrichtingen zoo
beperkt is, de vraag stellen, of men niet beter doet slechts
twee plaatsen beschikbaar te stellen voor stoomcarroussels.
Zijn er drie eigenaarsen veel meer zullen er niet zijn
dan houdt bij drie plaatsen alle concurrentie op.
Tot bereiking van het door spreker voorgestelde doel
zou men het terrein sub in drie standplaatsen moeten
splitsentwee voor stoomcarroussels en één voor een
hippodrome.
De Voorzitter moet opmerken, dat de vorige spr. zich
niet voldoende rekenschap heeft gegeven van het ver
schil tusschen de steden Leeuwarden en Delft. De Leeu
warder kermis toch moet coneurreeren tegen die te Zwolle
en te Utrecht. In hoeverre dit het geval is met die
te Delft, is spr. niet bekend.
Van samengaan door concurrenten is evenwel niet ge
bleken.
Het bepalen van een minimum prijs is naar zijne mee
ning niet aan te bevelen. Het zou kunnen gebeuren, dat
alle inschryvingen beneden het minimum waren, en dan
moest men een stoomcarroussel op de kermis ontberen.