20 Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwardenvan Dinsdag 22 Februari 1898. Bij de wetenschap echterdat de onderhoudplichtige niet in staat zal zijn de te maken kosten te restitueeren, meenen burgemeester en wethouders nu reeds te moeten mededeelendat zij geen vrijheid hebben in het ver volg voorstellen te doen om de vrij kostbare herstellingen voor rekening der gemeente te laten uitvoeren, wetende, dat daardoor de gemeente zoude worden bezwaard met kosten van onderhoud van een weg met bruggen, waarvan de eigenaars tot dat onderhoud zijn verplicht. Burgemeester en wethouders achten het in dezen stand van zaken wenschelijkdat het gemeentebestuur zich wende tot de Staten dezer provincie, met het verzoek, te bevorderen dat de provinciebij wie de Dokkumer Ee in onderhoud en beheer iszich ook met het onderhoud van den trekweg c. a. belast. Aangezien de opkomsten van den trekweg door het stoombootverkeer verminderen en het onderhoud door diezelfde oorzaak zeer wordt verzwaardachten zij het rationeeldat de provincie ook den bij dat kanaal be hoorenden trekweg in onderhoud en beheer overneme. Burgemeester en wethouders stellen op grond van een en ander voor, te besluiten I. aan de adressanten te kennen te gevendat in verband met de overdracht van den Dokkumer trekweg, voor zoover in deze gemeente gelegen op een anderen eigenaar, de legger van onderhoudplichtigen moest worden herzien en in den loop van deze maand ter vaststelling zal worden aangeboden dat, in afwachting van de definitieve vaststelling door Gedeputeerde Staten, het gemeentebestuur niet met vrucht handelend tegenover de onderhoudplichtigen kan optreden, om de noodzakelijke verbeteringen te doen aanbrengen en alzoo in dezen stand der zaak niet aan hun verzoek kan voldoen II. een adres te richten tot de Staten dezer provincie met het verzoek te willen besluiten het onderhoud van den Dokkumer trekweg en van de daarin gelegen bruggen te nemen ten laste der provincie. De beraadslagingen worden geopend. De heer Bekhuis heeft bezwaar tegen het 2e onderdeel van het voorstel van burgemeester en wethouders, om aan de Staten een adres te richten met het verzoekte willen besluiten, het onderhoud van den Dokkumer trek weg en van de daarin gelegen bruggen te nemen ten laste der provincie. Dat voorstel is nog al van eenigen omvang. Welk onthaal dit verzoek bij het Provinciaal Bestuur zal vinden, kan thans buiten bespreking blijven. Maar de vraag moet worden gedaan kan het gemeentebestuur van Leeuwarden met een dergelijk verzoek komen Het onderhoud van den trekweg toch is niet bij de gemeente, maar berust bij derden. Nu de nieuwe legger weldra zal worden vastgesteld moeten de eigenaars worden aangemaandaan hunne verplichtingen te voldoen. Burgemeester en wethouders zeggen, dat aan die verplichtingen nimmer is voldaan en dat dit thans ook niet zal geschieden. Dit moet men eerst afwachten. Blijkt ook thans weer, dat alles vruchteloos is, dan, maar eerst dan ook moet de vraag worden gesteld Wat moet worden gedaan om in den onhoudbaren toestand verbetering te brengen De vraag tot het richten van een adres tot de Staten moet evenwel ontkennend worden beantwoordomdat Leeuwarden dag aan dag toontdat zij stipt is in de vervulling harer verplichtingen. De trekweg van Leeuwarden naar Harlingen behoort voor een groot gedeelte aan deze gemeente. Op loffelijke wijze voldoet zij aan haar onder houdsplicht. Jaar op jaar vindt men in begrooting en rekening posten voor het noodzakelijke tot onderhoud van dien trekweg. Doch al plaatst men zich op het standpunt van burge meester en wethoudersdan is de formuleering van dit voorstel nog minder juist, cmdat het verzoek te ver gaat. Burgemeester en wethouders zeggen, dat de vaart oor spronkelijk bestemd was voor schepen getrokken door paarden. Later is die vaart, met toestemming van het Provinciaal Bestuurvoor stoombooten geopend die nog dagelijks daarvan gebruik maken. Tengevolge der stoom vaart is het onderhoud verzwaard. Nu is alleen deze logische conclusie te trekken, dat, waar de provincie de oorzaak is, dat het onderhoud zoo veel is verzwaardzij in het verzwaard onderhoud moet tegemoetkomen. Burgemeester en wethouders wenschen niet alleen overname van den weg, dus van geheel het dijklichaam met kruin, bermen en taluds, maar ook van de bruggen, die alleen dienen tot doortrekking van den wegwaar die door opvaarten en afwateringskanalen is doorsneden. Die bruggen hebben niets te maken met de stoomvaart beweging. Spr. is van oordeeldat burgemeester en wethouders zich op een standpunt plaatsen, dat te ver gaat, maar in ieder geval zal spr. zijne stem aan dit onderdeel onthouden. De heer Troelstra moet zeggen, dat het advies van den vorigen spr. hem bevreemdt. Betrof het alleen den Dokkumer trekweg voor zoover langs het bebouwde gedeelte in deze gemeente, dan zou het iets anders zijn. Spr. brengt in herinnering, dat voor een paar jaar Ge deputeerde Staten met afgevaardigden uit gemeenten, die belang hebben bij den trekweg, eene vergadering hebben gehad. Aan de orde werd toen gesteld Wat moet ge daan worden om den trekweg in een voldoenden staat van onderhoud te brengen Maar van het resultaat dier samenspreking heeft men verder niets vernomen, althans spr. herinnert zich dit niet. Ofschoon nu ook het belang van den trekweg als zoodanig is verminderd, zoo kan men hem als verkeersweg toch niet laten vervallen. Aan den weg zijn langzamerhand vele huizen, zelfs buurten, ge bouwd. Vervalt de trekweg dan hebben de woningen geen uit weg of geen communicatie onderling. Spr. herinnert o.a. aan het Stienser tichelwerk. Indien van die vergadering het gevolg ware geweest om den trekweg door deze gemeente in onderhoud en beheer over te nemen, voor zoover betreft het bebouwde gedeelte onder Leeuwarden gelegen met de zekerheid dat de geheele weg verder in goeden staat werd gebracht en onderhouden, dan zou van de zijde van burgemeester en wethouders daartegen zeker geen bezwaar hebben bestaan. Maar er is tot dusver niets gedaan. De trekweg verkeert in een desolaten toestand. Nage noeg iedere maand komen berichten van onveiligheid van den directeur der gemeentewerken bij burgemeester en wethouders in. De gemeente heeft tot nu toe telkenmale in het onder houd voorzien. Verhaal der kosten op de onderhoud plichtigen bleef zonder gevolg, zoodat de kosten kwamen voor rekening der gemeente. De verbeteringen werden echter op de meest gebrekkige wijze uitgevoerd. Zij dienden alleen om dadelijk gevaar te voorkomen. En de herstel lingen bepaalden zich dan nog natuurlijk slechts tot dat gedeelte van den wegdat onder Leeuwarden behoort. Deze toestand duurt reeds jaren. Den vorm daarlatendezag spr. gaarnedat de zaak opnieuw in den boezem van het Provinciaal Bestuur werd besproken. Wanneer Leeuwarden een adres om overname inzendtzullen zeer zeker andere gemeentebesturen met een gelijk verzoek volgen. Moet de provincie, den weg overnemenHoe zal het anders Naar spr.'s meening is dit de eenige uitkomst. Ook is het onderhoud niet verzwaard door maatregelen van de zijde der onderhoudplichtigen maar de toestand is zoo geworden hoofdzakelijk door het stoombootverkeer. Hij gelooft dus, dat moet worden aangedrongen op het nemen in onderhoud en beheer door de piovincie, als den eenigen mogelijken weg voor afdoende verbetering. Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 22 Februari 1898. 21 De heer Ouparc kan zich zeer goed met het gesprokene van den heer Bekhuis vereenigen. Hij heeft even wol nog een bezwaar, dit betreft de formuleering van het voorstel. Krachtens de Provinciale verordeningen van 1891 kunnen de Provinciale Staten wel van gemeenten en andere zedelijke lichamenwaterstaatswerken in onderhoud en beheer overnemen maar niet van particulieren. Hij betwijfelt daarom zeerof de Staten zoo maar boudweg zouden willen decreteeren, den Dokkumer trek weg in beheer en onderhoud over te nemen. Spr. zou met het oog hieropin overweging willen geven de conclusie in dien zin te wijzigen, dat de Staten worden verzochtmet do onderhoudplichtigen in onder handeling te treden omtrent eene eventueele overneming. De heer Troelstra zegt, dat de heer Duparc het meer bepaalde voorstel van burgemeester en wethouders zóó wenscht te redigeoron, dat de Staten verzocht worden om met de eigenaars in overleg te treden omtrent het over nemen van den weg met bruggen. Tegen dezen vorm kan naar zijne meening weinig bezwaar bestaan. Het hoofddoel isde zaak aanhangig te maken bij het Provinciaal Bestuur. De heer van Sloterdijck zegt, dat het denkbeeld van den heer Duparcom aan het Provinciaal Bestuur als 't ware den weg te wijzen, welken het moet inslaan, niet aanbeveling verdient. Het antwoord ligt voor de hand de provincie zal zeggen, dat de onderhandeling met onder houdplichtigen ligt op den weg van het gemeentebestuur. Wanneer de raad zich aan de overwegingen van het voorstel van burgemeester en wethouders houdt, moet de vraag rijzenOp welke wijze moet in het onderhoud worden voorzien Bij herhaling nu is gebleken van den onwil en het onvermogen der onderhoudplichtigen. Er moet alzoo een andere weg worden ingeslagen en dan komt hem het voorstel van burgemeester en wethouders beter voor, dan het idee van den heer Duparc. Op dat denkbeeld ingaande, zou de raad buiten de perken zijner bevoegdheid gaan. De heer Duparc herhaalt, dat het voorstel, zooals het ligtniet kan worden aangenomen. De bevoegdheid ont breekt voor de Statener gevolg aan te geven. Nu de onderhoudplichtigen ongenegen of liever on machtig zijn tot het aanbrengen van de noodigc verbete ringen zou de raad zich tot de Stalen kunnen wenden om hun op het bovenstaande te wijzen en daartyj te doen uitkomen, dat eene toepassing door het dagelijksch bestuur van art. 180 der gemeentewet eenig en alleen ten gevolge zou hebbendat de gemeente de kosten van herstel zou moeten dragen, daar van verhaal op de onderhoudplichtigen niets zou komendoch dat het bij de zaak betrokken provinciaal belang er toe zou dienen te leidendat de provincie het beheer en onderhoud overnam waartoe de onderhoudplichtigen zeer zeker zich gaarne bereid zouden verklaren, en dat, des noods, do gemeente hare tusschen- komst zou willen verleenen om zoodanige bereidverklaring te verkrijgen. De heer Troelstra gelooft nu toch niet, dat men den door den heer Duparc aangewezen weg moet volgen. Het gaat niet opeerst bij de onderhoudplichtigen te komen met de vraagof zij den weg willen overdragen en zoo ja, of zij dan een adres aan de Staten willen richten. Dit is iets van later zorg. Wanneer de provincie zich genegen toont, het onderhoud en beheer op zich te nemen, wanneer de Staten zich in beginsel daarvoor verklaren eerst dan en ook niet eerder kunnen de onderhandelingen met de eigenaars beginnen. Na den heer van Sloterdijck te hebben gehoord, komt het spr. voordat het beter isaan het voorstel van burgemeester en wethouders vast te houden. De heer Bekhuis heeft in het breede uiteengezet, dat, op welk standpunt men ook staat, het voorstel van burge meester en wethouders veel te ver gaat. Wil men in dezen iets verkrijgen, dan zal moeten worden aangevangen met het betoog, dat het niet aangaat, de onderhoudplichtigen uitsluitend de kosten te doen dragen van het onderhouddat zoozeer is verzwaard door de stoomvaart. De hoer Troelstra erkent het zelf, dat men te veel vraagtdoor niet alleen den wegmaar ook de daarin gelegen kunstwerken over te nemen. Het onderhoud is thans bij derden. De provincie zal die last nooit op zich nemen. Zij kan evenwel in de kosten van het verzwaard onderhoud tegemoetkomen. Dat moot het aanknoopingspunt zijn. De Voorzitter zegt, dat uit de strekking der debatten blijkt, dat door allen erkend wordt, dat de toestand van den Dokkumer trekweg onhoudbaar is en zal blijven. De provincie Friesland verkeert in het zonderlinge geval, dat zij beheerster zoo al niet eigenaresse is der kanalen. Zij heeft de macht, de politie daaroverzij laat de middelen van vervoer toe. Zij vraagt evenwel niet, op welke wijze in het onderhoud der boorden van die kanalen wordt voorzien. De toestand van den Dokkumer trekweg is treurig en te avond of te morgen zal eene oplossing moeten volgen. De debatten erlangen de bedoeling tot eene dadelijke overname in onderhoud en beheer. Dat zal niet zoo spoedig gaan. De zaak moet evenwel bij het Provinciaal Bestuur aanhangig gemaakt worden. Dan is het doel voorloopig bereikt. In verband hiermede geeft spr. in overwegingde conclusie van het voorstel te wijzigen in dien zin dat zij worde gelezen „een adres te richten tot de Staten dezer provincie met het verzoekte willen overwegen op welke wijze in het onderhoud van den Dokkumer trekweg en van de daarin gelegen bruggen kan worden voorzien." De Staten zullen voor de vraag worden gesteld, of eene oplossing te vinden ishetzij door subsidiehetzij door onderhandelingen tot overname enz. Men mag eene behoorlijke bespreking verwachten. De heer Wolff kan zich met de door den voorzitter gewijzigde redactie wel vereenigen. Hij zou evenwel nog achter de woorden „op welke wijze" willen plaatsen„met behulp der provincie". Hij vreest anders, dat de Staten zullen antwoordendat in het onderhoud kan worden voorzienwanneer de gemeente den weg enz. maar overneemt. De heer van Sloterdijck zegt, dat het denkbeeld van den heer Bekhuis niet opgaat, om te adresseeren ten bate van particulieren. Zulks ligt niet op den weg der gemeente. Het is een civielrechtelijke onderhoudsplicht; de gemeente is niet bevoegd voor derden tegemoetkoming in de kosten, aan het vervullen van dien plicht verbonden te vragen. De heer Duparc is met den heer van Sloterdijck van meening, dat het niet opgaat om het werk, waarvan het onderhoud op particulieren rust, over te nemen. Hij blijft voorts bij zijn straks uitgesproken meening dat de zaak slechts op de door hem voorgestelde wijze bij de Staten kan worden aangebracht. De heer Reeling Brouwer meent, dat de particuliere belangen tot nul gereduceerd kunnen worden. Van den onwil en het onvermogen is herhaaldelijk gebleken. Bur gemeester en wethouders zijn belast met het toezicht over de wegen. Waar die onveilig zijn zooals hierzijn zij echter onmachtig iets uit te voeren, tenzij op kosten der gemeente.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1898 | | pagina 4